Het drievoudige ambt van Christus dan wel de drie ambten van Christus

Op catechisatie leerde ik niet alleen van de twee naturen maar ook van de drie ambten van de Heere Jezus Christus. Waar komt dit laatste vandaan? De bouwstenen voor de  leer dat Christus drie ambten vervult vinden we uiteraard in de Bijbel zelf. Maar hoe heeft de leer van de drie ambten zich ontwik-keld? Wanneer kreeg de leer van de drie ambten een plaats in het onderwijs van de kerk?

Reeds in de tweede eeuw na Christus was het gebruikelijk Christus Priester en Koning te noemen. Eusebius (±265-±339), de bekende historicus van de eerste eeuwen van de christelijke kerk, sprak over een drievoudig ambt, namelijk Profeet, Priester en Koning. In plaats van Profeet komen we ook wel de aanduiding Leraar tegen. Deze aanduiding legt een verbinding met de wijsheidsliteratuur uit de Bijbel. Vooral in het boek van de Spreuken presenteert Salomo zich als vader die zijn zoon onderwijst en leert.

Calvijn heeft als eerste een leer van het drievoudige ambt van Christus gegeven. In de Institutie geeft hij een brede uiteenzetting van de betekenis van elk van de drie ambten. De leer van de drie ambten of van het drievoudige ambt van Christus vraagt aandacht voor het werk van Christus in de geschiedenis. Dankzij Calvijn heeft de leer van de drie ambten een blijvende plaats in de gereformeerde dogmatiek gekregen.

Als het gaat om de wijze waarop de drie ambten worden geordend is de meest gebruikelijke die van Profeet, Priester en Koning. Echter we vinden ook andere ordeningen. In het dankgebed van het klassieke doopsformulier dat bij de doop van kinderen wordt gebruikt, wordt gevraagd of de gedoopte kinderen in alle gerechtigheid onder onze enige Leraar, Koning en Hogepriester Jezus Christus mogen leven en vroom tegen de zonde, de duivel en zijn gehele rijk mogen strijden en overwinnen. In The Sum of Christian Religion (De hoofdinhoud van de christelijke godsdienst), een catechismus opgesteld door de Schotse theoloog Samuel Rutherford (1600-1661) worden het profetisch, koninklijk en priesterlijk ambt ook in deze volgorde behandeld.

Dat het koninklijk ambt voor het priesterlijke wordt geplaatst is ongetwijfeld om aan te sluiten bij Openb. 1:5. Daar wordt de Heere Jezus Christus de Overste van de koningen van de aarde genoemd en wordt vervolgens betuigd dat Hij ons heeft liefgehad en van onze zonden gewassen in Zijn bloed. Gaat het over hen die door een waar geloof in Christus zijn ingeplant, dan worden die in het boek Openbaring koningen en priesters genoemd (Openb. 1:6; 5:10) en in 1 Pet. 2:9 wordt de gemeente van Christus een koninklijk priesterdom genoemd.

De Engelse theoloog John Owen (1618-1685) behandelt in zijn Greater Catechism (Grote Catechismus) eerst het koninklijke, vervolgens het priesterlijke en tenslotte het profetische ambt. De volgorde is ongetwijfeld ingegeven door de overweging dat onder de nieuwe bedeling Christus gezeten aan de rechterhand van Zijn Vader om Zijn kerk als Koning te beschermen en als Priester voor haar te bidden ons zo als Profeet onderwijst.

Zelf houd ik mij bij de bespreking van de drie ambten aan de meest gebruikte volgorde, namelijk die van Profeet, Priester en Koning. Didactisch is dat de meest voor de hand liggende volgorde. Christus onderwijst ons als Profeet, opdat wij Hem nodig krijgen en nodig houden als Priester en mogen weten dat Hij ons als Koning beschermt. Zeker is dat wij bij de roeping of wedergeboorte door de Heilige Geest in staat worden gesteld Christus in Zijn drievoudige ambt te omhelzen. Ook hier geldt dat er in de geloofsbeleving geen sprake is van een chronologische volgorde waarbij men eerst zicht krijgt op het ene ambt en dan pas het volgende.

Kenmerkend voor het ware geloof is dat men niet een gedeeltelijke maar de gehele Christus omhelst. Hij wordt omhelsd in elk van Zijn drie ambten. De Schotse theoloog Thomas Boston (1676-1732) schreef in zijn uitleg van de Shorter Catechism (Korte Catechismus, namelijk van Westminster): ‘U kunt Christus niet als Zaligmaker nemen als u Hem niet in al Zijn ambten neemt.’ Eenzelfde geluid vinden we bij de Engelse puritein Thomas Brooks (1608-1680). Hij betuigde in The Golden Key to Open Hidden Treasures (De gouden sleutel om verborgen schatten te openen) dat wie Christus werkelijk aanneemt, Hem in al Zijn ambten aanneemt en toelaat in elke kamer van zijn ziel. In zijn boek A Cabinet of Jewels (Een kabinet van juwelen) schreef deze zelfde puritein dat als wij Christus niet in al Zijn ambten willen hebben, we geen vrucht van slechts één van Zijn ambten zullen ontvangen. Ik noem ook Alexander Comrie (1707-1764). Die schrijft in zijn boekje Het ABC des geloofs: ‘We zouden u nu kunnen laten zien dat degene die als een ware rank in Christus is geënt in Hem als Profeet, Priester en Koning blijft.’

Tenslotte geef ik een citaat door van de anglicaanse bisschop J.C. Ryle (1816-1900) uit zijn boek Principles for Churchmen: A Manual of Positive Statements on Some Subjects of Controversy (Beginselen voor leden van de (Anglicaanse) Kerk van. Een handboek met positieve uitspraken over sommige onderwerpen waarover onenigheid bestaat): ‘De geschiedenis van het morele onderwijs van Christus en zelfovergave en voorbeeld en de noodzaak om ernstig en oprecht te zijn en op Hem te lijken, zal nooit het kussen van een stervende kunnen gladstrijken. Christus de Leraar, Christus het grote Voorbeeld, Christus de Profeet is hier niet voldoende. We hebben iets meer nodig dan dat. We hebben de geschiedenis nodig van Christus Die stierf voor onze zonden en opgewekt is tot onze rechtvaardiging. We hebben Christus de Middelaar nodig, Christus de Plaatsvervanger, Christus de Voorbidder, Christus de Verlosser om met vertrouwen de koning van verschrikkingen te ontmoeten en te zeggen: ‘Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning’.

 Ik besluit deze uiteenzetting over de drie ambten van onze Heere Jezus Christus met een heel bekend gezang van Newton waarin heel treffend de betekenis ervan voor het geloofsleven wordt verwoord:

O Jezus, hoe vertrouw en zoet

klinkt mij Uw Naam in ’t oor,

Uw Naam die mij geloven doet:

Gij gaat mij reddend voor.

*

Uw Naam die onze wonden heelt

en ons met manna spijst

die onze dood en zonde deelt

en onze vrees verdrijft.

*

O Naam, mijn Rots, waarop ik bouw,

mijn Schuilplaats en mijn Schild,

mijn Schrijn, die Gods oneind’ge trouw

steeds vult, genadig mild.

*

Mijn Herder en mijn Held, mijn Vriend,

mijn Koning en Profeet,

mijn Priester Die mijn schuld ontbindt,

mijn Weg waarop ik treed.

*

Nog is mijn dienst van elke dag

vol falen en tekort,

tot, als ’k U eens aanschouwen mag,

mijn lied eerst loflied wordt.

*

O Jezus, hoe vertrouwd en zoet

klinkt mij Uw Naam in ’t oor,

als ik van alles scheiden moet

gaat nog die Naam mij voor.

*

Zo draag’ mijn ziel op elke wiek

de liefde, die Gij bood,

en zij Uw Naam nog als muziek

nabij mij in de dood!

*

How sweet the name of Jesus sounds

in a believer’s ear!

It soothes his sorrows, heals his wounds,

and drives away his fear.

*

It makes the wounded spirit whole,

and calms the troubled breast;

’Tis manna to the hungry soul,

and to the weary rest.

*

Dear name! The rock on which I build;

My shield and hiding-place.

My never failing treasury, filled

with boundless stores of grace.

*

By thee my pray’rs acceptance gain,

Although with sin defil’d.

Satan accuses me in vain

And I am own’d a child.

*

Jesus, my Shepard, Husband, Friend,

my Prophet, Priest and King.

My Lord, my Life, my Way, my End,

accept the praise I bring.

*

Weak is the effort of my heart,

and cold my warmest thought;

But when I see Thee as Thou art

I’ll praise Thee as I ought.

*

Till then I would Thy love proclaim

with every fleeting breath.

And may the music of Thy name

Refresh my soul in death.

Plaats een reactie