Buiten het geloof in de Heere Jezus Christus is er geen zaligheid. Wij krijgen deel aan de zaligheid die Christus heeft verworven, als de Heilige Geest het geloof in ons werkt dat ons met Christus verenigt. Hij wordt ons leven.
De vereniging met Christus is verbonden met de heilsfeiten die Hij tot stand heeft gebracht. In dit verband moet de vraag worden gesteld hoe het lag met de zaligheid van de gelovigen onder de oude bedeling en met die van de volgelingen van de Heere Jezus vóór Zijn kruisdood en opstanding. Het hoeft geen betoog dat er al zaligheid was onder de oude bedeling. Abraham wordt zelfs de vader van alle gelovigen genoemd. Met hem en met zijn nageslacht richtte de HEERE Zijn verbond op. In zijn geloof is en blijft hij ook voor ons die in het volle licht van de nieuwe bedeling leven nog altijd een voorbeeld. Niet voor niets wordt hij de vader van alle gelovigen genoemd. (Rom. 4:11).
Het geloof van Abraham en van alle oudtestamentische gelovigen was niet alleen op de HEERE gericht maar ook verbonden met de verwachting van de komende Messias. Er zou verlossing komen. Echter, de gelovigen van de oude bedeling hebben de vervulling van deze belofte niet meegemaakt. Daarom lezen we, nadat een rij van getuigen de revue is gepasseerd, aan het slot van Hebreeën 11: ‘En deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, hebben de belofte niet verkregen; Alzo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden.’ (Heb. 11:39-40).
Met de geboorte van de Heere Jezus begint de overgang van de oude naar de nieuwe bedeling. Lukas vertelt van Anna de profetes dat zij evenals Simeon de Heere – en dat wil zeggen de Heere Jezus Christus – heeft beleden en over Hem sprak met allen in Jeruzalem die de verlossing verwachtten. (Luk. 2:38). Maria, de moeder van de Heere Jezus, was de eerste aan wie de persoonsnaam, de eigennaam van de Messias, de Christus, bekend werd gemaakt. Zijn naam was Jezus, dat is de Griekse vorm van de oudtestamentische naam Jozua. Niet zonder reden kreeg de Messias deze naam. De naam is afgeleid van het werkwoord ‘redden’ of ‘zalig maken’. Jozua betekent: de HEERE redt, de HEERE maakt zalig en Jezus kwam om zondaren zalig te maken, om het verlorene te zoeken.
Met de doop van Jezus in de Jordaan door Johannes de Doper begint Zijn openbare optreden. Jezus verzamelt een kring van volgelingen om Zich heen. De twaalf discipelen vormen daarvan de binnenste kring. Wat hen met elkaar verbindt, is het geloof dat Jezus van Nazareth de beloofde Messias is. Hij is Degene Die komen zou. Op de vraag van Jezus aan de discipelen: ‘Wie zegt gij, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ antwoordt Petrus: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende 1God.’ (Mat. 16:15-16).
Telkens weer heeft Jezus echter Zijn volgelingen in de periode tussen Zijn doop in de Jordaan en Zijn dood aan het kruis terecht moeten wijzen. Zij hadden nog niet tot nauwelijks zicht op het feit dat Hij kwam om te lijden en te sterven en op derde dag op te staan uit de doden. Ook Petrus moest direct na zijn belijdenis dat Jezus de Christus was juist op dit punt worden vermaand.
De discipelen en de vrouwen hadden ook vóór Zijn opstanding uit de doden een geloofsband met Jezus als de Christus en de Zoon van God. Hun beperkte zicht op Zijn werk was schuld. Tegelijkertijd moeten we ondersteunen dat het uiteindelijke fundament van de zaligheid nog niet metterdaad was gelegd. Pas na de kruisdood en opstanding van de Heere Jezus Christus is het mogelijk uit deze heilsfeiten te leven.
Onder de oude bedeling verwachtte men de komst van de Christus. In de overgangsfase waarbij de oude bedeling afliep en de nieuwe aanbrak, mocht men weten wie de Christus was, maar kon men nog niet het volle zicht op Zijn werk hebben. Onder de nieuwe bedeling mogen wij de ten hemel gevaren Middelaar en Zaligmaker door de kracht van de Heilige Geest aan de rechterhand van Zijn Vader zoeken.
Wij kunnen en mogen nog altijd van het geloof van hen die onder de oude bedeling leefden, leren. Dat geldt ook van de volgelingen van Jezus in de tijd tussen Zijn geboorte en opstanding. Wij kunnen ons echter niet helemaal in hen verplaatsen, omdat wij in de slotfase van de openbaringsgeschiedenis leven. Heel mooi en duidelijk wordt dit al aan het begin van de brief aan de Hebreeën verwoord: ‘God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon.’’ (Heb. 1:1).
Hier en daar komt binnen Nederland in de gereformeerde gezindte de gedachte voor dat wij de heilsfeiten chronologisch na beleven. Geestelijk leven begint dan met het verstaan van Christus’ geboorte en eindigt met het verstaan van de uitstorting van de Heilige Geest. In dat verband wordt wel de uitdrukking gebruikt: ‘De gang van de Borg is de gang van de kerk.’ Ik kom in het vervolg nog op deze uitdrukking terug. Echter, in deze context is het gebruik van die uitdrukking om meer dan één reden volstrekt onjuist.
Zo gebruikt doet deze uitdrukking geen recht aan het feit dat wij ons niet terug kunnen verplaatsen in een eerdere fase van de openbaringsgeschiedenis. Hoezeer wij ons ook kunnen herkennen in de strijd van de oudtestamentische gelovigen, wij kennen niet de strijd of en wanneer de Verlosser zal komen. Wij zien uit naar Zijn wederkomst. Daarbij mogen wij de naam van de Verlosser kennen. Daarom bidden wij: ‘Amen, Ja, kom Heere Jezus.’ (Openb. 22:20).
Wij kunnen ons evenmin verplaatsen naar de periode dat de oude bedeling afliep en de nieuwe bedeling begon. Ongetwijfeld kunnen wij, evenals bij de discipelen en de vrouwen vóór Christus opstanding het geval was, het Evangelie op allerlei wijze misverstaan en toch reeds deel hebben aan Christus. Echter ons misverstaan kan nooit verbonden zijn met het ontkennen of niet begrijpen van de zaligmakende betekenis van de kruisdood en opstanding van de Heere Jezus Christus.
Vanaf het begin dat wij in contact werden gebracht met de boodschap van het christelijk geloof horen wij dat Jezus nu zit aan Gods rechterhand en dat wij in Zijn Naam tot de Vader mogen en moeten naderen. Dat vertellen christenouders aan kinderen. Dat vertellen we aan buitenstaanders die belangstelling krijgen voor de Bijbelse boodschap.
Wij kunnen de kruisdood van de Heere Jezus Christus niet ervaren als de zwaarste dag van ons leven. Dat was bij de vrouwen en de disicepelen het geval. Terwijl het fundament van hun zaligheid werd gelegd, meenden zij dat hun hoop en verwachting was vergaan. Dan moeten we ook nog eens beseffen dat de vrouwen en de discipelen hierin voor ons niet tot een voorbeeld mogen gelden.
Er zijn slechts twee personen uit de kring van mensen rondom Jezus aan wie wij een voorbeeld kunnen en mogen nemen als het gaat om hun houding op de dag dat Jezus aan het kruis stierf. Het opmerkelijke is dat deze mensen tot op dat moment geen volgelingen en belijders van Jezus waren, maar het zijn geworden toen Hij aan het kruis hing en stierf.
De eerste is de moordenaar aan het kruis. Het kruis van Jezus stond in het midden, Aan weerszijden was er een kruis met daaraan misdadiger gespijkerd. Aanvankelijk hebben beide misdadigers Jezus bespot. Zij stemden in met de spot van de omstanders: ‘Als Hij de Koning van Israël is, laat Hij nu van het kruis afkomen.’ (Mat. 27:42). Waarom verloste Hij dan Zichzelf en hen niet!? (Luk. 23:39).
Echter, een van de twee misdadigers komt tot inkeer. Hij is ervan overtuigd geraakt dat Jezus niets onbehoorlijk heeft gedaan. Het is wel zeker dat wij in de woorden van de moordenaar aan het kruis een zinspeling mogen horen op Jes. 52:9b. Daar wordt van de knecht des HEEREN betuigt dat ‘Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is’.
Vanuit de overtuiging dat deze knecht des HEEREN naast hem aan kruis hing heeft de moordenaar gevraagd: ‘Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.’ (Luk 23:42). Hij krijgt boven bidden en denken antwoord. Jezus zegt hem namelijk: ‘Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.’ (Luk. 23:43).
Terwijl de moordenaar aan het kruis Jezus leerde belijden voordat hij stierf aan het kruis, deed de heidense hoofdman over honderd dit nadat Hij was gestorven. Deze hoofdman was geen Jood maar een heiden. We weten niet wat zijn afkomst was. Is hij al opgegroeid in het Joodse land of kwam hij daar pas als soldaat!? Ongetwijfeld heeft hij met zijn verblijf in het Joodse land door zijn omgang met Joodse tijdgenoten het een en ander gehoord over de Christusverwachting van het Oude Testament.
De hoofdman is getuige van de drie uur duisternis als Jezus aan het kruis hangt. Getuige van Zijn uitroep: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ Een getuige ook van de aardbeving als Jezus metterdaad de geest geeft. (Mat. 27:45v.). Volgens Mattheüs en Markus heeft hij naar aanleiding van wat hij gezien en gehoord had betuigd: ‘Waarlijk, Deze was Gods Zoon.’ (Mat. 27 :54; vgl. Mark. 15:39). Lukas geeft zijn belijdenis weer met de woorden: ‘Waarlijk deze mens was rechtvaardig.’ (Luk 23:47).
Als de hoofdman Jezus als de Zoon van God belijdt, geeft hij daarmee niet alleen aan dat Jezus de beloofde vervulling is van Mozes en de Profeten, maar ook dat Jezus niet past in de categorie van schepselen. Hij is meer dan een mens en een schepsel. In Hem komen wij met God Zelf in aanraking. Wat volgens de hogepriester godslastering was (Mat. 26:63-66), namelijk dat Jezus Zichzelf gelijkstelde, wordt door de hoofdman als waarheid erkend en beleden.
Een van de opmerkelijke dingen van het evangelie naar Markus is dat de eerste en ook de laatste keer dat de evangelist vermeld dat Jezus in positieve zin door een mens als de Zoon van God wordt beleden, het getuigenis van de heidense hoofdman bij het kruis is. Ongetwijfeld heeft Markus het bewust bij deze ene vermelding gelaten. Juist zo onderstreept hij het belang ervan.
Wie werkelijk geroepen wordt uit de duisternis tot God wonderbare licht, leert tot de vader naderen door Jezus Christus en belijdt Hem als de Zoon van God. Dat Jezus werkelijk Gods Zoon is, bleek niet in de laatste plaats daarin dat Hij in staat was plaatsvervangend de toorn van God weg te dragen.
In de weergave van de belijdenis van de hoofdman door Lukas horen we – evenals in de bede van de moordenaar aan het kruis het geval was – een zinspeling op Jesaja 53. De hoofdman mag weten dat Jezus de vervulling is van de rechtvaardige knecht des HEEREN over wie Jesaja heeft gesproken.
Ongetwijfeld was de kennis van deze hoofdman nog gering. Dat neemt niet weg dat hij in zijn belijdenis dat Jezus de Zoon van God is en de rechtvaardige knecht des HEEREN een voorbeeld is voor elke christen. Hoe beperkt de kennis van een christen nog kan zijn, als hij wordt geroepen uit de duisternis tot Gods wonderbare licht, één ding weet hij zeker. Alleen omdat Jezus meer is dan een mens, meer is dan een schepsel, kon Hij de toorn van God wegdragen. Hij is God Die mens werd en zo de Zaligmaker van zondaren.
Bij de roeping uit de duisternis tot het licht, krijgen we zicht op deze Zaligmaker en klemmen we ons aan Hem vast. Paulus schreef daarom in zijn tweede brief aan de gemeente van Korinthe: ‘Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.’ (2 Kor. 4:6). De vereniging en gemeenschap met Christus verbindt alle gelovigen met elkaar.
De gelovigen van het oude verbond wisten zich verbonden aan Christus Die komen zou. Zij die leefden in de overgangsfase van de oude naar de nieuw bedeling mochten met Petrus van Jezus belijden: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’ (Mat. 16:16). Wie staan in het volle licht van de nieuwe bedeling krijgen als God ons roept uit de duisternis tot het licht een band aan Jezus Die sinds Zijn hemelvaart zit aan de rechterhand van de Vader en daar voor ons bidt. Daarom leren wij zingen:
’t Oog omhoog, het hart naar boven,
hier beneden is het niet!
’t Ware leven, lieven, loven
is maar, waar men Jezus ziet.
Wat men hoort of ziet op aard’
is ons kost’lijk hart niet waard;
wil men leven, lieven, loven:
’t oog omhoog, het hart naar boven!
*
Jezus, bron dier hemelvreugde,
die ons hart eens smaken zal,
wat ons ooit op aard’ verheugde,
Gij verheugt ons boven al;
daar Gij ons reeds hier bereidt
voor des hemels heerlijkheid,
waar w’ U eeuwig lieven, loven:
Jezus, trek ons hart naar boven!