Ik wil nog een kleine aanvulling geven op mijn artikel over het vertalen of hertalen van de Bijbel dat ik schreef onder de titel ‘Een kind dat de basisschool verlaat, moet de Bijbel zelfstandig kunnen lezen’. Ik licht nog een aspect toe wat ik in mijn vorig bijdrage daarover niet noemde. Waarom ligt de kwestie om een Bijbelvertaling en een hertaling te gaan verzorgen zo gevoelig? Ik herhaal nogmaals dat een oudere generatie hoe getrouw het ook gebeurt altijd een verlies ervaart.
Dat heeft de eerste generatie lezers van de Deux-Aesbijbel ook ervaren toen deze plaats ging maken voor de Statenvertaling. Zo lazen en hoorden zij niet meer in Psalm 84 – als deze Psalm in de kerk werd voorgelezen – over een ‘jammerdal’ maar over het ‘dal der moerbeziënbomen’. Ook in de Liesveltbijbel had in aansluiting bij de Lutherbijbel ‘jammerdal’ gestaan. En Luther sloot hier weer aan bij de Vulgata.
De uitdrukking ’jammerdal’ was al eeuwen lang verbonden met de vertaling van Psalm 84. Door de invoering en het gebruik van de Statenvertaling werd niet meer duidelijk dat in zondag 9 van de Heidelbergse Catechismus op deze Psalm wordt gezinspeeld als wij daar lezen dat God ook al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, tot mijn bestwil zal keren.
Iedereen zal begrijpen dat lezers van de Deux-Aesbijbel de wijziging in Psalm 84 als een verlies hebben ervaren, maar de Statenvertalers wilden trouw zijn aan de brontekst en dan was de vertaling ‘jammerdal’ niet te verdedigen. Dan ga ik nog voorbij aan het feit voor de eerste hoorders en lezers van de Statenvertaling ook de titel van het Bijbelboek waarin Psalm 84 voorkomt, was veranderd. Niet langer ‘Psalter Davids’ maar ‘Het boek der Psalmen’.
In onze situatie spelen naast het emotionele verlies dat de eeuwen door en wereldwijd ervaren is – als er een vertaling of hertaling in een nieuw of andere taakleed kwam – nog andere zaken mee. Kerkelijk leven wij in een zeer verwarrende situatie. Allerlei zaken zijn aan het verschuiven. Dat geldt het gezag van de Schrift en ook de inhoud van de prediking.
Gaat het om het eerste dan denk ik aan het feit dat vragen gesteld worden bij het gezag van de Schrift. Dat geldt zowel de historische betrouwbaarheid van de Schrift als het gezag van de Schrift in leerstellige en ethische zaken. Bij het historische gezag van de Schrift denk ik niet in de laatste plaats aan wat de Schrift zegt over Gods goede schepping en de dood van de mens als gevolg van de zondeval. We horen dat wij de dood ook als een natuurgegeven kunnen zien dat er altijd is geweest en dat wij Adam en Eva niet als het eerste mensenpaar behoeven te zien dat uit een historisch paradijs is verdreven.
Gaat het om de Bijbelse boodschap van hemel en hel, van het nieuwe Jeruzalem en de buitenste duisternis, dan kunnen we horen dat het maar de vraag is of er mensen voor eeuwig verloren gaan. De boodschap van de hel wil zeggen dat het kwaad wordt weggenomen en in de hel geworpen maar of daar ook kwaaddoeners komen is de vraag en wij mogen dat laatste al helemaal niet concreet maken.
Het zal duidelijk zijn dat wie zo denkt en spreekt, op geen enkele wijze uit de voeten kan met wat de Heidelbergse Catechismus (vr. en antw. 83) schrijft over de prediking als sleutel van het koninkrijk der hemelen. Op de vraag: ‘Hoe wordt het hemelrijk door de prediking van het Heilig Evangelie ontsloten en toegesloten?’ wordt het volgende antwoord gegeven: Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en iedereen, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de belofte van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om de verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis van het Evangelie God zal oordelen, zowel in dit als in het toekomende leven.’
Heel concreet maakt de catechismus duidelijk dat er geen behoud buiten het kennen van de beloften van het Evangelie is en het daaruit leven. Er is geen zaligheid buiten de kennis van Christus en het omhelzen van Hem. En wie Hem werkelijk omhelst, gaat godzalig leven. Dat moet mensen duidelijk worden gemaakt. Wij zijn geen rechter. Dat is God alleen, maar wij weten welke maatstaf de hemelse Rechter gebruikt. Daarover mogen wij niet zwijgen of de indruk geven dat het maar de vraag is of de hemelse Rechter Zich houdt aan de normen die Hijzelf in Zijn Woord aan ons heeft geopenbaard, namelijk ‘die de Zoon heeft, die heeft het leven en die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet’ (1 Joh. 5:12).
Meerderen hoor ik klagen dat de boodschap van de twee wegen zo weinig of soms in het geheel niet klinkt in de prediking die zij in hun gemeente horen. Anderen hebben er geen moeite mee dat dit zo is, maar dat is nog veel ernstiger.
Als het gaat om ethische zaken zie je – weliswaar niet overal bij hen die leiding moeten geven in de kerk – alom verschuivingen op het grondvlak van de gereformeerde gezindte. Meerdere leidslieden geven aan dat veranderingen in de cultuur vragen om een heroverweging van de afwijzende houding ten opzichte van samenwonen, de positie van de vrouw en homoseksuele relaties.
We moeten anders gaan denken over de aard van het Schriftgezag. Onze eigen context mag een zelfstandige betekenis hebben. En in echt elk segment van de gereformeerde gezindte zal een predikant of ouderling aan catechisanten merken dat zij op zijn minst vatbaar zijn voor deze gedachten.
Als het gaat om de noodzaak van hertaling of herziening van de Statenvertaling hebben meerderen het gevoel dat een pleidooi daarvoor niet losstaat van een andere visie op het gezag van de Schrift en vooral ook een andere visie op de inhoud van de prediking en van het geestelijk leven. Wanneer mensen die geen bezwaar hebben tegen de HSV ook nog eens duidelijk maken dat zij vinden dat onze eigen context ons denken over de positie van de vrouw mag bepalen en dat wij ons niet al te druk moeten maken over de inhoud en betekenis van de Dordtse Leerregels met de boodschap van Gods onverdiende genade – zoals ik niet lang geleden in een column las -weet men zich ten volle bevestigd in die vrees.
In zo’n column worden volstrekt ongelijkwaardige zaken op één lijn gezet. Bij de positie van man en vrouw is het blijvende gezag van de Schrift in het geding. De Dordtse Leerregels zijn bedoeld ons bij de boodschap van de Schrift te bewaren. Echter, dat wij de Bijbel in voor ons begrijpelijke taal moeten kunnen lezen, moet iedereen die de Bijbel als Gods onfeilbaar Woord erkent zonder reserve aanvaarden. We moeten de Schrift in een voor ons begrijpelijke vertaling kunnen lezen om zo wijs gemaakt te worden tot zaligheid.
Deze columniste staat niet alleen. Ook zij die zorgen hebben bij verschuivingen binnen de gereformeerde gezindte kunnen zaken als begrijpelijke vertaling en zaken als het Bijbelse getuigenis over huwelijk seksualiteit, de positie van man en vrouw en het Bijbelse getuigenis over hemel en hel in één adem noemen als zaken die de gereformeerde gezindte beroeren en daarmee de suggestie wekken – al het is wellicht onbedoeld – dat de vraag naar een begrijpelijke Bijbelvertaling zou inhouden dat men het gezag van de Schrift zelf betwijfeld.
Het zal niemand verwonderen dat ik de zorg volledig deel over een andere visie op de Schrift en haar gezag, dat het namelijk niet Gods onfeilbaar Woord is maar de eerste neerslag van Gods Woord. Een neerslag waarop volgende generaties onder leiding van de Heilige Geest Die nieuwe wegen schrijft, zich steeds moeten oriënteren maar geen neerslag is die met de waarheid zelf kan worden gelijk gesteld.
Zorg ook over het ontbreken van echte Evangelieprediking voor verloren zondaren en in plaats daarvan een boodschap waarbij Christus allereerst een soort therapeut is en de betekenis van het geloof opgaat in zorg voor de samenleving. En zo dat laatste al niet geval is dat een geloof wordt gepredikt waarin verwondering over Gods onverdiende genade en de verbrokenheid van het hart ontbreekt.
In vergelijking met één en zeker twee generaties geleden is breed een stuk vreemdelingschap verdwenen. Iedereen moet strijden tegen zichzelf en vaak ook niet meegaan met een trend in eigen kerkelijke gemeente. Bij mijn ouders – en heel in het bijzonder bij mijn vader – heb ikzelf de praktijk van het vreemdelingschap gezien.
Hij was in de goede zin van het Woord in de leer ruim. Niet dat hij iets wilde afdoen aan de boodschap van de twee wegen. Het tegendeel was het geval. Maar hij was er wel van overtuigd dat iedereen verteld mocht en moest worden dat hij welkom was op de smalle weg die leidt naar het nieuwe Jeruzalem omdat aan het begin van die weg Christus staat Die gezegd heeft: ‘Die tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen.’
Mijn vader combineerde een ruime visie op het aanbod van genade met een strikte levenspraktijk als het ging om zondagsheiliging, inrichting van de woning, aankoop van een auto enz. Hij was er diep van overtuigd dat een christen matigheid behoorde te betrachten. Helaas zijn er ook maar al te veel voorbeelden dat mensen bekrompen zijn als het gaat om het aanbod van genade en van een appel tot geloof en bekering niet willen weten maar wel heel wereldgelijkvormig leven. Ook dat moet een zorg zijn.
Echter, zorgen over verschuivingen in leer en leven moeten we loskoppelen van de noodzaak van een Bijbelvertaling in eigen taal, dat wil zeggen het Nederlands van de eenentwintigste eeuw. Immers wij geloven toch dat God ons Zijn Woord gegeven heeft om ons wijs te maken tot zaligheid en dan moeten we dat wereldwijd elk in onze eigen taal kunnen lezen.
Wil er vertrouwen zijn of ontstaan, is het wel zaak dat de prediking duidelijk is. De Bijbel is de hoogste en uiteindelijke bron en norm van ons geloof en het gaat om de ene Naam, de twee wegen en om de kennis van zonde en schuld, die van verlossing en genade en die van dankbaarheid. Kerkenraden – zij niet alleen overigens – hebben hier een taak
Al meer dan tien jaar geleden kwam een gezin over tot de gemeente die ik toen diende. Men gaf aan dat de reden was dat in eigen gemeente de HSV was ingevoerd. Eerlijk heb ik gezegd dat ik dat niet als een gelukkige reden zag en eigenlijk ook niet als een geldige reden. Ik heb aangegeven dat alom het probleem van de taalontwikkeling speelt en dat bij voortgaande ontwikkeling van de taal op een enkeling na die ook in staat is een andere taal te leren binnen één generatie (veertig jaar) vrijwel niemand thuis meer uit de huidige editie van de Statenvertaling zal lezen. Hooguit enkelingen die heel taalvaardig zijn.
Echter, al gauw bleek dat de invoering van de HSV niet de werkelijke reden was dat men wilde overkomen. Het was meer de aanleiding. De werkelijke reden was een gevoel van onbehagen en vervreemding met betrekking tot de prediking, wat de kinderen meekregen op catechisatie en niet te vergeten de koers van het jeugdwerk. In al die zaken viel ik hen volledig bij.
Strekking van deze bijdrage is: laten wij elkaar scherp houden als het gaat om het bewaren van het ons toevertrouwde pand. Laten wij ook beseffen dat dit nooit in eigen kracht kan maar alleen als de Heilige Geest in ons woont en dagelijks om Zijn hulp en bijstand vragen. Laten wij vanuit die houding ons inzetten voor het gebruik van een Bijbelvertaling of hertaling die bij het lezen of voorlezen niet zelf weer vertaling nodig heeft.
Dat moet de houding zijn van iedereen die wil vasthouden aan de erfenis van de Reformatie. De boodschap van het Woord alleen, van sola scriptura kan alleen behouden blijven als gemeenteleden de taal van de Bijbel begrepen. Dat is bepaald niet de enige voorwaarde maar wel een eerste voorwaarde. Geen enkele kerk moet vasthouden aan een vertaling of hertaling in een steeds meer verouderend taalkleed als dat ertoe leidt dat de groep die dagelijks de Bijbel leest steeds kleiner gaat worden.
Degenen die menen dat de HSV niet verantwoord is, hadden naar mijn diepe overtuiging allang voor een hertaling in het Nederlands dat wij nu spreken moeten zorgen. Een hertaling zal altijd iets van een compromis hebben. Voor de één zullen er nog te veel enigszins verouderde woorden instaan. Een ander had liever nog meer enigszins verouderde woorden behouden.
Ook de Statenvertalers hebben compromissen gesloten. Dan denk ik aan het weergeven in de vertaling van het taaleigen van de brontalen. Meer dan eens heeft men toch een wat vrijere vertaling in de hoofdtekst opgenomen en een meer letterlijke in een kanttekening vermeld. Vaak omdat men de meer letterlijke vertaling te krom Nederlands vond, maar dat is niet altijd het motief geweest.
Dat wij het Hooglied van Salomo onder die naam kennen, heeft te maken met het feit dat Luther het woord Hohelied gebruikte en zo kwam de naam Hooglied al in de Liesveldbijbel voor en zo stond het ook in de Deux-Aesbijbel. Echter letterlijk moet worden vertaald ‘Lied der liederen’. Dat staat in de kanttekening. Hier hebben de Statenvertalers er rekening mee gehouden dat het kerkvolk zo vertrouwd was met de naam Hooglied dat men dit in de hoofdtekst liet staan.
Bij alle zorgen die er zijn, mogen we niet vergeten dat de kerk een zaak is van Christus Zelf. Hij gaat nog altijd door met Zijn kerk. Zijn belofte dat de poorten van de hel Zijn gemeente niet zullen overweldigen is nog altijd van kracht en nog altijd worden er mensen toegebracht uit de duisternis tot het licht. Mensen die deze boodschap van huis uit hebben gehoord maar ook mensen die er nooit van hadden gehoord. Van God mogen we grote dingen verwachten.