De heilsfeiten en de geloofsbeleving

Hoe moeten wij spreken over opwas in de genade? Het zogenaamde overwinnings-christendom maakt een sterk verschil tussen hen die Christus slechts als de gekruisigde kennen en degenen die leven uit de kracht van zijn opstanding. Dat laatste ziet men als een tweede zegen. In pinksterkringen en charismatische kringen maakt men een nadrukkelijk onderscheid tussen christenen die alleen weten van de genade van de wedergeboorte en christenen die daarnaast met de Heilige Geest zijn gedoopt. Dat laatste wordt als een plus gezien dat niet voor de zaligheid noodzakelijk is, maar wel een plus waarnaar elke christen behoort te staan. Het charismatische christendom kan trouwens als een variant of nadere uitwerking van het overwinningschristendom worden gezien.

Ongetwijfeld leren wij niet alles in één keer en moeten wij zelfs ons leven lang een leerling blijven, maar het uit elkaar halen van kruis en opstanding voor de geloofsbeleving van een christen vindt geen grond in het Nieuwe Testament. Paulus schreef aan alle christenen te Rome dat Christus niet alleen voor hen gestorven was, maar ook opgewekt en aan Gods rechterhand voor hen bad en dat daarom niets hen kon scheiden van de liefde van Christus (Rom. 8:34-35). Tot alle christenen van de gemeenten van Klein-Azië komt in het boek Openbaring de groet dat Christus de Eerstgeborene uit de doden is, de Overste van de koningen der aarde Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed (Openb. 1:5). Zo wordt de eenheid voor het geloofsleven van kruis en opstanding onderstreept.

In delen van de gereformeerde gezindte gaat men nog verder dan in charismatische kringen of pinksterkringen en meent men niet alleen dat de ervaring van Pinksteren een plus is dat niet alle gelovigen kennen maar dat alle heilsfeiten in chronologische volgorde moeten worden nabeleefd beginnend bij de geboorte van Christus en eindigend bij de uitstorting van de Heilige Geest. Men doet dan een beroep op de gang van de discipelen en van de vrouwen. Zoals zij met het ene na het andere heilsfeit werden geconfronteerd en de betekenis ervan gingen verstaan, geldt dat in deze zienswijze nog altijd voor hen die leven in het volle licht van de nieuwe bedeling. Men stelt in dit verband dan ook wel dat de gang van de Borg de gang van Zijn kerk is.

Theologisch en exegetisch is het grote bezwaar tegen deze zienswijze dat geen recht wordt gedaan aan de voortgang in de openbaringsgeschiedenis. Ongetwijfeld kunnen wij leren van het geloof en de geloofsstrijd van de discipelen en de vrouwen, maar wij moeten ons wel realiseren dat zij in een andere fase van de openbaringsgeschiedenis hebben geleefd als wij. Een aantal vragen en aanvech-tingen die zij hebben gehad, kunnen wij in die vorm niet meer hebben.

In de brief aan de Hebreeën wijst de apostel zijn lezers op het grote voorrecht van hen die leven in het volle licht van de nieuwe bedeling. De gelovigen van de oude bedeling zijn in het geloof gestorven maar hebben de vervulling van de belofte dat Christus zou komen niet meegemaakt. In dat opzicht zijn zij zonder ons niet volmaakt (Heb. 11:39-40). Voor de gelovigen onder de nieuwe bedeling geldt: ‘God, voortijds veelmaals en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon’ (Heb. 1:1) Uniek voor hen die leefden toen de Heere Jezus Christus naar deze aarde kwam, was dat zij de overgang van de oude naar de nieuwe bedeling meemaakten.

Calvijn stelt in zijn Institutie de betekenis van de gang van de discipelen voor ons aan de orde. Hij doet dit in de context van het zogenaamde ‘ingewikkelde geloof’. Daarmee bedoelden de scholastieke theologen dat wij slechts behoeven te geloven wat de kerk gelooft. Dat wijst Calvijn radicaal van de hand. Geloof is kennis van Gods goedgunstigheid. In een bepaalde zin kan Calvijn echter wel zeggen dat het geloof ‘ingewikkeld’ is. Wij moeten dan het woord ‘ingewikkeld’ verstaan in de zin van ‘ingepakt’ of ‘in de knop en niet tot volle bloei’.

In deze bedeling blijft ons geloof namelijk onvolkomen. Calvijn formuleert dat als volgt: ‘Wij nu stemmen toe, dat het geloof, zolang we in de wereld in vreemdelingschap verkeren, ‘ingewikkeld’ is, niet alleen omdat nog veel voor ons verborgen is, maar ook omdat wij, door veel nevels van dwalingen omringd, niet alles leren verstaan.’

Calvijn zegt dan over de discipelen het volgende: ‘En merkwaardige voorbeelden van dit ‘ingewikkeld’ geloof kunnen wij opmerken bij de discipelen van Christus, voordat zij de volle verlichting verkregen hadden. Wij zien hoe moeilijk zij de eerste beginselen zelf smaken, zodat ze in de allerkleinste dingen onzeker zijn, zodat ze, hoewel ze voortdurend van de Meester horen toch niet veel vorderen. (…) Daar Christus tevoren hun een getuigenis gegeven heeft van hun geloof, is het niet geoorloofd te zeggen dat zij daarvan geheel ontbloot zijn geweest: ja, indien zij niet overtuigd geweest waren dat Christus zou opstaan, zou alle ijver in hen bezweken zijn. (…) Daarom wordt van hen gezegd, dat ze toen eerst geloofd hebben, toen hun metterdaad de waarheid van Christus’ woorden gebleken was: niet dat zij toen begonnen te geloven, maar omdat het zaad van het verborgen geloof, dat in hun harten als het ware verstorven was, toen kracht ontving en opschoot. Dus was in hen een waar, maar ‘ingewikkeld’ geloof; want eerbiedig hadden zij Christus als hun enige Leraar aangenomen. Vervolgens door Hem onderwezen, stelden zij vast dat Hij de Bewerker van de zaligheid was.’

Dat Calvijn de discipelen een merkwaardig voorbeeld van ‘ingewikkeld’ geloof noemt, houdt verband met het feit dat hij zich realiseerde dat de discipelen zich in een unieke situatie bevonden. Wie de gang van de discipelen en vrouwen als normatief ziet, loopt al helemaal vast met de kruisiging. Toen verging hun hoop. Daarin moeten wij aan hen bepaald geen voorbeeld nemen.

De enige aan wie wij rond de kruisiging een voorbeeld moeten nemen zijn de moordenaar aan het kruis en de heidense hoofdman over honderd. Zij mochten beiden reeds voordat Jezus opstond de zaligmakende betekenis van het kruis van Christus in beginsel verstaan. Daarnaast mogen we wellicht Nicodemus en Jozef van Arimathéa noemen, maar verder geldt dat de bestraffing van Jezus aan de Emmaüsgangers ook de andere discipelen betrof. ‘O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben. Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? (Lukas 24:25-26).

Buiten Nederland of op Nederland georiënteerde kringen, komt deze opvatting niet voor onder gereformeerde christenen. Zij is trouwens hoe dan ook in de wereldkerk onbekend en in Nederland vinden we op zijn vroegst in de achttiende eeuw sporen van deze opvatting. Dat zijn allemaal redenen om ons af te vragen of men hiermee wel op het juiste spoor zit.

Wie deze gedachte buiten Nederland naar voren brengt, zal dan ook bemerken dat men direct aan een vorm van charismatisch christendom denkt. En inderdaad is de gedachte dat wij de heilsfeiten chronologisch moeten nabeleven, feitelijk een vorm van charismatisch christendom. Is er in het zogenaamde overwinningschristendom en charismatische christendom sprake van een tweede zegen waarnaar men moet staan, dan zijn er hier minstens drie. Er zijn wedergeboren christenen die alleen zicht hebben op de betekenis van Christus’ geboorte, christenen die de kracht van kruis en opstanding en christenen die mogen weten van de kracht en betekenis van Pinksteren.

Wie de heilsfeiten in de beleving zo uit elkaar meent te kunnen trekken, kan geen plaats geven aan het onderwijs dat in de apostolische brieven over de heilsfeiten wordt gegeven. Deze zienswijze is ook onverenigbaar met het feit dat de Heilige Geest ons bij de wedergeboorte verbindt met de gekruisigde en opgestane Zaligmaker Die nu zit aan Gods rechterhand. De Heilige Geest verbindt ons aan de gehele en volkomen Zaligmaker. Vormen van christendom die een tweede zegen of nog meer zegeningen leren, doen hieraan geen recht en dat tot schade van het leven van geloof.

De Schotse predikant Murdoch Campbell (1900-1975), die als een van de grootste stichtelijke schrijvers van Schotland uit de twintigste eeuw mag worden gezien, ontving eens een brief van een man die aangaf dat hij niet wist van een tweede zegen. Hij was daar door anderen op aangesproken en hem was gezegd dat voor verdere geestelijke wasdom dat toch echt absoluut noodzakelijk was. Campbell schrijft naar aanleiding hiervan in het vele jaren na zijn dood uitgegeven boekje The Suburbs of Heaven het volgende:

‘De leer van de tweede zegen was het onderwerp van een brief die ik vandaag van een bezorgde christen ontving. Omdat hij zich niet van zo’n tweede zegen bewust was, vreesde hij dat hij niet geschikt voor de hemel was. Ongetwijfeld is er een tweede zegen, zoals er ook een eerste of derde zegen is. We zouden kunnen zeggen dat Jacob een wondervolle tweede zegen ontving evenals de apostelen op de Pinksterdag. Maar de moderne (Campbell bedoelt met ‘modern’ de tijd vanaf de negentiende eeuw in onderscheid van de eeuwen van de hervormers en puriteinen; P.d.V.), in één vorm geperste presentatie van deze gedachte is onbijbels en in strijd met de christelijke bevinding. Wanneer God ons wederbaart, neemt Hij ons ook tot Zijn kind aan, en geeft Hij ons uit genade een recht op alle voorrechten van Zijn kinderen. De Heilige Geest komt in ons hart wonen om de weldaden van Christus aan ons hart toe te passen. Daarom leidt het geen twijfel dat als we getrouw zijn in de weg van gebed en het zich verheugen in de omgang met God, we zoete verkwikkingen ontvangen die ons anders niet ten deel zouden vallen. De zegeningen van een gelovige zijn er niet één en zelfs geen tien, maar ze zijn elke morgen nieuw.’

Beter kan ik het niet zeggen. Ongetwijfeld kan iemand een ware christen zijn, terwijl er theologisch gezien meerdere kanttekeningen bij zijn opvattingen zijn te maken. Niet minder waar is dat misvat-tingen over de boodschap van het evangelie schadelijk zijn voor het geestelijke leven. Voor het geestelijke leven is het van groot belang dat wij recht doen aan de eenheid van de heilsfeiten en wetend van die eenheid smeken er meer zicht op te krijgen. 

Plaats een reactie