Hoe ik tot die constatering kwam
Op zaterdag 18 november 2025 sprak ik samen met ds. J.C. den Ouden op de jaarlijkse toogdag van de mannenbond van de Hersteld Hervormde Kerk over de betekenis van de doop. Zelf hield ik de ochtendlezing en ds. Den Ouden de middaglezing. Daarna was er gelegenheid tot het stellen van vragen. Ik heb toen onder andere opgemerkt dat Ralph en Ebenezer Erskine kerkgangers die nog niet door geloof met Christus waren verenigd, bij uitzondering aanspraken op hun doop. Mij bereikte alweer enige tijd geleden de vraag waarom zij dat dan niet deden. Ik heb beloofd die vraag in een bijdrage op mijn website te beantwoorden, en dat gebeurt bij deze.
Ik merk allereerst op dat er, onder de boeken die mijn vader bezat toen ik naar de middelbare school ging, drie schrijvers meer vertegenwoordigd waren dan andere. Dat was allereerst Dr. H.F. Kolhlbrugge. Van geen schrijver had mijn vader meer boeken dan van hem. Kohlbrugge werd gevolgd door de gebroeders Erskine.
Toen ik er rond mijn veertiende jaar diep van overtuigd raakte dat de Bijbelse boodschap waarbij ik was opgevoed, echt waar was, ging ik heel persoonlijk worstelen met de vraag hoe ik zonder vrees God kon ontmoeten, hoe ik vrede kon krijgen met God. Ik ging de Bijbel intensiever lezen maar vooral ook anders lezen. Ik ging de Bijbel biddend lezen met de bede of ook ik heel persoonlijk mocht weten dat ik deelhad aan de inhoud van het Evangelie en met Paulus kon zeggen dat ik Christus mocht kennen in de kracht van Zijn opstanding.
Naast de Bijbel ging ik boeken lezen uit de boekenkast van mijn vader: de uitleg die Luther gegeven had op de brief aan de Galaten, de catechismusverklaring van Kohlbrugge en ook de preken van Ralph en Ebenezer Erskine. Van deze schrijvers en ook nog van meerdere andere, heb ik reeds in de tijd dat ik op het gymnasium zat mogen leren.
Bij Luther en Kohlbrugge las ik van de Wet die ons allemaal veroordeelt maar ook van het Evangelie als de boodschap van zaligheid voor treurigen. De tweeslag van Wet en Evangelie kwam ik ook in de preken van de Erskines tegen. Wat mij bij hen trof was met name hoe indringend zij allen die nog zonder Christus zijn en zonder hoop, ertoe aanspoorden onmiddellijk tot Christus te gaan en niet eerst te zoeken naar kwalificaties in henzelf.
Mij viel ook op dat Kohlbrugge niet alleen de gelovigen maar ook hen die nog buiten staan, aansprak op hun doop. Als kind had ik dat ds. Hofman al horen doen in doordeweekse diensten. Vanaf mijn zestiende jaar hoorde ik het hem ook doen als ik in vakantietijd in doordeweekse diensten in Schiedam onder zijn gehoor zat. Mij viel echter ook op dat de Erskines, als zij hen die buiten stonden aanspoorden tot Christus te gaan, hen hoogst zelden aanspraken op het feit dat zij gedoopt waren. Het viel mij op maar een verklaring ervoor kon ik niet geven. Ik vond het ook niet zo nodig dat te doen, want ik vond genoeg voedsel in wat zij wel zeiden.
*
De verbondsleer van de Erskines. Verbond en verkiezing
Tijdens mijn studie theologie ben ik breder gaan lezen dan ik op de middelbare school had gedaan. Ik ging verder met het lezen van de Erskines en daarnaast las ik ook Thomas Boston. Ik verdiepte mij in de puriteinen. Daarmee ben ik, toen ik in de pastorie kwam, doorgegaan en ik ga er nog altijd mee door. Behalve de puriteinen en zeventiende en achttiendeeeuwse Schotse schrijvers noem ik ook hun geestelijke erfgenamen, zoals John Newton, J.C. Ryle, Robert Murray M’Cheyne, John Duncan en meerdere anderen. Ik denk ook aan de theologen van wat in de Verenigde Staten ‘Old Princeton’ wordt genoemd. Bij hen trof mij vooral de diepe relatie tussen godsvrucht en wetenschap. Het meest viel mij toch telkens weer op hoezeer er sprake was van gelijkheid in de diepste tonen van het Evangelie, maar ik kon bepaalde verschillen – al is het maar in wijze van verwoording – ook beter plaatsen.
Dat de Erskines – en trouwens ook hun vriend en tijdgenoot Boston – hen die nog buiten Christus zijn, al behoren zij bij de kerk, slechts bij uitzondering aanspraken op het feit dat zij gedoopt waren, heeft met hun verbondsleer te maken. Zowel de Erskines als Boston behoorden bij de zogenaamde Marrowmen: zij hadden veel troost uit, en inzicht in het Evangelie ontvangen door het lezen en bestuderen van het boek The Marrow of Modern Divinity, in het Nederlands bekend onder de titel Het merg van het Evangelie.
In hun verbondsleer onderstrepen de Marrowmen nadrukkelijk dat het verbond van genade in de tijd een uitwerking is van het eeuwige verbond tussen de Vader en de Zoon in de eeuwigheid. Daarom kunnen zij zeggen dat ook het verbond der genade allereerst met Christus is opgericht, en alleen in Hem met al de Zijnen. In het licht van de eeuwigheid zijn dat de uitverkorenen en in het licht van de tijd allen die krachtdadig geroepen zijn uit de duisternis tot het licht.
De Marrowmen zijn er wel van beschuldigd dat zij een algemene verzoening leerden. Die beschuldiging is niet terecht. Zij benadrukten hoe dan ook heel sterk de relatie tussen verbond en verkiezing. Het verbond der genade is een verbond dat van geen wankelen weet. Wie mag weten dat hij in Christus als de Middelaar met Wie het genadeverbond is opgericht, is begrepen, mag ook de troost hebben dat niets hem van Gods liefde zal scheiden. Het verbond der genade is de vaste grond van de volharding der heiligen.
*
Verbond en het aanbod van Christus
De Marrowmen hebben niet alleen de nauwe band tussen verbond en verkiezing onderstreept en telkens weer gesteld dat Christus Zelf de inhoud is van de beloften van het verbond en het Evangelie, maar ook dat Christus door de Vader is aangesteld tot Zaligmaker van het gehele menselijke geslacht. Zij spraken over Jezus Christus als de daad van gave of schenking van de Vader aan heel het verloren menselijke geslacht. Al is Christus alleen voor al de Zijnen gestorven, toch mag tegen elke hoorder van het Evangelie worden gezegd: ‘Er is een gestorven Christus voor u.’
Met het eerste wordt duidelijk gemaakt dat ook ons geloof een vrucht is van het werk van Christus. Dat Christus niet in het algemeen voor alle mensen is gestorven maar voor al de Zijnen, is geen schaduw over het Evangelie maar laat zien hoe diep de Bijbelse boodschap is. Het is ondenkbaar dat een van degenen voor wie Christus de toorn van God wegdroeg, toch nog onder Gods toorn zal vergaan.
Met Paulus mag echter aan iedereen Christus als de Gekruisigde worden verkondigd. Deze prediking van het Evangelie geeft aan elke hoorder het recht om tot Christus te gaan. Aan hen die nog buiten staan wordt niet een weldaad van Christus aangeboden, namelijk: Christus stierf ook voor u. Aan deze weldaad hebben alleen ware gelovigen deel.
Echter, de hele Christus Zelf mag worden aangeboden aan allen die nog buiten staan. De prediking is te zien als een huwelijksaanzoek dat vandaag nog ingewilligd mag en behoort te worden. De prediking geeft ons het recht de belofte te geloven (recht van aannemen). Door het gelovig omhelzen ontvangen we datgene wat in de belofte wordt beloofd (recht van bezit).
De macht om te geloven schenkt God door Zijn Geest. Het recht om te geloven (‘warrant to believe’) is niet gebaseerd op de verkiezing, maar op het feit dat elk mens een verloren zondaar is tot wie de roepstem van het Evangelie komt. Dan maakt het niet uit of iemand tot de zichtbare kerk behoort of niet. Dat is de eerste reden waarom de Marrowmen hen die nog buiten Christus zijn niet aanspreken op hun doop.
De zichtbare kerk heeft in hun denken een minder grote plaats dan bij zeventiende-eeuwse Schotse theologen als Samuel Rutherford. Ook een aantal van hun tijdgenoten die zelf ook krachtig het Evangelie verkondigden, spraken nadrukkelijker dan de Marrowmen over de voorrechten van allen die tot de zichtbare kerk behoren.
Daar komt iets anders bij. De Marrowmen waren ervan overtuigd dat de kinderen van gelovige ouders gedoopt behoorden te worden. Stierven zij jong, dan schepten zij troost uit het feit dat deze jonggestorven kinderen in Gods genadeverbond waren begrepen en God daarom ook hen had overgezet uit de duisternis in het licht. Boston, die meerdere kinderen op jonge leeftijd naar het graf moest dragen, getuigt daarvan in zijn memoires.
Groeiden kinderen op, dan moesten zij gewezen worden op het feit dat zij als zondaren de Middelaar nodig hadden en aangespoord worden om tot Christus te gaan. Naar de overtuiging van de Marrowmen krijgt niet alleen het avondmaal maar ook de doop pas waarde als wij metterdaad tot Christus zijn gegaan. De doop staat bij hen slechts in de tweede plaats in het kader van het aanbod van genade of van Christus, maar komt aan vooral de orde als er sprake is van geloof en wij onze doop overdenken om in het geloof te worden versterkt.
Daarom spreken de Erskines hen die nog buiten Christus maar wel gedoopt zijn maar heel zelden op hun doop aan. Dat komt omdat zij de doop allereerst evenals het avondmaal als sacrament zien ter versterking van het reeds gewerkte geloof. Toch kunnen zij in het kader van het inwilligen van het verbond hun hoorders in een enkele preek toch op hun doop aanspreken. Dat blijkt uit het volgende citaat uit een preek over Jesaja 42:6:
‘Bedenk dat u een goed recht hebt op dit verbond en een volmacht om het aan te nemen. U heeft een recht door de roeping en het gebod van God om te geloven. “Dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus’ (1 Joh. 3:23). U hebt een recht dat al voor u verzegeld is door het sacrament van uw doop; dat was een verzegeld recht om in Christus te geloven en Hem aan te nemen tot een Verbond, en daarom bent u verplicht om het Verbond aan te grijpen. En als u het vandaag niet wilt ondertekenen, dan doet u in de praktijk afstand van uw doop, en de duivel houdt u sterk in zijn greep. U hebt een recht door de algemene, onbepaalde belofte en verkondiging van dit verbond aan u. “U komt de belofte toe, en uw kinderen’, en “tot u is het woord der zaligheid gezonden’ (Hand. 2:39; Hand. 13:26). Ik zal U geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen. Dus wordt het aan u verkondigd en is het aan u gericht, man, vrouw! U hebt een goed recht om het aan te nemen tot uw eigendom. Het is een verbond voor u, voor iedere ziel binnen de vier hoeken van dit huis. Zelfs u die denkt: “O, het is niet voor mij’ — ja, het is ook voor u. Weg met het ongeloof, en laat uw hart zeggen: “Dit is een verbond voor mij? Dat is geloof met toepassing op uzelf.’
Bij de Erskines valt echter in hun preken telkens weer de nadruk op het feit dat het aanbod van genade elke zondaar van het menselijk geslacht geldt of hij nu gedoopt is of niet. Hoe zie ik dat zelf? Met de Erskines ben ik ervan overtuigd dat wij ieder mogen en moeten oproepen tot geloof en bekering, omdat Christus naar deze wereld kwam om zondaren zalig te maken. Evenals zij weet ik dat de doop een sacrament is, en dat betekent dat de doop evenals het avondmaal is ingesteld om het geloof te versterken.
Met de Erskines kan ook ik over de doop spreken in het kader van het inwilligen van het aanbod van genade en daarmee ook van het verbond. Zelf ga ik nog een stap verder. Juist omdat de doop een sacrament is, kan het nooit Gods bedoeling zijn de doop te (blijven) ontheiligen. Dan mogen we aan God vragen of Hij in ons wil werken wat Hij van ons vraagt. Elke theoloog heeft tekortkomingen of eenzijdigheden en hierin geef ik de voorkeur aan Kohlbrugge en – gaan we naar het Schotland van de negentiende eeuw – aan John Duncan boven de Marrowmen. Bij hen heeft de doop als appel op hen die hun doop nog niet verstaan een grotere plaats dan bij de Marrowmen.
Met de Marrowmen ben ik diep van overtuigd dat wij pas delen in de inhoud van het Evangelie als wij door de Heilige Geest in staat worden gesteld op Christus te gaan leunen. Dan pas is sprake van een wederzijdse liefdesrelatie tussen God en de Zijnen en niet alleen van een toezegging van Gods kant aan de verloren zondaar.
*
De preek van Ebenezer Erskine over ‘Ik ben de HEERE, uw God’
We moeten de bovengenoemde zaken meenemen om de preek van Ebenezer Erskine over Exodus 20:2-3: ‘Ik ben de HEERE uw God’ helemaal te begrijpen. Sinds de nieuwe bedeling is aangebroken gelden deze woorden als toezegging aan niet slechts het volk van Israël maar het gehele verloren menselijke geslacht.
Deze toezegging betekent echter niet dat wij elke gedoopte, laat staan elk mens, erop mogen aanspreken dat er sprake is van een wederzijdse liefdesrelatie met God. De mens bevindt zich, ook als hij gedoopt maar nog niet in een waar geloof tot Christus is gevlucht, onder de vloek van het verbond der werken. Ieder mens is, zolang hij niet geroepen is uit de duisternis tot Gods licht, een kind des toorns. Zaak is dat deze belofte door het geloof aan ons wordt toegepast. Want alleen een gelovige kan zeggen dat de HEERE zijn God is.
De bewuste preek eindigt met een aantal toepassingen. Heel indringend spreekt Erskine over de plicht van het geloof. Zaak is dat wij de Middelaar van het genadeverbond met Wie God tot ons komt in de belofte ‘Ik ben de HEERE uw God’ in geloof aannemen. Zo en niet anders krijgen wij deel aan de inhoud van deze belofte. Zelfonderzoek is nodig.
Erskine stelt de lezer de vraag of hij ooit de Heere God in Christus uit kracht van deze verbondsbelofte: Ik ben de HEERE uw God, heeft aangenomen. Het waarachtige geloof gaat gepaard met het breken met de afgoden van het eigen ik en de wereld.
Als Erskine aan de toepassing toekomt, blijkt hoe wezenlijk het voor hem is dat in de prediking naar voren komt dat in de gemeente niet alleen gelovigen maar ook ongelovigen zijn. Wie zich door geloof de verbondsbelofte toe-eigent mag zich ook alle andere beloften toe-eigenen. Dan mogen we weten dat de HEERE ons Loon, ons Schild, onze Vriend en onze Vader is.
Tegen hen die nog buiten staan betuigt Erskine dat wij door verbreking van het eerste verbond elk recht hebben verloren dat God onze Vader is. Hij spreekt zijn hoorders en lezers eropaan hoe noodzakelijk het is om deze verbondsgave aan te nemen. Anders geldt dat zij, ook al behoren zij tot de zichtbare kerk, zonder God zijn en zonder hoop. Als wij God niet als Verlosser erkennen, zal een eeuwig verderf ons wachten.
*
De voorrede van Herman Bavinck op de heruitgave van de geschriften van de gebroeders Erskine
Van de geschriften van de Erskines kunnen we veel leren, al hadden ook zij theologische tekortkomingen. Nog altijd komt het voor dat mensen naar voorwaarden in zichzelf gaan zoeken voordat zij tot Christus durven gaan. Helaas zijn er ook nu nog predikers die in hun prediking hun hoorders niet duidelijk maken dat Gods beloften waarmee Hij in het Evangelie tot ons komt, de grond zijn om tot Hem te gaan.
We kunnen van de Erskines leren dat de wetenschap dat God al de Zijnen toebrengt en thuishaalt, niet bedoeld is om ook maar iets af te doen aan de oproep om onmiddellijk tot Christus te gaan. Er zijn delen van de gereformeerde gezindte en gemeenten waar het appel tot Christus te gaan en Zijn bereidwilligheid zondaren te ontvangen op zijn minst duidelijker moet klinken
Maar ik zie ook een andere zijde. In 1904 verscheen bij uitgeverij Kok te Kampen een heruitgave van de werken van Ralph en Ebenezer Erskine. Op verzoek van de uitgever schreef de bekende gereformeerde theoloog Herman Bavinck daarin een voorrede. Bavinck was bezorgd over het verbondsautomatisme dat hij in eigen kring steeds waarnam. Ook al was de verwoording nog juist, hij vreesde dat bij meerderen het genadekarakter van Gods genadeverbond geen werkelijkheid was geworden in eigen hart en leven.
Als dit gevaar aan het begin van de twintigste eeuw gold voor de Gereformeerde Kerken, geldt het in de eenentwintigste eeuw nog meer voor een steeds groter deel van de gereformeerde gezindte in haar huidige vorm. Het verschil tussen bekeerden en onbekeerden, gelovigen en ongelovigen wordt in menige preek niet of op zijn best zeer omfloerst verwoord, terwijl alleen al de levensstijl van menigeen laat zien hoezeer de gereformeerde gezindte als geheel een schip is dat zinkt. Onze enige verwachting moet zijn dat God een God van wonderen is en dan zijn er ook nog tekenen dat Hij doorgaat met Zijn werk. Niet alleen binnen de gereformeerde gezindte maar ook daarbuiten.
Inmiddels kunnen we binnen de gereformeerde gezindte horen dat God ons door de doop in een nieuwe werkelijkheid heeft geplaatst en mijn leven niet meer draait om persoonlijke wedergeboorte en dat wij door de doop zo fundamenteel bij Christus horen dat wij in Zijn dood delen.
Weliswaar kan nabijkomend christendom dichtbij komen, maar naar binnen komt het voor onszelf nooit. Nooit hoeven we voor onszelf tot de slotsom te komen dat wij blind en van ver stonden en nog rijk waren in ons zelf. Nooit moeten wij gaan erkennen dat wij misten wat wij tot dusver dachten te bezitten.
Nu, dat zijn gedachtegangen die veel en veel verder gaan dan die van Abraham Kuyper met zijn leer van de vooronderstelde wedergeboorte die in de Gereformeerde Kerken het verbondsoptimisme hebben bevorderd. En al heel helemaal staan zulke geluiden wel heel ver af van de boodschap die wij tegenkomen in de geschriften van de Erskines. Dan betreden we daar zowel theologisch als qua geestelijk klimaat een andere wereld.
Met Herman Bavinck roep ik ertoe op de werken van de Erskines ter hand te nemen. Dat geldt gemeenteleden maar zeker studenten in de theologie en dienaren van het Woord. Immers hoe kunnen wij anderen de weg wijzen als wijzelf de weg niet kennen? Wat is het zaak dat in de prediking niet het alleen het appel tot geloof en bekering klinkt maar ook duidelijk wordt dat een mens slechts door persoonlijk geloof deel krijgt aan Gods genade.
Laten wij toch onszelf en anderen niet wijsmaken dat dit een individualistische versmalling is van de boodschap van het Evangelie. Het Evangelie is ongetwijfeld meer maar niet minder. Alleen als wij geleerd hebben en telkens opnieuw leren als een zondaar tot Christus te vluchten betreden we het schathuis van het Evangelie. De grond om tot Christus vluchten ligt in Zijn genaderijke uitnodiging en toezegging. De macht en de begeerte is het werk van Christus door Zijn Geest in ons. De Erskines hebben het eerste heel sterkt beklemtoond maar het tweede bepaald niet vergeten. Ik besluit deze bijdrage met een gedeelte uit deze voorrede:
‘Lidmaatschap van het volk en van de kerk, het ontvangen van de tekenen en zegelen des verbonds is niet genoeg. Het komt op persoonlijke bekering aan. Het verbond moet waarheid worden in eigen hart en leven. Dit aandringen op persoonlijke bekering geeft dan aan de Schotse prediking zulk een religieus karakter, zulk een praktische strekking. Ze beweegt zich altijd tussen de beide polen van zonde en genade, van wet en evangelie. Ze daalt enerzijds af in de diepten van het menselijk hart, neemt zonder sparen alle bedekselen en voorwendselen weg, waarachter de mens zich voor de heiligheid Gods verbergt, en stelt hem in zijne armoede en ledigheid voor Gods aangezicht ten toon, maar dan komt ze anderzijds ook tot den alzo verslagene van geest met de beloften des Evangelies, put den rijkdom daarvan uit, beziet ze van alle zijden en past ze toe op alle omstandigheden van het leven.
In de preken van Ebenezer en Ralph Erskine vindt men dit alles terug. De exegese laat soms te wensen over. De vorm is niet meer van onze tijd. Aan het vernuft worden niet altijd de nodige perken gesteld. Maar er is een belangrijk element in, dat ons heden ten dage veelszins ontbreekt. Het treffendst komt dat uit, als wij preken als van de Erskines vergelijken met de stichtelijke lectuur, die tegenwoordig, vooral in de christelijke verhalen en romans, op de markt wordt gebracht. De geestelijke zielenkennis wordt er in gemist.
Het is alsof wij niet meer weten wat zonde en genade, wat schuld en vergeving, wat wedergeboorte en bekering is. In theorie kennen wij ze wel, maar wij kennen ze niet meer in de ontzaglijke realiteit van het leven. En daarom maakt de stichtelijke literatuur uit vroeger dagen altijd een gans anderen indruk dan die uit den jongsten tijd. Want, al staat ze ver van ons af en al is haar vorm voor ons verouderd, zij is en blijft natuurlijk in den echten zin des woords, terwijl die uit onze dagen, als zij aan de zielsproblemen toekomt, onnatuurlijk en gekunsteld wordt. We voelen, bij het lezen der oude schrijvers, dat ons een stuk uit het leven wordt aangeboden; het is de realiteit zelve, die ons te aanschouwen wordt gegeven.’