Bij uitgeverij Eerdmans verscheen al een aantal jaren geleden een driedelige serie over de geschiedenis van de uitleg van de Bijbel. In het derde deel wordt de periode vanaf de Verlichting tot aan het begin van de twintigste eeuw onderzocht. De bijdragen bestrijken een breed terrein zoals historische kritiek, tekstkritiek en de zoektocht naar de historische Jezus. Andere bijdragen richten zich op bepaalde individuen, waaronder Baruch Spinoza, Friedrich Schleiermacher en F.C. Baur. Elk hoofdstuk bevat ook een nuttige literatuurlijst voor aanvullende studie.
Schleiermacher wordt wel de vader van de moderne hermeneutiek genoemd. Hij wilde de Bijbel lezen zoals elk ander boek. Zijn overtuiging dat het evangelie naar Johannes het oudste evangelie was, wordt bij mijn weten door niemand meer gedeeld. Voor Schleiermacher was de sleutel tot het verstaan van het Nieuwe Testament in onderscheid tot het louter verklaren van de teksten de persoon van Jezus in Wie hij het afhankelijksheidgevoel van God als Vader het diepst belichaamd zag. Zo meende hij de schrijvers van het Nieuwe Testament ook beter te begrijpen dan zij zichzelf hadden begrepen. Dat de persoon van Jezus dan een andere is dan die het Nieuwe Testament ons tekent, wilde Schleiermacher zich niet realiseren.
Ik vraag nog voor een drietal bijdragen uit deze bundel aandacht. James A. Sanders geeft een kort overzicht van de tekstkritiek van het Oude Testament en dan start hij ver vóór de Verlichting bij de masoreten. Ondanks het feit dat de tekst zeer nauwkeurig werd overgeschreven zijn er verschillen tussen de Hebreeuwse handschriften. Sanders wijst in dit verband op het belang van Karaïtische commentaren op het Oude Testament. Ter informatie de Karaïten waren een vernieuwingsbeweging die ontstond ergens in de negende eeuw en die afstand nam van de Talmoed. Tal van handschriften van het Oude Testament zijn van deze groepering afkomstig.
Vanaf de derde editie van de zogenaamde Biblia Hebraïca baseert men gedrukte uitgaven van het Hebreeuwse Oude Testament op de codex Leningrad als het oudste volledig bewaarde manuscript van het Oude Testament, maar dan zijn we al in de twintigste eeuw. De tekst heeft een geschiedenis gehad. Sanders pleit ervoor de tekst in haar uiteindelijke vorm als uitgangspunt te nemen.
De bekende en inmiddels overleden nieuwtestamenticus James D.G. Dunn onderzoekt wat de implicaties zijn van de zoektocht naar de historische Jezus voor de uitleg van het Nieuwe Testament. Hij brengt naar voren dat tot aan de negentiende eeuw de evangeliën als betrouwbare historische bronnen werden gezien en men ervan uitging dat deze bronnen elkaar aanvulden maar niet tegenspraken.
Bij de zoektocht naar de historische Jezus was men aanvankelijk wel kritisch naar de bronnen maar niet naar zichzelf. Steeds meer is er het besef gekomen dat ieder de bronnen vanuit een bepaald perspectief bekijkt en is men ook kritischer gaan staan ten opzichte van reconstructies die worden ontworpen. Jezus moet binnen zijn eigen context in de eerste eeuw na Chr. worden verstaan. Dunn geeft een heldere beschrijving van de zoektocht naar de historische Jezus. Helaas geeft hij alleen geen plaats aan de gedachte dat Jezus als Zoon van God, Die mens werd, de echte werkelijkheid weergeeft achter de geïnterpreteerde feiten zoals de evangeliën ons die beschrijven .
Thomas H. Olbricht schrijft over uitleg van de Schrift in Amerika gedurende de negentiende eeuw. Voor de zeventiende-eeuwse puriteinen waren de Bijbelschrijvers feitelijk tijdgenoten. De boodschap van de Bijbel van Genesis tot Openbaring oversteeg naar hun diepe overtuiging tijden, plaatsen en historische veranderingen. De Bijbel heeft voor de mens een eenduidige boodschap.
In de negentiende eeuw zag men zich in Amerika genoodzaakt te reageren op publicaties van Duitse theologen die de eenheid en historische betrouwbaarheid van de Schrift betwistten. Veelal hield men afstand als het ging om de Schriftkritiek maar was men van de waarde van Duitse studies op het gebied van de filologie overtuigd. Heel duidelijk zien we zowel het een als het ander bij John Addison Alexander.
Bij Horace Bushnell merken we dat hij afstand begint te nemen van de traditionele leerstellingen over de verzoening en de persoon van Christus. De nadruk valt op de vormende invloed van het Woord van God op ons karakter. Ik wijs terzijde op een parallel met de ethische theologie in Nederland. Als het ging om het komen tot geloof, valt bij hem niet de nadruk op het ingrijpen van God maar op een christelijke opvoeding.
Charles Augustus Briggs heeft geen reserves meer ten opzichte van de Schriftkritiek. Hij neemt aan dat de Pentateuch veel later is dan de Schrift zelf aangeeft. Zijn visie op de inspiratie werd weersproken door Archibald Alexander, Hodge en Benjamin B. Warfield. Zij wensten ook in hun eigen tijd vast te houden aan de wijze waarop kerkvaders en reformatoren de Schrift hadden benaderd en gelezen.
Deze studie is vooral een bron van informatie. Wie meer normatief voorgelicht en onderwezen wil worden, zal ook andere studies moeten lezen.
Alan J. Hauser en Duane F. Watson (red.), A History of Biblical Interpretation, vol. 3: The Enlightenment through the Nineteenth Century (Grand-Rapids: Eerdmans, 2017), hardcover 440pp., $63,99 (ISBN 9780802878236)