Wie mogen hun kinderen laten dopen?

De Schrift geeft geen reden om aan te nemen dat onder het nieuwe verbond de kinderen van gelovigen niet langer bij Gods gemeente behoren en dat dit pas het geval wordt als zij persoonlijk op volwassen leeftijd het geloof belijden. Bij de belofte van het nieuwe verbond behoort juist ook de toezegging: ‘zij zullen mij allen kennen van hun kleinste af tot hun grootste toe’ (Jer. 31:34).

Als kinderen bij Gods gemeente behoren, mogen zij niet alleen gedoopt worden maar behoren zij ook gedoopt te worden. Daarmee is direct al duidelijk in welke richting wij moeten gaan als wij een antwoord zoeken op de vraag: welke kinderen mogen gedoopt worden? Of: wie mogen kinderen ten doop houden?

Goed is te weten dat in de rooms-katholieke kerk de doopvragen feitelijk aan het te dopen kind worden gesteld. Degene die het kind ten doop houdt (en in de praktijk zijn dat bijna altijd de ouders of een van de ouders en wel de vader, maar noodzakelijk is dat niet) antwoordt namens het kind dat het begeert gedoopt te worden en in Gods wegen wil wandelen. Zowel de lutherse kerken als de anglicaanse kerk hebben hier niet gebroken met de praktijk van de kerk van vóór de Reformatie.

Dat constateer je als je lutherse doopsformulieren leest of het anglicaanse Book of Common Prayer. In ons klassieke gereformeerde doopsformulier worden de ouders aangesproken. Zij geven hun ja-woord. Hun wordt gevraagd hun instemming te betuigen met de leer van het Oude en Nieuwe Testament, met de Apostolische Geloofsbelijdenis en met de leer alhier geleerd. Daarmee wordt de gereformeerde belijdenis bedoeld. Ouders verplichten zich ertoe bij deze leer op te voeden. Dan moeten wij het woord ‘leer’ opvatten als de leer van het heil, de boodschap van zaligheid.

Mogen ouders die de gereformeerde leer belijden maar niet ten avondmaal gaan hun kinderen laten dopen? Van meet af aan is toen de Gereformeerde of Hervormde Kerk in ons land een publieke status kreeg deze vraag bevestigend beantwoord. Dat zien we in de zogenaamde Dordtse kerkorde. Het avondmaal staat alleen open voor hen die belijdenis van het geloof hebben afgelegd, maar dat geldt niet voor het dopen van kinderen of de bevestiging van het huwelijk in de kerk. Ook niet-belijdende leden mogen hun kinderen ten doop houden of Gods zegen over hun huwelijk in de kerk vragen. Dan moeten we begrijpen dat de Dordtse kerkorde ervan uitgaat dat degenen die door hun belijdenis toegang hebben gevraagd tot het avondmaal, van het recht op die toegang ook metterdaad gebruik maken.

In de loop van de eeuwen groeide in streken de praktijk dat men wel belijdenis des geloofs deed en toch niet ten avondmaal ging. Men vroeg toegang tot het avondmaal en maakte er toch geen gebruik van. Soms wordt deze praktijk verdedigd door te wijzen op het onderscheid tussen een kerkelijk en goddelijk recht om ten avondmaal te gaan.

Echter, de vraag is aan wie een kerkenraad het kerkelijke recht om ten avondmaal te gaan mag schenken. Dan moet er toch sprake zijn van een hartelijk belijden van het geloof. Daarbij kan en mag een kerkenraad niet over het hart oordelen. Zij oordeelt over leer en leven. En dat kan een reden zijn om iemand niet de gelegenheid tot het doen van belijdenis te geven. Trouwens, ook al zou iemand een indrukwekkend geloofsgetuigenis afleggen, het goddelijke recht om ten avondmaal te gaan kan alleen de Heere Zelf schenken.

Dan kunnen we een parallel trekken met de toelating tot het ambt van dienaar van het Woord. Een kerkelijke vergadering geeft de persoon in kwestie het kerkelijke recht zich beroepbaar te stellen. En als het goed is gebeurt dat niet lichtvaardig. Het goddelijke recht om het Woord te bedienen kan per definitie nooit een kerkelijke vergadering geven.

In meerdere kerken uit de Afscheiding van 1834 zien we de praktijk dat alle gemeenteleden rond hun twintigste levensjaar belijdenis doen, maar vervolgens lang niet alle belijdende leden ten avondmaal gaan. Andere kerken uit de Afscheiding voortgekomen verwachten van alle belijdende leden dat zij ten avondmaal gaan. Op de provinciale synode van het noorden na van de Christelijke Gereformeerde Kerken stellen de kerken uit de Afscheiding voortgekomen als eis dat ouders die hun kind ten doop willen houden, belijdend lid moeten zijn en heeft men de ruimte die de Dordtse kerkorde biedt ingeperkt.

In hervormde gemeenten in het noorden van het land kon het voorkomen dat ouders die niet ten avondmaal gingen, zelf niet de vrijmoedigheid hadden hun kinderen ten doop te houden. Uit mijn pastorale ervaring weet ik dat dit ook hier en daar in de provincie Utrecht het geval was.

Het argument was dat men niet aangesproken kon worden als geliefden in de Heere Jezus Christus. Echter, dan vergeet men dat heel de christelijke gemeente die aanspraak verdient en dat voor dode leden of voor hen die dat vrezen te zijn, een aansporing is om tot Christus te komen Die veel meer bereid is ons te ontvangen dan wij begerig zijn of worden om te komen

In die kerken waar alleen avondmaalgangers hun kind kunnen laten dopen, gaan meestal zo goed als alle volwassenen ten avondmaal. Wel zijn er in Nederland ook vrije gemeenten van bevindelijke ligging geweest waar alleen avondmaalgangers hun kind konden laten dopen, maar dat betekende dan dat een aanzienlijk deel van de kinderen van hen die trouw de diensten bezochten ongedoopt bleef.

In een aantal gemeenten die behoorden bij de Gereformeerde Kerken en waar niet alle volwassen leden ten avondmaal gingen, kende men de gewoonte als noch de man noch de vrouw ten avondmaal gingen, een ouderling in plaats van de ouders het ja-woord gaf. Toen ik in Zwartebroek-Terschuur predikant was, hoorde ik voor het eerst van deze praktijk. Een praktijk die toen overigens in de Gereformeerde Kerken op de Veluwe verleden tijd was geworden, maar die de ouderen nog hadden gekend.

In Schotland was hier een verschil tussen de Hooglanden en de Laaglanden. In de Laaglanden konden alleen de avondmaalgangers hun kinderen ten doop houden. Dat verklaart dat een prediker als Robert Murray M’Cheyne in een preek de vraag kon stellen of men ten avondmaal was gegaan om zo de mogelijkheid te hebben zijn kind te laten dopen. In de Hooglanden mochten ook niet-avondmaalgangers hun kind ten doop houden

Zelf heb ik mij altijd thuis gevoeld bij de hervormde praktijk om ook kinderen van niet-belijdende leden cq. niet-avondmaalgangers te dopen als deze ouders getrouw onder het Woord willen komen. Trouwens, ik wees er al op dat ouders die ja zeggen op de vragen van het klassieke gereformeerde doopsformulier daarmee een belijdenis uitspreken.

Het feit dat ouders niet durven betuigen dat zij zelf Christus deelachtig zijn, betekent nog niet dat aan hun kinderen de doop mag worden onthouden. Dan ga je ervan uit dat het al dan niet behoren bij Gods gemeente van kleine kinderen staat of valt met de waarachtigheid van het geloof van hun ouders. Echter, niet het persoonlijk geloof van de ouders is de grond van het dopen van kinderen en trouwens evenmin verondersteld geloof bij kinderen, maar het feit dat ook aan kinderen die mogen opgroeien in de lichtkring van Gods gemeente Zijn beloften zijn toegezegd. Voor kinderen en volwassenen komt het dan aan op de toe-eigening of deelachtigmaking van wat is toegezegd.

Omgekeerd is het toch heel bezwaarlijk om ouders tot het doen van belijdenis aan te sporen en daarmee het avondmaal voor hen open te stellen, enkel en alleen omdat zij een kind hebben ontvangen. Op een doopzitting en ook bij bezoeken spoorde ik ouders aan de Heere te zoeken en naar Hem te vragen. Dan heb ik teleurstellende maar ook verrassende ervaringen gehad.

En altijd ben ik mij ervan bewust geweest dat de gemeenten naast koren ook kaf bevat. Dan is het feit dat iemand ten avondmaal gaat trouwens nog geen bewijs dat iemand ook Christus deelachtig is. In het Engels kan men dat men een woordspeling zeggen: ‘to profess faith is not the same as to possess faith’ (het geloof belijden is niet hetzelfde als het geloof bezitten’).

Voordat ik besluit met een afsluitende opmerking geef ik een anekdote. Ik groeide op in Kinderdijk. Schuin tegenover ons woonden een oudoom en oudtante met hun gezin. Zij behoorden tot een afgescheiden kerk waar van alle belijdende leden werd verwacht dat zij ten avondmaal gaan. Men oudtante had wel belijdenis gedaan maar mijn oudoom heeft dat pas gedaan op 68-jarige leeftijd. Bij de eerste vier kinderen had alleen mijn oudtante bij de doop van hun kinderen het ja-woord gegeven. Hun jongste dochtertje was ernstig gehandicapt.

Toen in de doopdienst zijn vrouw gevraagd werd haar ja-woord te geven, sprak mijn oudoom als eerste het ja-woord uit. Daarop is hij op een huisbezoek aangesproken. De predikant van de gemeente kwam met een ouderling op bezoek en maakte mijn oudoom duidelijk dat zijn ja-woord niet gold. Daarop heeft mijn oudoom geantwoord: ‘Voor u niet, maar voor God wel.’

En dan een slotopmerking, God Zelf gaat door tot aan de jongste dag met vergaderen van Zijn gemeente. In deze bedeling zal de gemeente naast koren ook kaf bevatten. Die mogelijkheid is er niet alleen als je als kind bent gedoopt, maar ook evenzeer als men op volwassen leeftijd het teken van de doop ontving.

Eenmaal zal de gemeente van Christus enkel levende leden bevatten en die leden zullen ook geen vlekken of rimpels meer in hun gedrag of inzichten hebben. Dat is na de jongste dag als de vrijgekochte kerk het nieuwe Jeruzalem is binnen gegaan. Dan wordt ten volle vervuld wat de psalmist zong: ‘Daar zullen zij, Gods knechten met hun zaad (nageslacht; PdV), zij die Zijn Naam beminnen, erf’lijk wonen’ (Psalm 69: 14 berijming 1773).

Plaats een reactie