De geschiedenis van het Southern Baptist Theological Seminary

Inleiding

De zestiende eeuw is de eeuw van de Reformatie. Naast de lutherse en gereformeerde reformatie die wel de magistrale reformatie wordt genoemd, omdat men een beroep deed op de overheid bij de hervorming van de kerk, waren er de dopers. De dopers vonden de lutherse en gereformeerde reformatie niet consequent genoeg. Een deel van hen wenste reeds hier en nu een vrederijk te vestigen; een poging die op een volledige mislukking uitliep.

Kenmerkend voor doopsgezinden werd naast de afwijzing van de kinderdoop, de totale scheiding van kerk en staat met daaraan verbonden de gedachte dat er voor de christen op dat terrein geen taak ligt. De dopers wensten de wereld zoveel mogelijk te mijden. De hervormers hebben het doperse standpunt radicaal van de hand gewezen. Wel moeten wij constateren dat Calvijn meer dan Luther oog had voor het Bijbelse element in het doperse verlangen naar een heilige gemeente. Met zijn nadruk op de noodzaak van heiliging heeft Calvijn verschillende dopers weten te winnen. We behoeven slechts te denken aan zijn eigen vrouw Idelette van Buren.

Sinds de zeventiende eeuw vinden we de afwijzing van de kinderdoop niet alleen bij de doopsgezinden maar ook bij de baptisten. Deze mogen niet met elkaar gelijk worden gesteld. Het baptisme ontstond aan het begin van de zeventiende eeuw binnen de Engelse vluchtelingengemeente van Amsterdam. John Smyth en Thomas Helwys kwam mede door hun contact met Nederlandse doopsgezinden tot de overtuiging dat de doop aan kleine kinderen geen bijbelse grond had. In hun visie op de doop en de positie van de plaatselijke gemeente liggen de overeenkomsten tussen de doopsgezinden en de baptisten.

Terwijl de doopsgezinden alle nadruk legden op de heiliging als navolging van Christus, stond bij de baptisten evenals bij de lutherse en gereformeerde reformatie veel meer het kruis van Christus centraal. De baptisten wilden niet weten van een band tussen kerk en staat, maar volgden de doopsgezinden niet in hun visie dat de christen geen overheidsambt mag vervullen. Smyth en Helwys wezen de leer van de verkiezing af en stelden dat de verzoening algemeen is. Hun geestelijke nazaten werden daarom ‘general baptists’ genoemd.

In de jaren dertig van de zestiende eeuw ontstonden in Engeland naast de ‘general baptists’ van congregationalistisch puriteinse gemeenten de ‘particular baptists’. Deze beleden de soevereine verkiezing en beklemtoonden het particuliere karakter van de verzoening. In deze kringen werd een tweetal belijdenisgeschriften opgesteld: de First en de Second London Confession. Het tweede belijdenisgeschrift was een variant van de Westminster Confessie en verschilt daarvan alleen in visie op de doop, de kerkregering en de verhouding van kerk en staat.

*

Het baptisme in Amerika

In 1639 stichtte de puriteinse prediker Roger Williams de eerste baptistische gemeente op het Amerikaanse continent en wel nadat hij voor het standpunt was gewonnen dat de doop alleen op persoonlijke geloofsbelijdenis kan worden afgelegd. Daarvoor was hij al een tegenstander van een band tussen kerk en staat en vanuit die zienswijze had hij gestalte gegeven aan de kolonie Rhode Island. Vooral door de Great Awakening en de later Second Awakening nam in Amerika het aantal baptisten sterk toe. Dat had mede te maken met het feit dat binnen het baptisme het niet gebruikelijk was te eisen dat een predikant academisch was geschoold. Daardoor konden de baptisten veel gemakkelijker dan de presbyterianen inspelen op de geweldige vraag naar predikers. Voor in de zuidelijke staten werd het baptisme echt een volksbeweging.

In Amerika vormden de baptisten evenals in Engeland associaties van gemeenten. Deze associaties zijn vergelijkbaar met de classes binnen de presbyteriaanse en gereformeerde kerken. Zij hebben echter alleen adviserende bevoegdheid. Gemeenten nemen er aan deel op basis van vrijwilligheid. Dat geldt ook voor de State Conventions. Verschil van inzicht over het feit dat iemand die slavenhouder was, zendeling kon worden, leidde in 1845 tot een splitsing tussen de noordelijke en de zuidelijke baptisten. De zuidelijke baptisten vormden de Southern Baptist Convention die vooral als doel had het zendingswerk zowel in binnen- als buitenland te behartigen; een feit dat mede de grote missionaire gerichtheid van de Southern Baptists verklaart.

Veel meer dan de noordelijke baptisten zijn de zuidelijke baptisten aan hun oorspronkelijke uitgangspunten trouw gebleven. Dat verklaart ook dat vanaf het begin van de twintigste eeuw gemeenten uit de noordelijke staten aansluiting zochten bij de Southern Baptist Convention. Inmiddels zijn er in alle Amerikaanse staten gemeenten die vallen onder de Southern Baptist Convention. De Southern Baptist Convention is één van de weinige zogenaamde ‘mainline’ kerken die theologisch conservatief is in de goede zin van het woord en uitgaat van de Bijbel als het onfeilbare Woord van God. Een andere mainline kerk waarvoor dit geldt is de Missouri Synod Lutheran Church. In Amerika gebruikt men de aanduiding mainline kerken voor kerken die niet uit afscheiding van andere kerken zijn ontstaan. In overeenstemming met de Amerikaanse geschiedenis is er niet één mainline kerk maar zijn er meerdere.

Zowel in de Missouri Synod Lutheran Church als binnen de Southern Baptists riep men in de tweede helft van de twintigste eeuw vanuit het grondvlak een halt toe aan de groeiende invloed van liberaal theologische ideeën die vooral vanuit theologische opleidingen werden gepropageerd. Dit brengt mij bij de geschiedenis van het Southern Baptist Theological Seminary; een geschiedenis die uitvoerig is gedocumenteerd door Gregory A. Wills, één van de huidige hoogleraren kerkgeschiedenis aan dit instituut. Dat temeer omdat de Southern Baptist Convention met haar krap zeventien miljoen leden en vierenveertigduizend gemeenten de grootste protestantse kerk van Amerika is en zeker als we afgaan op kerkelijke meelevendheid één van de grootste ter wereld.

*

De oprichting van Southern Baptist Theological Seminary

Tot aan de tweede helft van negentiende eeuw konden baptisten die predikant wilden worden, desgewenst scholing aan een college (middelbare opleiding) of algemene universiteit ontvangen. Eventueel kon men zich aan een theologische hogeschool van een ander kerkverband laten inschrijven. Men had echter geen eigen theologische hogeschool. In het bijzonder de uit South Carolina afkomstige James P. Boyce (1827-1888) heeft zich ingezet hierin verandering aan te brengen.

Boyce zelf had aan Brown University gestudeerd en vervolgens aan het presbyteriaanse Princeton Theological Seminary. De colleges die hij daar van Charles Hodge volgde hebben zijn liefde tot de calvinistische leer van vrije genade verdiept. Een theologische hogeschool zoals Boyce die voor ogen stond, moest aan drie voorwaarden voldoen. Ten eerste moesten ook zij die niet aan een college hadden gestudeerd en dus de grondtalen niet kenden, welkom zijn. Ten tweede moesten studenten voor wie die wel het geval was de gelegenheid worden geboden verdere scholing te ontvangen. Ten derde moest er een geloofsbelijdenis worden aangenomen waaraan allen die aan de hogeschool les gaven, gebonden waren.

Op basis van deze principes ging in 1859 het Southern Baptist Theological Seminary in Greenville, South Carolina, van start. Het feit dat het mogelijk was theologie aan een theologische hogeschool te studeren met de Engelse Bijbelvertaling en andere louter Engelstalige teksten als uitgangpunt was in die dagen nieuw. Het sloot aan bij de baptistische traditie die academische vorming niet als een absolute must voor een predikant ziet. Belangrijker dan academische bekwaamheden waren persoonlijk geloof en godsvrucht en de drang om anderen voor Christus te winnen. Later zijn vele theologische hogescholen Southern Baptist Theological Seminary hierin gevolgd. Feit is dat vooral in de westelijke frontstaten er veel reserves bestonden tegen een theologische opleiding. Boyce heeft er alles aan gedaan een zo breed mogelijk draagvlak voor een opleiding te vormen.

De mogelijkheid voor studenten met meer bekwaamheden om vanuit de grondtalen en vanuit het Latijn dieper op de materie in te gaan was bedoeld om te voorkomen dat men zonder zelf echt de waarde ervan te kunnen beoordelen, klakkeloos anderen die op dit punt wel geschoold waren zou volgen. De derde voorwaarde was bedoeld om een dam op te werpen tegen het arminianisme dat Boyce als een groot gevaar voor de kerken zag. De theologische school was bedoeld om (jonge)mannen te bekwamen tot predikers binnen de Southern Baptist Convention. Daarom had ook de Conventie het recht een voordracht te doen met betrekking tot de leden van het stichtingsbestuur van de hogeschool; een zaak die later in de geschiedenis van groot belang zou zijn.

*

De grondslag van Southern Baptist Theological Seminary

De Southern Baptists waren in die dagen gematigd tot overtuigd calvinistisch in hun theologie. Er was echter geen belijdenis waarin de gehele conventie was gebonden. Wel plachten gemeenten en associaties een belijdenis te hebben. Voor State Conventies en de Southern Baptist Convention achten velen dit onnodig. Het doel daarvan was immers supervisie te bieden bij het bedrijven van binnen- en buitenlande zending en dan was het niet nodig, zo meenden velen, dat men zich gezamenlijk aan een confessie bond.

Boyce dacht hier anders over. Daarom wilde hij de op te richten hogeschool wel aan een belijdenis binden. Er werd door Boyce samen met anderen een Abstract of Principles opgesteld. Daarin was datgene opgenomen waarover onder de Southern Baptists geen verschil van mening was. In de genadeleer sloot dit geschrift aan bij de Dordtse Leerregels. Alleen datgene wat hierin over de verzoening werd beleden liet de mogelijkheid open daarover in algemener termen te spreken dan de Dordtse Leerregels doen. De reden was dat men de aanhangers van de zogenaamde New Divinity, de theologie ontwikkeld door de geestelijke nazaten van Jonathan Edwards, niet wilde uitsluiten.

Binnen de Southern Baptists was er verschil van mening over de vraag of men baptisten aan het Heilig Avondmaal mocht toelaten. De overgrote meerderheid was echter voorstander van een ‘strict’ en niet van een ‘open communion’. Dat gold ook voor de vijf aan het Southern Baptist Theological Seminary benoemde hoogleraren. Een tweede verschilpunt was of zij die weliswaar op de belijdenis van hun geloof waren gedoopt maar dan niet door onderdompeling maar door besprenging als lid van een gemeente binnen de Southern Baptist Convention konden worden toegelaten. Men sprak over ‘alien immersions’. Van de eerste generatie hoogleraren had alleen William Williams hier geen bezwaar tegen. Dat was echter geen verhindering voor zijn benoeming. Daarmee wekte de hogeschool wel argwaan op bij de zogenaamde landmarkers (naar Spr. 22:28) binnen de Conventie.

De landmarkers waren niet alleen calvinistisch in hun genadeleer, maar ijverden ook met klem voor ‘strict communion’ en wilden niet weten van de rechtmatigheid van ‘alien immersions’. Het meest kenmerkend voor hen was dat zij de onder de baptisten algemeen gangbare gedachte van een universele onzichtbare kerk verwierpen. De belofte dat de poorten der hel de gemeente van Christus niet zouden overweldigen, betekende naar hun overtuiging dat er vanaf de tijd der apostelen tot nu een niet doorbroken successie geweest was van gemeenten waarin volwassenen na belijdenis van hun geloof door onderdompeling werden gedoopt. Deze visie was toen al aanvechtbaar en nu is wel heel duidelijk dat hiervoor geen grond is. De tegenstanders van de landmarkers vonden deze visie romaniserend. Al te zeer werden zo de zichtbare en onzichtbare kerk met elkaar vereenzelvigd.

Southern Baptist Theological Seminary was de eerste Amerikaanse hogeschool die een hoogleraar ontsloeg vanwege diens liberale inzichten. Het ging daarbij Crawford H. Toy (1836-1919). Toy had in 1859, het openingsjaar van Southern Baptist Seminary, daar gestudeerd. Daar bleek meteen zijn grote begaafdheid. Tien jaar later werd hijzelf als hoogleraar Oude Testament en Oosterse talen aan zijn alma mater benoemd. Al spoedig ontstonden er problemen. Toy bleek geen moeite te hebben met de evolutieleer van Darwin. Hij aanvaardde de visie van Wellhausen op het Oude Testament. Zo ging hij mee met de bronnensplitsing van de Pentateuch. Hij stelde ook dat de schrijvers van het Nieuwe Testament meer dan eens het Oude Testament op een onjuiste wijze hebben geïnterpreteerd.

Boyce vroeg Toy om zich in zijn onderwijs te houden aan de visie op de inspiratie van de Schrift zoals vastgelegd in de Abstract of Principles. Daartoe bleek Toy niet bereid. Het gevolg was dat hij in mei 1879 gedwongen werd zijn professoraat neer te leggen. Reeds het volgende jaar werd hij tot hoogleraar Hebreeuws en Oosterse talen aan Harvard benoemd. Al vrij spoedig verbrak Toy allen banden met de Southern Baptists en werd hij een unitariër. Toen dit laatste bekend werd, keerden ook veel mensen die aanvankelijk wel sympathie voor hem hadden en meenden dat hij ten onrechte was ontslagen, zich van hem af.

*

Southern Baptist Seminary onder Boyce en Broadus

Boyce was niet alleen de drijvende kracht achter de oprichting van Southern Baptist Theological Seminary maar heeft ook een groot aandeel gehad in het feit dat dit instituut bleef bestaan. Hij was eerst voorzitter van de faculteiten, later president. De eerste jaren zijn namelijk vooral in financieel opzicht niet de gemakkelijkste geweest. Toen in 1860 Abraham Lincoln tot president werd gekozen, leidde dat in de zuidelijke staten tot grote beroering. Als eerste staat schreef South Carolina een verkiezing uit voor een vergadering die de vraag moet beantwoorden of men binnen de unie van de Verenigde Staten moest blijven of zich daarvan afscheiden. Boyce en zijn collega John A. Broadus (1827-1895) waren tegen afscheiding. De twee andere hoogleraren verbonden aan Southern Baptist Seminary, Manly en Williams, waren voor.

Nadat tot afscheiding was besloten en bleek dat de unie de oorlog aanging met de van haar afgescheiden staten, was Boyce evenals zijn collega volkomen loyaal aan de zaak van de zuidelijke staten. De burgeroorlog leidde ertoe dat er vanaf 1862 geen colleges meer gegeven konden worden. Zowel Broadus als Boyce preekte regelmatig voor de soldaten van het leger van de geconfedereerde staten. In dit leger was er een grote belangstelling voor de boodschap van het evangelie.

Broadus schreef een traktaat voor de soldaten met de titel We Pray for You at Home. Daarin kwamen onder andere de volgende woorden voor: ‘Wij bidden dat jullie ertoe geneigd en bekwaam gemaakt worden om je ziel aan de goddelijke Zaligmaker toe te vertrouwen Die stierf om ons zalig te maken (…) We bidden dat de Heilige Geest jullie hart volledig anderen en jullie ertoe brengt de zonde waarlijk te haten en heiligheid lief te hebben (…) Of het nu is besloten dat jullie spoedig op het slagveld zullen vallen of in de jaren daarna thuis sterven, dat God in Zijn genade verhoedt dat jullie in onbekeerlijkheid zouden voortleven en in je zonden sterven.’

In 1865 werd Southern Baptist Theological Seminary heropend, maar slechts zeven studenten schreven zich in. Spoedig nam het aantal studenten echter weer toe. In de jaren zeventig waren er gemiddeld tussen de zestig en zeventig studenten. De nederlaag van de zuidelijke staten had tot gevolg dat de hogeschool in financieel opzicht met moeite het hoofd boven water kon houden. De vraag was ook of de hogeschool in Greenville, South Carolina, moest blijven. Het bleek aantrekkelijker deze in Louisville, Kentucky, te vestigen. Het besluit daartoe werd in 1873 genomen en in 1877 werd de hogeschool metterdaad naar Louisville verplaatst. Heel belangrijk was dat de hogeschool van Joseph E. Brown, de voormalige gouverneur van Georgia, in 1879 een voor die tijd zeer grote som geld kreeg van $50.000. Anderen volgden en in totaal ontving de hogeschool in dat jaar $200.000. Uit de renteopbrengsten van deze schenkingen kon een aanzienlijk deel van de kosten van de hogeschool worden voldaan.

Boyce heeft de jaren dat hij aan Southern Baptist Theological Seminary was verbonden een groot stempel op de hogeschool gezet. Ook daarbuiten was zijn invloed groot. Negenmaal werd hij tot president van de Southern Baptist Convention gekozen. Opmerkelijk is dat studenten nog meer getroffen werden door de gebeden waarmee Boyce zijn colleges opende dan door de colleges zelf, terwijl zij toch over het niveau daarvan bepaald ook niet behoefden te klagen. Boyce belichaamde in eigen persoon het ideaal dat hij voorstond, namelijk wetenschap verenigd met en ten dienste van godzaligheid. Dat gold ook van zijn collega Broadus. Deze was een groot kenner van de kerkvaders en verzorgde onder andere een kritische editie van de preken van Chrystomus op de brieven aan de Filippenzen, Colossenzen en de Thessalonicenzen.

*

Southern Baptist Seminary na de dood Boyce

Na de dood van Boyce werd Broadus door het stichtingsbestuur tot president van de hogeschool gekozen. Hij zette de lijn van zijn vriend, collega en voorganger voort. Problemen kwamen er toen Broadus na zijn overlijden werd opgevolgd door William H. Whitsitt (1841-1911). Hij was kerkhistoricus. Hij toonde aan dat de praktijk van onderdompeling in plaats van besprenging pas in de jaren veertig van de zeventiende eeuw onder de baptisten ingang vond en dat ook de Amerikaanse baptisten oorspronkelijk niet door onderdompeling doopten. Deze historisch onweerlegbare visie riep kritiek op van de landmarkers. Whitsitt ging met deze kritiek niet bepaald verstandig om. Daartoe werd zijn positie steeds moeilijker. Op de achtergrond speelde ook de vraag naar de verhouding tussen academische vrijheid en confessionele gebondenheid. Tenslotte diende Whitsitt bij het stichtingsbestuur zijn ontslag in vanuit de gedachte dat dit niet zou worden aanvaard. Het was voor hem een bittere teleurstelling dat het stichtingsbestuur juist in zijn ontslag bewilligde.

Whitsitt werd opgevolgd door Edgar Y. Mullins (1860-1928). Niet alleen door zijn presidentschap van Southern Baptist Theological Seminary maar ook door zijn boeken, artikelen en preken werd Mullins één van de meest invloedrijke baptistische theologen uit de eerste helft van de twintigste eeuw. In zijn visie dat binding aan de confessie geen verhindering kan zijn voor academische vrijheid ging hij feitelijk verder dan zijn voorganger. Hij stelde zich echter veel diplomatieker op. Theologisch ging hij duidelijk andere wegen dan de eerste generatie hoogleraren.

Hij nam zijn uitgangspunt niet in de bijbel als het onfeilbare Woord van God, maar in de christelijke geloofservaring. Vanuit de christelijke geloofservaring kwam hij er vervolgens toe de centrale waarheden van het christelijke geloof, ons in de Schrift geopenbaard, te aanvaarden. Hij was daarin echt een zogenaamde vermittlungstheoloog die een middenweg zocht tussen de klassieke orthodoxie en de moderne theologie. In zijn persoonlijke optreden straalde hij een piëtistische vroomheid uit, maar tegen gematigde vormen van Schriftkritiek had hij geen bezwaar. Hij achtte bepaalde vormen van evolutieleer verenigbaar met het bijbels getuigenis.

Mullins was ook duidelijk minder calvinistisch dan mannen als Boyce en Broadus, zij het dat hij vasthield aan de noodzaak van wedergeboorte en de volharding der heiligen. Een vergelijking met de ethische richting in de Nederlandse Hervormde Kerk dringt zich op en dan in het bijzonder met de gereformeerd ethischen als Maarten van Rijn. De benadering van Mullins werd gemeengoed aan Southern Baptist Theological Seminary. Geloof en wetenschap werden als twee onafhankelijke terreinen gezien. Een betrekkelijk progressieve houding ten opzichte van de Schrift werd gecombineerd met een gematigd klassieke theologie.

De opstelling van Mullins verklaart dat zowel conservatieve als progressieve tijdgenoten hem konden waarderen. Door zijn vroomheid plaatste menige conservatieve baptist Mullins dichter in zijn nabijheid dan werkelijk het geval was. Opmerkelijk dat Mullins in 1925 nauw betrokken was bij de opstelling van de eerste geloofsbelijdenis waaraan de gehele Southern Baptist Convention werd gebonden: The Baptist Faith and Message. Mullins was nooit bepaald enthousiast geweest voor een belijdenis die voor de gehele Conventie bindend zou zijn. Om echter van de steun van gemeenten bij de uitvoerig van gezamenlijke programma’s voor binnen- en buitenlandse zending verzekerd te zijn, werd door velen de noodzaak daarvan als onontbeerlijk gezien.

The Baptist Faith and Message ademde een gematigd calvinistisch karakter en gaf uitdrukking aan gehechtheid aan de traditioneel baptistische standpunten van de Southern Baptists. Welbewust liet Mullins aan deze belijdenis een preambule voorafgaan waarin werd gesteld dat de belijdenis slechts uitdrukking gaf aan de consensus van religieuze overtuigingen en niet was bedoel om de vrijheid van meningsvorming en van onderzoek op andere terreinen van het leven in te perken. De bedoeling van Mullins was om zo de reikwijdte van de belijdenis zoveel mogelijk in te perken. Anderen, zowel toen als later, bleken de preambule zo niet te verstaan.

Na de dood van Mullins in 1928 werd de oudtestamenticus John R. Sampey (1863-1946) tot president van de hogeschool. Evenals zijn opvolger Ellis A. Fuller (1891-1950) die in 1942 werd benoemd, zette hij de lijn van Mullins voort. In deze periode vond de theologie van de Zwitserse theologen Emil Brunner (1889-1966) en Karl Barth (1886-1968) ingang aan Southern Baptist Theological Seminary. We moeten dan niet in de laatste plaats denken aan de visie van Barth dat de Bijbel niet het Woord van God is, maar naar het Woord van God verwijst. Sampey was met deze ontwikkelingen niet gelukkig. Nadrukkelijker dan Mullins beklemtoonde hij de noodzaak vast te houden aan de kernen van de klassieke orthodoxie. Dat gold ook voor Fuller. Het bleek echter steeds moeilijker hoogleraren aan te trekken die Schriftkritische inzichten combineerden met een gematigde orthodoxie.

*

Southern Baptist Theological Seminary na de Tweede Wereldoorlog

Na Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Southern Baptist Theological Seminary zich steeds meer in liberale richting. Duke K. McCall (1914-heden) die van 1951 tot 1982 president van de hogeschool was, zag zich gedwongen heel veel tijd te steken in het schrijven van brieven aan en beleggen van ontmoetingen met predikanten die verontrust waren over de koers. Zijn pogingen om duidelijk te maken dat de verontrusting geen grond had, werden steeds minder geloofwaardig omdat hoogleraren in toenemende mate openlijk voor hun liberale gedachten uitkwamen. Zo bleek dat niet alle hoogleraren overtuigd waren van de maagdelijke geboorte van Jezus of dat Jezus op aarde Zich bewust was geweest de Zoon van God te zijn. McCall poogde de faculteit ertoe te bewegen zich naar buiten toe diplomatieker op te stellen en meer rekening te houden met gevoeligheden binnen de Conventie.

Niet alleen in leerstellige zaken maar ook ten aanzien van de ethiek bleken de verschuivingen. Hoogleraren gaven aan geen moeite te hebben met abortus en homoseksualiteit. Een aantal vrouwelijke hoogleraren propageerden ook met verve feministische standpunten. Feitelijk was de gehele faculteit weg gegroeid van de grondslag van de hogeschool. De interpretatie van de grondslag werd echter aan ieders eigen inzicht overgelaten. Ernaar gevraagd betuigden vrijwel alle hoogleraren in te stemmen met de door Boyce opgestelde Abstract of Principles. De enige die nadrukkelijk een voorbehoud maakte was Dale Moody (1948-1992). Hij gaf in 1979 aan dat hij zich niet kon vinden in de leer van de volharding der heiligen. Het feit dat hijzelf aangaf dat zijn opvattingen buiten de Abstract of Principles lagen, leidde tenslotte tot zijn ontslag.

*

Southern Baptist Theological Seminary en de Afro-Amerikanen

Alle vier oorspronkelijke hoogleraren bezaten slaven. Zij meenden dat een slaveneigenaar zijn slaven op een christelijke wijze had te behandelen, maar hadden tegen de slavernij als zodanig geen bezwaren. Vanaf het begin van haar bestaan tot aan het einde van de jaren dertig gaven hoogleraren privélessen aan Afro-Amerikanen die daarvoor belangstelling hadden. Reeds Sampey had hen volledig willen toelaten, maar durfde daar geconfronteerd met zowel verzet uit het diepe zuiden als het feit dat het strijdig was met de wetgeving niet toe over te gaan. Vanaf 1940 werden Afro-Amerikaanse studenten toegelaten en aan hen werd afzonderlijk les gegeven. Onder McCall als president werden direct na zijn aantreden in 1951 ook voor het eerst Afro-Amerikanen volledig tot de hogeschool toegelaten; iets wat toen nog strijdig was met de wetgeving van Kentucky.

Toen de beweging van gelijke burgerrechten op haar hoogtepunt was, hield Martin Luther King op 19 april 1961 een toespraak in de kapel van de hogeschool. Menige Southern Baptist was hier principieel op tegen, terwijl anderen het niet verstandig vonden. In conservatief theologische kringen in het zuiden, was toen in het algemeen nog weinig besef van het zondige karakter van de scheiding tussen rassen. Naar mate het einde van de twintigste eeuw naderde, werd dit anders. In 1995 sprak de Southern Baptist Convention die toen allang door conservatieven werd gedomineerd haar schuld uit over haar houding uit het verleden ten opzichte van slavernij en de scheiding van rassen.

*

De conservatieve tegenbeweging

Terwijl na de Tweede Wereldoorlog niet alleen Southern Baptist Seminary maar ook de andere hogescholen die onder supervisie van de Conventie stonden zich steeds meer in liberale richting begonnen te ontwikkelen, kwam op het grondvlak een tegenbeweging op gang. Met name het feit dat liberale inzichten werden vertolkt in de Broadman Bible Commentary, een bijbelcommentaar uitgegeven door de huisuitgeverij van de Southern Baptist Convention, was een katalysator in deze ontwikkeling. In reactie op het feit dat in het commentaar uit deze serie op Genesis waarin de historiciteit van de schepping, de zondeval en de zondvloed werd ontkend, werd in 1963 de Baptist Faith and Message aangescherpt.

Harold Lindsell (1913-1998), die zelf binnen gemeente van de Southern Baptist Convention tot predikant was bevestigd en later redacteur werd van het gezaghebbende tijdschrift Christianity Today schreef in 1976 Battle for the Bible en in 1979 The Bible in the Balance. Daarin sprak hij zijn zorg uit over de koers van theologische hogescholen in Amerika. Hij noemde instellingen en personen bij man en paard. Hij toonde aan dat aan geen van de zes hogescholen onder supervisie van de Southern Baptist Convention onderwijs werd gegeven vanuit de overtuiging dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is. Deze publicaties droegen in niet onbelangrijke mate bij aan de steeds sterkere wordende conservatieve tegenbeweging onder de Southern Baptists.

In 1978 ontwikkelden Paul Pressler, een rechter uit Texas, en Paige Patterson (1942-heden), president van Criswell Bible College in Dallas, een strategie om de koers van de hogescholen te veranderen. Bestudering van de regels van de Southern Baptist Convention liet hen zien dat de verkiezing van een conservatieve president voor de Conventie van cruciaal belang was. Een conservatieve president kon via zijn voordrachten voor de commissie voor de benoemingen op termijn een andere samenstelling van de stichtingsbesturen van de hogescholen bewerkstelligen, en daarmee een koerswijzing van die hogescholen. Volgens de regels van de Conventie heeft elke gemeente die aan haar financiële verplichtingen voldoet, al naar gelang haar omvang het recht één of meer afgevaardigden naar de Conventie te sturen.

Pressler en Patterson mobiliseerden de conservatieven met als gevolg dat in 1979 de Conventie Adrian P. Rogers (1931-2005), een predikant die de Bijbel als het onfeilbare Woord van God aanvaardde, tot president koos. Deze verkiezing veroorzaakte een schok. Zowel de liberalen als gematigd orthodoxen hadden er niet op gerekend dat dit zou gebeuren. Nadat de conservatieven er in 1983 in slaagden voor de vijfde maal een president die hun opvattingen huldigden te kiezen, poogden gematigd orthodoxe en liberale Southern Baptists zoveel mogelijk mensen te mobiliseren om de verkiezingen van het volgende jaar te winnen. Desondanks won de conservatieve kandidaat met tweeënvijftig procent van de stemmen en nam de Conventie een resolutie aan die stelde dat ambt van predikant voorbehouden is aan mannen.

Inmiddels was in 1982 McCall als president opgevolgd door Roy L. Honeycutt (1926-2005). Hij riep op tot een heilige oorlog tegen de opmars van de conservatieven in Southern Baptist Convention. Gematigde orthodoxen en liberalen mobiliseerden hun krachten. De conventie van Dallas in 1985 werd door meer dan vijfenveertigduizend afgevaardigden bezocht; een aantal dat deze conventie tot de grootste in de geschiedenis van de Southern Baptist Convention maakte. De conservatieve kandidaat voor het presidentschap kreeg krap vijfduizend stemmen meer. Steeds duidelijker werd dat de conservatieve opmars niet te stuiten viel. De conventie van Dallas riep het zogenaamde Peace Committee in het leven dat moest onderzoeken in hoeverre de hogescholen die onder supervisie van de Conventie stonden trouw waren aan hun eigen uitgangspunten en aan de Baptist Faith and Message.

Als reactie stelden de zes presidenten van de hogescholen die onder de supervisie van de Conventie stonden in 1986 het Glorieta Statement op. Daarin stelden zij dat zij de onfeilbare kracht en bindende autoriteit van de Bijbel beleden en dat zij van het bovennatuurlijk karakter en de realiteit van wonderen overtuigd waren. Het doel van in ieder geval sommige van hen was om hiermee de conservatieven gerust te stellen. Dat gold zeker voor Honeycutt. Het Peace Committee kon spoedig constateren dat de zorgen ten aanzien van Golden Gate, New Orleans en Southwest Baptist Theological Seminary waren verdwenen. Dat had te maken met het feit dat de stichtingsbesturen van deze hogescholen inmiddels in meerderheid uit conservatieven bestond; iets wat vervolgens in het benoemingsbeleid van hoogleraren doorwerkte. Anders lag het voor Midwest, Southeast en Southern Baptist Theological Seminary.

De steeds verder gaande koerswijzing van de Southern Baptist Convention leidde ertoe dat duidelijke liberale gemeenten zich uit de Conventie en instellingen daarmee verbonden terugtrokken. In 1991 vormden zij de Alliance of Baptists. Nadrukkelijk laat dit verband ruimte voor homoseksuele relatie, terwijl in 2000 de voormalige president Jimmy Carter aangaf dat hij geen Southern Baptist meer wenste te zijn.

*

De terugkeer naar het oorspronkelijke uitgangspunt

Inmiddels hadden ook conservatieven zitting gekregen in het stichtingsbestuur van Southern Baptist Theological Seminary. Onder druk van deze afgevaardigden die hem wezen op het Glorieta Statement ging Honeycutt er in 1988 toe over een hoogleraar aan te trekken die onomwonden de Bijbel als het onfeilbare Woord van God beleed. Het ging om de nieuwtestamenticus David S. Dockery (1952-heden). In 1990 kregen de conservatieven een meerderheid in het stichtingsbestuur. Dit gaf meteen aan dat het zich gebonden wist aan de opvatting dat het leven een gave van God is en dat daarom abortus alleen geoorloofd is bij levensgevaar voor de moeder. Honeycutt ging er uit eigen beweging toe over in vacatures meer conservatieve hoogleraren te benoemen, afgezien van Dockery beleed echter geen van hen de Bijbel als onfeilbare Woord van God.

Toen Honeycutt in 1992 aangaf met emeritaat te willen gaan, bewilligde het stichtingsbestuur onmiddellijk. Zij waren zijn obstructie van de koerswijzigingen die zij wilden doorvoeren meer dan zat. Dockerry samen met anderen raadde de jonge en relatief onbekende R. Albert Mohler (1959-heden) aan. Tot verbazing van meerderen werd deze in 1993 gekozen. Mohler had zelf zowel zijn graad van master als van doctor aan Southern Baptist Theological Seminary behaald. In zijn studententijd waren zijn opvattingen die van de gematigde orthodoxie die toen aan de hogeschool dominant was.

Door contacten met onder andere de vooraanstaande Amerikaanse Evangelical Carl F. Henry (1913-2003) had hij zich aan het einde van zijn studententijd steeds meer in conservatieve richting ontwikkeld. Bestudering van de geschiedenis van de Southern Baptists maakte hem tot een overtuigd calvinist. Hier moet trouwens ook de invloed van de Britten Martyn Lloyd-Jones (1899-1981) en James I. Packer (1926-heden) worden genoemd en van John Piper (1946-heden). De laatste is zelf van huis uit een Southern Baptist. De verspreiding van hun geschriften heeft alom in Amerika tot een hernieuwde belangstelling voor het calvinisme geleid en dat niet in de laatste plaats onder de Southern Baptists.

Mohler maakte direct na zijn aantreden duidelijk dat hij van hoogleraren verwachtte dat hun opvattingen metterdaad in overeenstemming waren met het Abstract of Principles. Het feit dat een hoogleraar zelf zei dat dit het geval was, achtte hij in tegenstelling tot zijn voorgangers niet voldoende. Hij wilde terug gaan naar de doelstelling van de stichters van de hogeschool. Mohler gaf aan dat binding aan de Bijbel als Gods onfeilbaar Woord ook afwijzing van de vrouw in het ambt inhield; een standpunt dat door de Southern Baptist Convention in 1998 in een nieuw artikel van The Faith and Baptist Message over de betekenis van het gezin en de verhouding man en vrouw werd vastgelegd. Het beleid van Mohler leidde ertoe dat de feministische gezinde hoogleraren Molly T. Marshall en Diana Garland zich terugtrokken. Een aantal hoogleraren zocht elders een betrekking omdat zij zich niet langer aan de hogeschool thuis voelden, terwijl rond de twintig inging op een aanbod met vervroegd emeritaat te gaan.

Mohler zocht nieuwe hoogleraren aan die volledig binnen de grondslag van de hogeschool pasten. Daarbij benoemde hij niet alleen baptisten die uit de Southern Baptist Convention afkomstig waren. Dat leverde hem de kritiek op dat de hogeschool wel ‘evangelical’ maar te weinig ‘Southern Baptist’ was. Omdat Mohler heel nadrukkelijk aangaf dat het doel van de hogeschool was predikanten en zendelingen op te leiden ten behoeve de Southern Baptist Convention vonden anderen dat de school te weinig ‘evangelical’ was in de brede zin. Zeker is dat Southern Baptists Theological Seminary dat de laatste jaren rond de tweeduizend studenten ingeschreven heeft, een factor van betekenis is voor academische vorming in verbondenheid aan de Schrift zowel binnen de Southern Baptist Conventie als daarbuiten.

Mohler zelf wordt inmiddels als één van de leidinggevende evangelicals van Amerika gezien. Regelmatig geeft hij zijn visie niet alleen op theologische maar ook op ethische en maatschappelijke vraagstukken. Het besliste calvinisme van Mohler riep ook van conservatieve zijde vragen op binnen de Southern Baptist Convention. Opmerkelijk is dat verschillende liberalen en gematigde orthodoxen deze conservatieven erop wezen dat Mohler het gelijk helemaal aan zijn zijde had met zijn zienswijze dat de ‘founding fathers’ van de Southern Baptist Convention allen calvinist waren.

*

Slot

Het moet ons als Nederlandse protestanten verblijden dat er elders in de wereld sprake is van een terugkeer naar de Schrift of doorwerking van de Schrift. Dat laatste zien we vooral op het zuidelijke halfrond. Wat ons scheidt van de baptisten blijft de visie op de reikwijdte van het verbond. Zeker met baptisten die de leer van vrije genade beleden is er echter veel waarin wij overeenstemmen. Een overeenstemming die op het grondvlak altijd goed is gevoeld. Voor Nederland kunnen we denken aan de waardering die er bestaat voor de geschriften van mannen als John Bunyan (1628-1688), Jospeh Charles Philpot (1802-1869) en Charles Haddon Spurgeon (1834-1892). Laat ons gebed zijn dat wij ook in Nederland en Europa een weerkeer naar de Schrift en nieuw reveil mogen aanschouwen.

N.a.v. Gregory A. Wills, Southern Baptist Theological Seminary 1859-2009 (Oxford/New York: Oxford University Press, 2009), hardcover 566 pp. ₤22,50. (ISBN 9780195377149)

Plaats een reactie