Deze vraag is mij meer dan eens gesteld. Het probleem met deze vraag is, zoals dat wel van meer vragen geldt, dat het feitelijk twee vragen in één zijn: de vraag naar wat de doop betekent en aan wie de doop bediend mag worden. Men kan geen voorstander zijn van het dopen van kinderen van christenouders en toch bezwaren hebben om de doop geloofsdoop te noemen.
Het Nieuwe Testament kent slechts één doop. Als ik die doop nader moet omschrijven, is dat graag met het woord Evangeliedoop of beloftedoop. De doop is namelijk geen stempel op mijn geloof, maar op het Evangelie waarin wij mogen geloven. Als de doop een stempel op ons geloof was, dan valt niet uit te sluiten dat wij meer dan eens gedoopt moeten worden. Immers, in de loop van de eeuwen is menig christen erachter gekomen dat wat hij aanvankelijk als een waar geloof zag, helemaal geen waar geloof was.
Trouwens in nood en aanvechting vinden we geen troost in ons eigen geloof maar in Gods beloften die in Christus ja en amen zijn en van die beloften is de doop het teken en het zegel. Luther heeft eens gezegd dat als de doop het teken van zijn geloof zou zijn, hij misschien al honderd keer was gedoopt. Het is niet zo dat Gods beloften steunen op ons geloof maar in geloof steunen wij op Gods beloften.
De doop is dus het teken en zegel van het Evangelie, van Gods beloften. Wie de doop ontvangt, ontvangt het teken en zegel, dat het bloed van Christus van alle zonden reinigt, dat de Heilige Geest ons vernieuwt en dat wij met Christus zijn gestorven en opgewekt. De doop door onderdompeling symboliseert het laatste. Dat wordt duidelijk uit Romeinen 6. De doop door besprenkeling of het uitgieten van water, symboliseert de reiniging door Christus’ bloed en vernieuwing door Zijn Geest. Dan kunnen we verwijzen naar Titus 3:5-6.
Uit de Didachè, een van de oudste christelijke geschriften buiten die van het Nieuwe Testament weten we dat beide manieren van bedienen van de doop onder de eerste christenen voorkwam. Ook fresco’s leggen daarvan getuigenis af.
Zelf zal ik de doop nooit geloofsdoop noemen, omdat daarmee niet het Evangelie zelf, maar het geloof van degenen die gedoopt wordt een stempel lijkt te ontvangen. Ongetwijfeld vraagt de doop erom dat degenen aan wie de doop wordt bediend, hun geloof belijden. Dat nog maakt de doop niet het stempel van eigen geloof. Immers, zelfonderzoek blijft nodig.
Niet iedereen die het geloof belijdt, bezit ook het ware geloof. Daarop heeft de Heere Jezus Zelf ons duidelijk gewezen. Ik denk aan wat wij lezen in Mat. 7:21: ‘Niet iedereen, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is.’ Ik noem ook de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden (Mat. 25:1-13). Zelfonderzoek en waakzaamheid is blijvend geboden.
De doop is met het avondmaal een van de twee sacramenten of ordeningen die aan de gemeente in haar nieuwtestamentische gestalte is gegeven. Beiden zijn bedoeld ter versterking van het geloof, het geloof in Gods beloften. Dat laat zien dat het geloof noodzakelijk is willen wij zegen ontvangen uit het deelnemen aan of ontvangen van de sacramenten.
Meer dan eens heb ik uit de mond van hen die alleen volwassenen willen dopen gehoord, dat kinderen niet kunnen geloven. Dan is mijn antwoord dat volwassenen dit vanuit zichzelf evenmin kunnen. Het geloof is een genadegave van God, maar de Heere kan die genade al heel jong schenken. Als ik een bijbels voorbeeld mag noemen, denk ik aan Timotheüs. Een kind kan zichzelf nog niet kritisch onderzoeken, maar een kind kan al heel jong blijken vertonen van het nieuwe leven.
Zeker is dat een zuigeling zijn geloof niet kan belijden, en dat kan een volwassene wel. Echter, een volwassene die zijn geloof belijdt, ontvangt met de doop geen stempel op zijn geloof (geloofsdoop), maar hij ontvangt het teken en zegel dat hij opgenomen is in de gemeente die gewassen is door Christus’ bloed en verzegeld met Zijn Geest.
Nooit moeten we vergeten dat in deze bedeling de gemeente naast levende leden helaas ook dode leden bevat. Dat deze dode leden niet gevonden kunnen worden onder hen die op volwassen leeftijd zijn gedoopt of onder avondmaalgangers en ambtsdragers is een ernstige misvatting. Als een gedoopte tot de conclusie komt dat zijn geloof niet waarachtig is, is het niet nodig dat hij nogmaals wordt gedoopt. Hij heeft het teken en zegel ontvangen van opname in de gemeente des Heeren en dat hoeft niet herhaald te worden. Het gebrek ligt niet in de doop maar bij de dopeling. Hij of zij moet veranderen, tot een levend geloof komen, maar de doop behoeft niet herhaald te worden.
Zelf ben ik er diep van overtuigd dat kinderen van christenouders gedoopt behoren te worden. Onder de oude bedeling behoorden de kinderen tot Gods verbond en gemeente. Met Zijn komst heeft Christus de muur van afscheiding tussen Israël en de volkeren afgebroken. De mozaïsche wetgeving is binnen de gemeente van Christus geen scheidslijn. Het zou wel heel merkwaardig zijn als de ene scheidingsmuur werd afgebroken en er een andere is opgetrokken.
Nergens in het Nieuwe Testament lezen we dat kinderen van gelovige ouders nog geen lid zijn van het lichaam van Christus. In het boek Handelingen lezen we van huisgezinnen die worden gedoopt. Bij een huisgezin kunnen naast wat oudere ook kleinere kinderen behoren. We kunnen bepaald niet zeggen dat kleine kinderen nog geen deel uit maken van het gezin.
Of kinderen van christenouders gedoopt mogen worden, hangt samen met het antwoord dat men geeft op de vraag of kinderen deel uitmaken van Gods gemeente of daar nog buiten staan. Ik kan geen bijbelse grond vinden voor de gedachte dat kinderen van christenouders nog geen deel uit maken van Gods gemeente. God komt met Zijn Evangelie en Zijn beloften niet alleen tot de volwassenen maar ook tot de kinderen. Omdat kinderen deel uitmaken van Gods gemeente behoren zij te worden gedoopt. Opmerkelijk is dat als Paulus jonge mensen en kinderen erop aanspreekt hun ouders te gehoorzamen, hij ervan uitgaat dat zij leden van de gemeente en dus gedoopt zijn (Ef. 6:1).
Aan volwassenen die willen toetreden tot de gemeente des Heeren vragen wij nadat zij in het christelijke geloof onderricht zijn, hun geloof te belijden voordat zij gedoopt worden. Zij die in een christelijk gezin mochten opgroeien en daarom reeds aan het begin van hun leven het teken van opname in Gods gemeente ontvingen, vragen wij bij het opgroeien naar hun geloof en het belijden ervan.
Zeker is dat de doop ons veroordeelt, als wij niet door een levend geloof met Christus zijn verbonden. Of wij nu op volwassen leeftijd of als kind zijn gedoopt. Een zuigeling kan ik niet verwijten dat het niet of nog niet gelooft. Dat oordeel is aan de Heere. Anders wordt het als kinderen opgroeien. Op een wijze die past bij hun leeftijd mag kinderen naar hun verhouding tot de Heere worden gevraagd. Daaraan moet uiteraard telkens voorafgaan dat zij op de Heere worden gewezen. Dat zij Hem nodig hebben, dat zij welkom zijn bij Hem en dat zij voor Hem behoren te leven.
Niet elke gedoopte – of hij nu op volwassen leeftijd of als kind is gedoopt – is wedergeboren. Elke gedoopte behoort wel wedergeboren te zijn. Dat geldt niet minder voor hen die als kind zijn gedoopt dan voor hen die op volwassen leeftijd zijn gedoopt.
Wie wel gedoopt is, maar niet leunt op Christus en Hem gelijkvormig wil zijn, ontheiligt zijn doop. Is dat het geval, dan moet dat vandaag nog veranderen. Evenmin als een avondmaalganger door ongeloof het gebruik van het avondmaal mag ontheiligen, mag een gedoopte zijn doop ontheiligen. Dan is er maar één oplossing: zich met God laten verzoenen. Dan mogen wij weten dat God vele malen gewilliger is ons die verzoening te schenken dan wij die willen ontvangen.
Verder is het zaak dagelijks te leven bij het feit dat wij gedoopt zijn. Dat wil zeggen: dagelijks de toevlucht nemen tot Christus, dagelijks vragen om de vernieuwing door Zijn Geest, dagelijks de dingen die boven zijn zoeken en onze leden die op de aarde zijn doden.
Wie zo beoefent dat hij gedoopt is mag ook weten dat de doop het teken en zegel is dat hij eenmaal onbevlekt en onberispelijk in het nieuwe Jeruzalem onder de gemeente van Gods uitverkorenen zal worden gesteld. Gods onbezweken trouw zal nooit onze val gedogen. Telkens weer daalt in dit leven Gods kracht op ons in onze zwakheid neer. Vanuit die wetenschap en ervaring mogen wij het van de HEERE verwachten (Psalm 27:14).
Hier op aarde is en blijft het leven van een christen een strijd, al mag er in die strijd en te midden van alle zorgen reeds nu een vreugde zijn die alle verstand te boven gaat. Eenmaal komt er aan de strijd een einde. Dan blijft over: ‘Die na kortstondigheid ongeneugt, ons eindeloos verheugt’ (Psalm 43:3 berijming 1773). Van al deze zaken is de doop een teken en zegel en daarom: ‘Geloofd zij God met diepst ontzag.’