Ongetwijfeld zijn de zesentachtig preken op het Hooglied, het meesterwerk van Bernardus van Clairvaux (1090-1153). Bernardus ging met zijn uitleg in de traditie van de kerk der eeuwen vóór hem maar legde ook de basis voor een hele traditie van commentaren na hem op het Hooglied. In zijn preken over het Hooglied leren we Bernardus kennen als een vertegenwoordiger van de bruids-mystiek. In gloedvolle woorden heeft Bernardus geschreven en gepreekt over de liefdesverhouding tussen Christus en Zijn Bruidsgemeente.
Voor geen van de middeleeuwse theologen was onder de reformatoren en hun geestelijke nazaten zoveel waardering als voor Bernardus van Clairvaux. Men was zich bewust van de verschillen maar werd toch nog meer getroffen door de overeenkomsten tussen wat men zelf voorstond en bij Bernardus aantrof.
Bij uitgeverij Damon verscheen onder de titel van Bruiloft I een Nederlandse vertaling van de eerste drieëntwintig Hoogliedpreken van Bernardus. De vertaling is verzorgd door de benedictijnen Wim Verbaal en Nico Visser. Verbaal schreef ook een inleiding op deze uitgave en verzorgde de annotaties.
In aansluiting bij de kerkvader Augustinus ziet Bernardus in het geheugen, de rede en de wil van de mens een afspiegeling van de goddelijke drie-eenheid. De mens kwam tot een val door verleiding en verlokking. Het geheugen is zwak en machteloos geworden, de rede verduisterd en de wil onzuiver. De mens kan alleen, zo weet Bernardus, uit zijn val herrijzen door het ingrijpen van de drie-enige God.
De Vader heeft Zijn Zoon gezonden, Die het geloof schonk en de Zoon de Heilige Geest, Die in de liefde onderricht. Het geloof geeft de rede/het verstand licht. De hoop leert het geheugen recht op te staan en de liefde zuivert de wil.
In de eerste drieëntwintig preken over Hooglied behandelt Bernardus de eerste drie verzen van dit Bijbelboek. In de verwoording blijkt dat Bernardus zich als abt tot monniken richt. Over hun hoofden heen richt Bernardus zich tot een breder publiek.
In het boek Hooglied komen we naast de bruid, de maagden of dochters van Jeruzalem tegen. Dit onderscheid heeft een grote plaats in de preken van Bernardus. De maagden of dochters van Jeruzalem staan voor christenen aan het begin van de weg, de bruid staat voor de meer gevorderde christenen. Ook de kerk van de Reformatie weet van trappen in het geestelijk leven. In zijn uitleg van het boek Hooglied nodigt Bernardus de lezers als het ware uit zich te identificeren met de dochter van Jeruzalem of met de bruid. Dat kan alleen door de werking van Gods Geest.
Bij het verstaan van de Schrift heeft wetenschap (scientia) een plaats maar het gaat tenslotte om wijsheid (sapientia). Als we bij het eerste blijven staan, knagen we slechts aan korsten maar eten we de kruimels van het Brood des levens niet op.
In dit kader hanteert Bernardus het onderscheid tussen de letterlijke, morele en allegorische betekenis. Het gaat erom dat de Schrift ons leven hervormt (morele betekenis) en wij ons als de zondares aan Jezus’ voeten werpen (allegorische betekenis). Daarbij is het goed te weten dat voor Bernardus de morele en allegorische betekenis werkelijk schuilgaan achter en behoren bij de letterlijke betekenis in de bredere zijn van het woord. De geschiedenis van de zondares aan Jezus’ voeten keert telkens in de Hoogliedpreken terug.
In de preken over het Hooglied speelt op de achtergrond het kerkelijk jaar. De heilsfeiten dienen in het leven van christenen gestalte te krijgen. Dan is de lijn overigens niet zuiver chronologisch. Veel valt hier van Bernardus te leren, maar dan nog is het een feit dat de kerk van de Reformatie – en dat geldt zeker voor de gereformeerde Reformatie – alle heilsfeiten beziet vanuit het feit dat de Middelaar nu gezeten is aan Gods rechterhand en wij Hem daar moeten zoeken. Ik zeg niet dat Bernardus dit ontkent, maar bij hem vallen de accenten anders.
Het Pinkstergebeuren kan Bernardus verbinden met het huwelijk tussen bruidegom en bruid. De bruid behoeft zich niet langer op het huwelijk voor te bereiden. De bruid kan dan de taak van moeder opnemen die anderen onderwijst. We kunnen hier een lijn trekken van Bernardus naar de puriteinen en mannen van de Nadere Reformatie. Meerderen van hen verbinden het komen tot geloofszekerheid met de verzegeling met de Heilige Geest. Exegetisch kan men daar vragen bij hebben.
Dat was de reden tot onder de puriteinen dat Owen niet met deze zienswijze meeging. Dan nog was het verschil meer exegetisch dan inhoudelijk. Ook Owen wist dat wij dankzij de werking van Gods Geest niet alleen tot geloof komen maar dat het ook aan Gods Geest te danken is als wij met blijdschap en vrede in het geloven worden vervuld.
Om die werkelijkheid smeekt de christen in persoon van de bruid als hij de woorden op de lippen neemt: ‘Hij kusse mij met de kussen van Zijn mond.’ Via de kus, de zalven, de voorraadkamer en de binnenkamer leidt Bernardus zijn lezers mee in de werkelijkheid van verborgen omgang met God in en door Christus. Daarin ligt de blijvende betekenis van zijn preken.
Bernardus van Clairvaux, Bruiloft I. Preken op het Hooglied 1-23, vertaling Wim Verbaal en Nico Visser (Eindhoven: Damon, 2021), hardcover 392 pp., €34,90 (ISBN 9789463403085)