Het ons toevertrouwde pand bewaren

Het doel van een Bijbelvertaling

Opnieuw is er in de gereformeerde gezindte discussie over Bijbelvertaling. Ik geef een aantal over-wegingen. God zoekt verloren mensen. Daarvan getuigt de Bijbel, het heilige en onfeilbare Woord van God dat gegeven is om ons wijs te maken tot zaligheid. Eeuwenlang zijn Bijbelhandschriften zowel in de brontalen als in vertalingen overgeschreven. Nog afgezien van het feit dat lang niet iedereen kon lezen, konden alleen zeer vermogende mensen een Bijbelhandschrift aanschaffen.

De uitvinding van de boekdrukkunst was dan ook een revolutionaire verandering. Boeken en daarmee ook de Bijbel als het boek der boeken kwamen binnen handbereik van velen. Het is Gods voorzienige leiding geweest dat de Reformatie op deze verandering kon inspelen.

Voor de Reformatoren was het essentieel dat het Woord van God in een voor iedereen begrijpelijke vertaling beschikbaar was. De Reformatie bepleitte ook dat een Bijbelvertaling in de landstaal teruggreep op de brontalen. Iedereen moest in zijn eigen voor hem begrijpelijke taal het Woord van God kunnen horen en kunnen lezen.

In Nederland waren er voorafgaande aan de Statenvertaling al meerdere Bijbelvertalingen waarvan de Deux-Aesbijbel de belangrijkste was. Pas meer dan een eeuw na de Reformatie kreeg Nederland in de Statenvertaling een Bijbelvertaling die zowel voor het Oude Testament als het Nieuwe Testament teruggreep op de brontalen.

Een van de uitgangspunten van de Reformatie is dat in theologische discussies niet een vertaling maar de Bijbel in de brontalen uitgangspunt moet zijn. Daarom stelden zij ook de eis dat als regel predi-kanten de brontalen waarin de Bijbel is geschreven moeten beheersen. Een vertaling hoe betrouw-baar ook is nooit in de meest directe zin het Woord van God. Dan moeten we terug naar de brontalen. Dat wordt met zoveel woorden gesteld in het eerste hoofdstuk van de Geloofsbelijdenis van West-minster. De Bijbel in de brontalen moet ook altijd in theologische discussies en meningsverschillen het uitgangspunt zijn.

Mij valt op dat meerderen die menen dat men alleen de negentiende-eeuwse hertaling van de Statenvertaling mag gebruiken, de eis dat een predikant de brontalen moet beheersen, helemaal niet ernstig nemen en menen dat er tussen een Bijbelvertaling en het Woord van God een volstrekt is gelijkteken kan worden geplaatst. Dat is een ongereformeerde visie.

In Openb. 22:18 lezen we: ‘Want ik betuig aan een iegelijk, die de woorden der profetie dezes boeks hoort: Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn.’ Daarmee wordt aangegeven dat wij onvoorwaardelijk dienen te buigen voor de Bijbel als de stem van de levende God. Echter, wie een tekst als deze zo opvat dat een Bijbelvertaling niet hertaald, herzien of verbeterd mag worden, geeft daarmee aan dat hij een basisovertuiging van de Statenvertalers niet heeft begrepen en niet deelt. Dan wordt onbegrijpelijk waarom het uitgangspunt van de Staten-vertalers was dat predikanten de brontalen moeten kunnen beheersen.

Wie de genoemde teksten op een vertaling betrekt, kan ook niet verklaren waarom de Dordtse synode, terwijl de Deux-Aesvertaling bij het volk zeer geliefd was, tot het maken van een nieuwe Bijbelvertaling besloot. Dan mag wel gezegd worden dat het resultaat ervan, namelijk de Statenvertaling, een indrukwekkende prestatie was. Tegelijk is het goed om te weten dat een aantal revisoren met het eindresultaat niet geheel tevreden was. Zij hadden nog een aantal verbeteringen/veranderingen willen doorvoeren. Daartoe was de overheid niet bereid. Het laat wel zien dat een vertaling altijd onvolkomen blijft.

*

De kaders waarbinnen de Statenvertalers zich moesten bewegen

Op de Dordtse synode zijn de kaders aangegeven waarin de vertalers zich moesten bewegen. Zij moesten niet onnodig afwijken van de Deux-Aesbijbel, de Bijbel die toen in gemeenten en gezinnen werd gebruikt en gelezen, vooral als het ging om bekende teksten en Bijbelgedeelten. Er moesten zo min mogelijk woorden worden toegevoegd en zoveel mogelijk moesten alle woorden in de brontaal ook in de vertaling worden weergegeven. Men moest recht doen aan het Hebreeuwse en Griekse taaleigen en het moest begrijpelijk Nederlands zijn. De gedachte dat de taal van de vertaling een welbewust verheven karakter moest hebben, wordt niet ondersteund door de richtlijnen die de vertalers ontvingen. Begrijpelijkheid stond hoog genoteerd.

Aan ieder Bijbelboek en Bijbelhoofdstuk moest een inleiding voorafgaan en parallelle teksten moesten in de kanttekeningen worden genoemd. Daar waar de vertaling niet eenvoudig was, moest een korte verklaring in de kanttekening worden gegeven. Een kanttekening kon dan dienen om een alternatieve vertaling of meer letterlijke vertaling te noemen.

Meer dan eens is het alternatief wat de Statenvertaling in een kanttekening heeft, bij andere vertalingen de vertaling waarvoor men koos. In een heel klein aantal gevallen vinden we in de kanttekeningen van het Nieuwe Testament alternatieve vertalingen die te maken hebben met het feit dat er meerdere edities waren van de Textus Receptus met onderling kleine verschillen. Een voorbeeld daarvan is kanttekening 52 op Jacobus 2:18. De kanttekeningen moesten, zo bepaalde de Dordtse synode, niet ingaan op leerstellige zaken.

Deze kaders gaven de vertalers veel vrijheid. De uitgangspunten konden ook wel met elkaar schuren. Ook daar waar de keuze voor een ander woord meer te verdedigen was, hield men soms vast aan de verwoording van de Deux-Aes. Daar waar men het rechtdoen aan de begrijpelijkheid ten koste vond gaan van goed Nederlands, zette men de meer letterlijke vertaling in de kanttekeningen.

De Statenvertaling moet feitelijk altijd in samenhang met de kanttekeningen worden gelezen. Daarbij is het wel zo dat men de zin van kanttekeningen die wijzen op een andere vertalingsmogelijkheid, meer dan eens vooral voor hen die de brontalen kennen, duidelijk is.

Aan de opdracht in de kanttekeningen niet op leerstellige zaken in te gaan, hebben de vertalers zich niet gehouden. Ze hebben vaak in een kanttekening een stuk uitleg geboden, een uitleg die het gereformeerde karakter van de Bijbelse boodschap onderstreept. Mij spijt het niet dat de Staten-vertalers hier buiten het hen aangereikte kader zijn getreden. Zo wordt ons door de kanttekeningen duidelijk hoe de Statenvertalers Bijbelteksten hebben verstaan. De kanttekeningen zijn niet het einde van alle tegenspraak maar hoe dan ook zeer waardevol. De gehele gereformeerde leer is in de kanttekeningen terug te vinden.

Ik geef een drietal kanttekeningen weer en allereerst die op het woord ‘blijdschap’ in Hand. 8:39: ‘Gr. zich verblijdende, namelijk uit een gevoelen van de vergeving zijner zonden en van de werking des Heiligen Geestes in zijn gemoed, Rom. 5:1 enz.’

Taalkundig wordt er aangegeven dat in het Grieks geen zelfstandig naamwoord maar een deelwoord staat. Hier zal men voor het een zelfstandig naamwoord hebben gekozen om niet van de Deux-Aesbijbel af te wijken. Voor de begrijpelijkheid had men even goed voor het deelwoord kunnen kiezen. Leerstellig blijkt dat vergeving van zonden en blijdschap erover tot de kern van het geestelijke leven behoort.

De kanttekening op Rom. 8:1 stelt: ‘Hij (de apostel Paulus; PdV) zegt niet: niets verdoemelijks, want de zonde is in zichzelve altijd verdoemelijk, Rom. 3:19, maar zij strekt den gelovigen niet tot verdoemenis, omdat de zonde den gelovigen om Christus’ wil wordt vergeven, en daarom voegt hij daarbij voor degenen die in Christus Jezus zijn, dat is, die door het ware geloof met Hem zijn verenigd, Ef. 3:17.’

Hier komt het onderscheid tussen rechtvaardiging en heiliging naar voren. Elke gelovige is vanaf zijn geloofsvereniging met Christus als het begin van het geloofsleven vrijgesproken van schuld en straf maar hij draagt in dit leven altijd het beeld van Christus maar ten dele.

Een heel mooie kanttekening is die op Rom. 8:16. Daar lezen we: ‘Of: getuigt mede tot onzen geest, dat is, de Heilige Geest beweegt niet alleen ons om God voor onzen Vader aan te roepen, maar getuigt ook inwendig tot onzen geest dat wij Gods kinderen zijn; of: betuigt met onzen geest, dat is, tezamen met onzen geest, die ons ook medegetuigt door de aanmerking der kentekenen van het kindschap Gods, die onze geest door Gods Geest in zichzelven bevindt. Hoewel deze getuigenis niet altijd even krachtig is in de gelovigen, zo openbaart zij zich nochtans menigmaal in hun meeste vernedering en benauwdheid.’

Deze kanttekening begint weer met een taalkundige opmerking. In plaats van ‘met onze geest’ kan ook met ‘mede tot onze geest’ worden vertaald. Er wordt op gewezen dat het getuigenis van Gods Geest dat wij Gods kinderen zijn tot stand komt doordat wij de kentekenen van Gods kinderen in onszelf waarnemen. Ook brengen de Statenvertalers naar voren dat het niet altijd even krachtig is. Zij verbinden allereerst met een toestand van vernedering en benauwdheid bij gelovigen en niet met een toestand van grote blijdschap en verrukking

Echter, om meer dan één reden is de gedachte dat de kanttekeningen een kerkelijk geautoriseerde Bijbelverklaring zijn, onjuist. Allereerst gingen de Statenvertalers hier verder dan hun instructie. Ten tweede, na de nationale synode van Dordrecht van 1618-1619 zijn erin de twee daarop volgende eeuwen geen synodes meer gehouden. Na de totstandkoming ervan is de Statenvertaling niet door de kerk maar door de overheid geautoriseerd. Tenslotte is het kerkelijk autoriseren van een Bijbelverklaring vreemd aan kerken met een gereformeerde belijdenis. De belijdenis bepaalt de kaders waarbinnen men zich bij de uitleg van de Schrift moet bewegen. Verder is er vrijheid van exegese. Alleen de Bijbel zelf is bron en norm van ons geloof. Dat verklaart overigens ook dat een organisatie als de TBS in haar grondslag heeft staan dat zij alleen de Bijbeltekst uitgeeft zonder verklarende aantekeningen.

*

De taal van de Statenvertaling

De oorspronkelijke Statenvertaling heeft de taal van de zeventiende eeuw. Wel streefde men ernaar om zich zo min mogelijk op een bepaalde streektaal vast te leggen. Elke taal maakt een ontwikkeling door. In de negentiende eeuw verschenen steeds meer edities van de Statenvertaling waarin woorden waren veranderd. We kunnen van een wildgroei spreken. Daaraan kwam een einde door de uitgave van het Nederlands Bijbelgenootschap die in 1888 van de pers kwam. Men wilde met deze uitgave uniformiteit in taal in de uitgaven van de Statenvertaling bevorderen.

In dat laatste slaagde het eigenlijk volledig. Alle latere uitgaven van de Statenvertaling gaan terug op deze revisie. Dat geldt ook voor de uitgave van de GBS en van Jongbloed. In de GBS-editie zijn allerlei fouten die in de loop van de tijd waren ingeslopen, gecorrigeerd, maar het is een misverstand dat de GBS de originele tekst van de Statenvertaling uitgeeft. Men volgt de uitgave van 1888 en dat is een uitgave in het taalkleed van het einde van de negentiende eeuw.

Pas las ik ergens: ‘Nederland heeft in Gods voorzienigheid de Bijbel in de vorm van de Statenvertaling gekregen. Daarin vinden we de zuivere waarheid. Wijken we daarvan af, al is het met een minimaal verschil, dan verdwalen we totaal.’ Wie zo denkt, kan ook de kanttekeningen al geen plaats geven. Daarin vinden we vaak alternatieve mogelijkheden. Wie een minimaal verschil in verwoording verdacht vindt, moet ook de GBS-uitgave terzijde leggen en van de negentiende-eeuwse hertaling die de GBS-editie biedt, overstappen op de oorspronkelijke Statenvertaling uit de zeventiende eeuw.

*

Hoe nu verder?

In de laatste 150 jaar heeft de Nederlandse taal zich sneller door ontwikkeld dan vanaf 1637 tot 1888. Dat verklaart dat de vraag naar een hertaling of herziening steeds breder is gaan leven. Woorden zijn verouderd en worden soms zelfs helemaal niet meer gebruikt. Andere woorden hebben een kleur gekregen die zij oorspronkelijk niet hadden.

Het probleem van het niet meer begrijpen van de Bijbel c.q. de Statenvertaling heeft voor een deel met de ontlezing te maken. De Bijbel – in welke vertaling ook – telt een zeer groot aantal verschillende woorden. Bijna niemand gebruikt evenveel woorden in zijn gesprekken, lezingen enz. als in de Bijbel voorkomen. Men breidt zijn woordenschat uit door veel te lezen en daartoe moeten wij kinderen al stimuleren.

Het probleem van de huidige editie van de Statenvertaling is dat die steeds meer woorden, woordvolgorden enz. bevat die wij verder nooit meer gebruiken of tegenkomen. De GBS-editie heeft een lijst met een aantal verouderde woorden opgenomen, maar die lijst is allesbehalve volledig. In werkelijkheid is het aantal verouderde woorden een veelvoud van de in de bewuste lijst genoemde woorden.

Steeds meer moet de vertaling zelf vertaald worden en moeten we zeggen: ‘Dat woord gebruiken we niet meer. ‘We gebruiken nu dit woord’ of ‘Dit woord heeft een andere betekenis gekregen.’ Dan kunnen er voorbeelden uit preken worden genoemd waaruit valt af te leiden dat ook predikanten woorden fout begrijpen of er een lading aan toekennen waaraan de Statenvertalers nooit hebben gedacht. Als dit al voor predikanten geldt, dan moeten we niet denken dat het voor jongeren ook met een behoorlijke taalvaardigheid anders ligt.

Noch de kerken noch de GBS hebben de afgelopen decennia het initiatief genomen, om na anderhalve eeuw de Statenvertaling in het taalkleed van de negentiende eeuw te hebben gebruikt, een editie in het taalkleed van de eenentwintigste eeuw te verzorgen. Dan moeten er ongetwijfeld meer woorden vervangen worden dan in 1888 nodig was juist omdat de taalontwikkeling veel sneller is gegaan. Zo ontstond er draagvlak voor de HSV.

Inmiddels is er al krap vijftien jaar de HSV die vooral een hertaling is en deels ook een herziening. Daarop kan men kritiek hebben, maar men kan het probleem van de taalontwikkeling niet negeren. Het principe dat zoveel mogelijk elk woord in de brontaal wordt weergegeven heeft men minder strikt dan de Statenvertalers gehanteerd maar verder heeft men zich binnen dezelfde kaders bewogen.

De GBS erkent de taalkloof en taalontwikkeling maar ziet het nog altijd niet als haar taak om zelf met een Bijbeluitgave te komen die daarop een antwoord geeft. Dat maakt kritiek op alternatieven ook als zij juist is minder geloofwaardig. Het betekent ook dat door dit beleid binnen gezinnen, scholen en kerken zo steeds meer draagvlak wordt gecreëerd op een andere Bijbeluitgave dan de huidige editie van de Statenvertaling over te stappen.

Het is een feit dat de taal – en dat geldt in het bijzonder de Bijbeltaal waarbij men is opgegroeid – een huis is waarin men woont. Dat maakt veranderingen voor een oudere generatie altijd pijnlijk. Men ervaart een emotioneel verlies. Het is goed dat onder ogen te zien. Dit is niet een typisch Nederlands verschijnsel. Dit geldt de eeuwen door en wereldwijd. Een herziening of hertaling is er om een volgende generatie een Bijbel in voor hen begrijpelijke taal aan te bieden.

Wie de editie van de Statenvertaling van 1888 moeiteloos begrijpt, moet hem gewoon blijven gebruiken. Dat doe ik zelf ook. Meerderen die hem wel als gezinsbijbel gebruiken, raadplegen mede omdat het taalkleed soms niet meer wordt begrepen, soms ook een andere vertaling. Echter, het aantal groeit dat de negentiende-eeuwse taal steeds minder begrijpt.

Wie stelt: ‘Gods Woord is ook niet te begrijpen. Dat moet God zelf in ons hart uitleggen’ haalt een aantal zaken door elkaar. Het behoort tot de kern van de gereformeerde geloofsleer dat God – als wij zuigelingen en ernstig verstandelijke gehandicapten buiten beschouwing laten –van het verstand naar het hart werkt. Wie gelooft, begrijpt wat er in de Bijbel staat, die begrijpt de kern van de Bijbelse boodschap. Het geloof gaat wel boven het verstand uit maar gaat ook door en via het verstand. Dat is een basisovertuiging binnen de gereformeerde geloofsleer.

Onze godsdienst is een redelijke godsdienst. Juist daarom wilde de Reformatie dat de Bijbel in de landstalen werd vertaald en werd met uitzondering van academische contexten de liturgie niet in het Latijn maar in de landstaal verzorgd. Men moest namelijk het Woord van God en ook de eredienst kunnen begrijpen. Daar moet het niet bij blijven, maar wel mee beginnen.

Hellenbroek sprak van kennis, toestemmen en vertrouwen. De eerste twee elementen van ons geloof hebben alles met verstand of begrip te maken en ook het derde kan er nooit zonder begrip zijn. Als het erom gaat dat de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen die des Geestes Gods zijn (1 Kor. 2:14) gaat het niet over taalvaardigheid maar over het kennen van de geestelijke kracht van het Evangelie van het kruis van Christus, van verzoening met God door Zijn bloed, van wedergeboorte door Gods Geest.

Het is mogelijk dat men niet alleen de negentiende-eeuwse uitgave van de Statenvertaling zonder problemen kan lezen maar ook de oorspronkelijke uit de zeventiende eeuw en toch een vreemdeling is van God en zijn eigen hart. Het kan zijn dat men zonder dat men daarbij een vertaling nodig heeft het Oude Testament in het Hebreeuws en het Nieuwe Testament in het Grieks kan lezen, terwijl men blind is voor het Evangelie van Gods genade.

Het omgekeerde is niet minder waar. Gelukkig is het niet nodig dat men het Woord van God in de brontalen kan lezen om zalig te worden. Evenmin mogen we als eis stellen dat iemand het Nederlands van de negentiende of van de zeventiende eeuw moet kennen om een waar christen te kunnen zijn. Een christen is iemand die weet dat hij eerst blind was en nu ziet, eerst verloren lag en nu behouden, eerst Christus niet van harte kende en Hem nu liefheeft.

Zelf had ik tot in de jaren negentig het standpunt dat wij de enkele verouderde woorden wel konden leren. Vanaf de tweede helft van de jaren negentig merkte ik door de taalontwikkeling dat het begrijpen van de Statenvertaling zo moeilijk werd dat er echt een probleem ontstond. Meer dan eens heb ik vanaf die tijd in kerkenraden gezegd: ‘De vraag is niet of er een hertaling komt maar wanneer?’

Ik noteer dat door de taalontwikkeling ook gemeenten waar men de zogenaamde Nieuwe Vertaling las, men steeds meer met dit probleem te maken ging krijgen. In brede kring ging men vervolgens over op de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) waarvan inmiddels een tweede versie is verschenen de NBV21. Zelf zal ik de NBV21 niet aanraden. Als men door het taalkleed van de editie van de GBS de Statenvertaling echt niet meer begrijpt, weet ik op dit moment geen andere keuze dan de HSV.

Uit ervaring weet ik dat het ook voorkomt dat mensen op een enkele gelegenheid na alleen nog maar de Bijbelse vertellingen lezen en de Bijbel zelf gesloten blijft. Ik weet ook dat in gemeenten waar op de kansel de Statenvertaling wordt gelezen, het kan gebeuren dat heel eenvoudige gemeenteleden in een zekere argeloosheid van het lezen van enkel de Bijbelse vertellingen op de NBV21 zijn overgestapt. Dat komt in heel behoudende gemeenten van kerkverbanden voor waar de HSV volstrekt onbe-spreekbaar is.

Er is kritiek geleverd op de HSV maar tot dusver is er geen alternatief dat een oplossing biedt voor het probleem van de taalontwikkeling en daarmee de taalkloof. Door deze taalkloof voldoet ook de negentiende-eeuwse hertaling van de Statenvertaling die de GBS uitgeeft, steeds minder aan het doel dat de Dordtse synode aan een Bijbelvertaling stelde. Een Bijbelvertaling moet de brontekst in een begrijpelijke taal weergeven.

De GBS heeft aangegeven dat zij nu toch echt verouderde woorden en constructies wil gaan vervangen in haar editie, maar wanneer deze hertaalde editie er komt is nog steeds niet duidelijk en daarmee al helemaal niet of men echt de taalontwikkeling ernstig neemt. Feitelijk wordt door deze situatie voor gezinnen, verenigingen en ook gemeenten een steeds breder draagvlak gecreëerd voor de HSV. We moeten ook onder ogen zien dat de taalontwikkeling een nooit eindigend proces is. Daarom blijft de Bijbel in de brontalen norm en heeft een Bijbelvertaling afgeleid gezag. Er kunnen geldige redenen zijn tot hertaling of herziening over te gaan.

*

Laten we het pand echt bewaren en werkelijk onze identiteit als gereformeerde christenen vasthouden

Zelf heb ik meer dan eens mijn bezorgdheid over ontwikkelingen in de gereformeerde gezindte verwoord: het niet ernstig nemen van het gezag van de Schrift zowel als het gaat om de historische betrouwbaarheid als van de boodschap van bijvoorbeeld huwelijk en seksualiteit, het niet functioneren van het oordeel in de prediking en van de notie van tweeërlei kinderen van het verbond. En dan is er nog wel meer te noemen.

Ik heb ook nooit onder stoelen of banken gestoken dat begrijpelijkheid van de taal die men gebruikt zeer essentieel is. Dat geldt voor de prediking maar dus ook voor een Bijbelvertaling. Een Bijbelvertaling moet getrouw zijn en begrijpelijk. Ik deel ten volle de uitgangspunten van de Dordtse synode met betrekking tot het vertalen van de Bijbel. Dan moeten we aanvaarden dat als het gaat om het laatste niet iedereen met de huidige editie van de Statenvertaling uit de voeten kan. Is dat voor onszelf wel het geval, dan moeten wij ons op grond van onze grotere taalvaardigheid niet verheffen boven anderen die deze taalvaardigheid niet hebben.

Ik bepleit in deze zaak een stuk verdraagzaamheid, omdat zij de zaligheid niet raakt. Het gebruik van een Bijbelvertaling is een andere zaak dat het gezag van Gods heilig en onfeilbaar Woord. Wat wel de zaligheid raakt is de noodzaak van verzoening met God door Christus’ bloed en van wedergeboorte door Gods Geest. In een getrouwe prediking horen we zowel van de uitnodiging om tot Christus te komen als van het feit dat wij alleen door Gods Geest gewillig worden gemaakt die uitnodiging ter harte te nemen en te begeren tot Gods eer te gaan leven. Ik denk aan het feit dat een levend geloof altijd samengaat met bekering. Mij kan het diep verontrusten dat zo’n prediking bepaald niet alom in de gereformeerde gezindte klinkt.

Het diepste verstaan van de Bijbelse boodschap ontstaat waar de Heilige Geest ons overtuigt van zonde, ons verstand verlicht in de kennis van Christus en ons hart in brand zet zodat wij mogen betuigen dat we de dood in onszelf vinden maar het leven en de zaligheid buiten onszelf in Christus.

Is dat niet het geval dan is al onze kennis hoe groot die ook is op zijn best de kennis die een blinde heeft van kleuren. Bij de één bemerk je dat aan het feit dat hij er voetstoots vanuit gaat dat hij een kind van God is, omdat hij kerkelijk betrokken is, gedoopt enz. Bij de ander komt het uit in het feit dat hijzelf al toegeeft een vreemdeling te zijn van Gods opzoekende zondaarsliefde.

Ik wil niet ontkennen dat de HEERE nog altijd in de Nederlandse kerken werkt, maar niet minder waar is dat wij alom van links tot rechts een grote wereldgelijkvormigheid zien en dat op meerdere terreinen. Dit is een zaak die aan geen enkel kerkverband of kerkelijke kring voorbijgaat. Er wordt vaak zo weinig concreet over bekering gepreekt en gesproken. We hebben een opleving nodig en ik zou iedereen willen aansporen daar vurig om te bidden en als het in ons eigen leven ontbreekt aan de praktijk van godzaligheid dat dit vanaf nu verandert.

Mijn diepe wens is dat wij het ons toevertrouwde pand bewaren. Dat kan alleen als wij deze schat hartelijk hebben leren beminnen. Dat is nooit een zaak van enkel verstand, maar gaat daar bovenuit. Het is een zaak van het hart. Het kan alleen door de werking van Gods Geest Die ons dan is geschonken. Wij hebben als kerken de werking van Gods Geest dringend nodig.

De diepste identiteit van een gereformeerd christen is dat hij het eigendom is van Christus, terwijl hij als Adamskind werd geboren. Laten wij onszelf beproeven en elkaar vragen wie Christus voor ons is, hoe wij Hem hebben leren kennen en wat Hij voor ons betekent. Dan geldt: één Naam, twee wegen en drie stukken. Met minder kan het niet, meer is niet nodig.

*

NB. Uitvoeriger dan in deze bijdrage het geval is, schreef ik over de kwestie van Bijbelvertalen in De beste vertaling. Een onderzoek naar de Statenvertaling en aanbevelingen voor een nieuwe vertaling (Apeldoorn: Labarum Academic, 2021). De titel De beste vertaling is overigens een vondst van de uitgever. Die bestaat namelijk niet. Elke vertaling is voor verbetering vatbaar. Elke vertaling moet ook concessies doen en afwegingen maken. De kracht van de Statenvertaling ligt daarin dat dit mede in de kanttekeningen tot uiting komt. Daarin zijn de Statenvertalers voorbeelden voor vertalers in onze tijd.

Plaats een reactie