Al ruim meer dan twee jaar geleden verscheen een biografie van prof. dr. C. Graafland. Hij was een van de toonaangevende vertegenwoordigers van de Gereformeerde Bond. Hij groeide uit tot een spraakmakend, maar ook tegendraads theoloog. Dat laatste was hij welbewust. Daarbij riep hij meer dan eens vragen op die hijzelf niet beantwoordde en kon hij in de ene situatie een heel andere insteek hebben dan in de andere.
Zowel geestverwanten als zij die kritisch stonden ten opzichte van Graafland konden zich dan afvragen hoe Graafland posities die hij in verschillende situaties innam, met elkaar verbond. Graafland kunnen we betitelen als de geestelijk vader van het blad Contextueel. Maar in tegenstelling tot de meesten die aan dit blad meewerkten, heeft Graafland tot zijn dood toe een grote openheid gehouden naar het gereformeerde piëtisme.
Als jong predikant voelde Graafland, zoals uit zijn proefschrift over de geloofszekerheid bij de Reformatie en Nadere Reformatie blijkt, zich sterk verbonden met Calvijn en stond hij kritisch naar de Nadere Reformatie. Later kreeg Graafland meer oog voor de continuïteit tussen Reformatie en Nadere Reformatie.
Kritiek die hij had op de latere gereformeerde traditie bleek ook de Reformatie te gelden. In samenhang hiermee kreeg hij moeite met de normatieve betekenis van de gereformeerde belijdenisgeschriften. Anderzijds kreeg hij meer oog voor de zonzijden van de Nadere Reformatie en van het gereformeerd piëtisme in het algemeen. Als het gaat om het laatste denk ik aan de hartelijke inleiding die hij schreef op de uitgave van nooit eerder gepubliceerde oefeningen van Wulfert Floor.
Al deze zaken komen naar voren in de biografie Tegendraads gereformeerd. Biografie prof. dr. Cornelis Graafland. De auteur ervan Arjan Boersma is geen theoloog, maar socioloog. Mede omdat hij zich heel erg door Graafland weet aangesproken, schreef hij deze biografie. Dat Graafland kritiek opriep, wordt niet verzwegen en eerlijk weergegeven.
Naar aanleiding van deze biografie geef ik een aantal overwegingen over de betekenis van Graafland voor hervormd-gereformeerde kring. Toen ik 1974 in Utrecht theologie ging studeren was een van de hoogleraren van wie ik les kreeg prof. C. Graafland. Hij was een jaar daarvoor benoemd.
Een aantal zaken vielen mij op. Hij sprak wat geaffecteerd, maar gaf ook heel bevlogen college en was als persoon heel toegankelijk. Graafland was naast universitair hoofddocent ook hoogleraar namens de Gereformeerde Bond. Een partijman was hij bepaald niet. Universitair hoofdocent in de geschiedenis van het gereformeerde protestantisme werd Graafland overigens pas in 1976, het derde jaar van mijn studie.
Zelf ben ik nooit lid van de Gereformeerde Bond geweest en toen later het Gekrookte Riet ontstond, heb ik nooit de behoefte gevoeld mij erbij te voegen. Het prettige bij Graafland was dat hij mensen – wat ook hun achtergrond was – onbevangen tegemoet trad. Dat heb ik altijd erg in hem gewaardeerd. Niet alle vertegenwoordigers van de Gereformeerde Bond hadden deze openheid en onbevangenheid.
Ik schreef onder leiding van Graafland mijn doctoraalscriptie over John Bunyan en ook in het kader van mijn promotieonderzoek ben ik een aantal keren bij hem langs geweest. Bij mijn eerste promotie was hij een van de opponenten. Zijn overlijden in oktober 2004 kwam voor mij onverwachts. Hij bleek een ziekbed van een aantal maanden te hebben gehad. Ik hoorde daarvan pas na zijn sterven.
Aan de persoon van Graafland bewaar ik warme herinneringen. Vriendelijk werd ik altijd door hem en zijn vrouw in hun appartement in Gouda ontvangen en had ik van zijn ziek-zijn geweten dan had ik hem als dat mogelijk was, graag nog een keer opgezocht.
Graafland gaf in mijn tijd colleges naar aanleiding van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Vanuit dat prisma passeerde de gereformeerde theologie en werden allerhande theologische zaken besproken. Graafland schroomde niet de vinger te leggen bij afwijkingen binnen de gereformeerde gezindte. Bijvoorbeeld de gedachte dat de heilsfeiten chronologisch worden nabeleefd.
In hervormd-gereformeerde kring heeft ds. I. Kievit het standpunt vertolkt dat onze belijdenisgeschriften een manco vertonen in de leer van de rechtvaardiging. De vertolking van de rechtvaardiging in zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus schoot volgens deze predikant tekort. Dan dacht hij aan de doorleving van de rechtvaardiging als een crisiservaring als de weg om tot geloofszekerheid te komen. Graafland viel hier Kievit niet bij en ik kan dat evenmin doen.
Graafland vroeg in het bijzonder aandacht voor ontsporingen met betrekking tot de leer van de verkiezing. De leer van de verkiezing is meer dan eens een hinderpaal geweest om het Evangelie onbevangen te verkondigen. In zijn kritiek op de traditie had Graafland hier ook kritiek op de gereformeerde belijdenis zelf en niet slechts op wat de Dordtse synode de harde uitspraken van sommige theologen heeft genoemd.
In de loop van zijn theologische ontwikkeling nam Graafland afstand van de uitdrukking Schrift en belijdenis. Hij kon de gereformeerde belijdenis waarderen als een contextueel getuigenis voor de zestiende en zeventiende eeuw. Het was voor hem een mijlpaal, maar met een beroep op het Woord alleen wilde hij niet meer weten van de normatieve betekenis van de belijdenis, al is die normatieve betekenis dan altijd afgeleid van het Woord van God. Graafland zelf heeft meer dan eens aangegeven dat hij weinig affiniteit had met de ethische theologie. Dat lag voor meerderen van zijn geestelijke leerlingen anders.
Ik moet zeggen dat ik Graafland in zijn kritiek op de belijdenis zelf niet kon en kan bijvallen. Daarbij komt dat Graafland bijvoorbeeld als het ging om de leer van de verkiezing, niet echt helder maakte wat zijn alternatief was. De promotor van mijn eerste dissertatie, de christelijke gereformeerde hoogleraar W. van ’t Spijker heeft eens opgemerkt: ‘Graafland maakt wel veel los, maar lost niets op.’
Als het gaat om de verkiezing denk ik aan het feit dat Graafland aangaf ondanks zijn vragen bij de Dordtse leerregels aan de eeuwige verkiezing tot zaligheid te willen vasthouden, maar hoe hij dat wilde, is mij nooit echt duidelijk geworden. Temeer omdat hij niet alleen kritiek had op de Dordtse leerregels, maar ook op de klassieke Godsleer met Gods eigenschappen van onveranderlijkheid en onbegrijpelijkheid.
Er zijn tal van theologen te noemen die de klassieke Godsleer voor hun rekening nemen, maar niet de leer van de predestinatie. Echter, Graafland dacht kritiek op de klassieke Godsleer te kunnen hebben en toch te kunnen vasthouden aan de verkiezing. Ik zou niet weten hoe dat kan. Ik meen ook dat Graafland geen recht deed aan de eigenschap van Gods onbegrijpeljjkheid. Graafland lijkt dat zo in te vullen dat wij niet echt op God aan kunnen.
Echter, het gaat erom dat God ons begrip te boven gaat. Juist als het gaat om Gods voorzienigheid in de wereldgeschiedenis en ook in ons eigen leven, kan Hij ons troost geven bij donkere tot heel donkere wegen dat God voor ons niet valt na te rekenen. Dan blijft een eerbiedig zwijgen over. Met betrekking tot de leer van de verkiezing gaf Graafland de indruk dat gezocht moet worden naar een formulering die de oplossing biedt voor vragen die deze leer oproept.
Echter, naar mijn diepe overtuiging zal het ons nooit lukken om de relatie tussen Gods soevereine handelen, waarbij Hij de geschiedenis helemaal in Zijn hand heeft en de verantwoordelijkheid van de mens met name als het gaat om het appel van het Evangelie helemaal inzichtelijk te maken. Dan kan het ons rust geven zaken naast elkaar te laten bestaan wetend dat God onbegrijpelijk is.
Hoezeer de problematiek van de verkiezing hem raakte en ook wetenschappelijk bezighield blijkt wel uit zijn uitvoerige studie daarover onder de titel van Calvijn tot Barth. Zelf had ik twee belangrijke kanttekeningen bij deze studie. Mijns inziens had Graafland niet bij Calvijn maar bij Augustinus moeten beginnen en dan had de titel geluid Van Augustinus tot Barth. In het algemeen gaf Graafland weinig aandacht aan de theologiegeschiedenis en de spiritualiteit van vóór de Reformatie. En ik moet eerlijk zeggen dat ik dit een gebrek vond. Zijn opvolger prof. dr. A. de Reuver deed dat meer. Dan denk ik niet in de laatste plaats aan diens boek Verborgen omgang.
Mijn tweede opmerking is dat Graafland te veel de indruk wekt dat de verkiezingsleer per definitie tot een steeds verdere radicalisering daarvan moest leiden. Echter, in de theologiegeschiedenis van het gereformeerd protestantisme zie je hier ook tegenbewegingen. Ik denk als wij buiten onze landsgrenzen kijken aan de Schotse Marrowmen. Ik noem de wijze waarop de verkiezing in de prediking van mannen als Ryle, Spurgeon en MacCheyne functioneerde. Hieraan schonk Graafland geen aandacht.
Graafland heeft de laatste jaren van zijn leven wel aangegeven dat in de kring van de Gereformeerde Bond op de rechtervleugel de vragen naar persoonlijke toe-eigening van het heil en of men wel verkoren was, niet meer speelden. Dan kon hij er zijn zorg over uitspreken dat weliswaar het getal van avondmaalgangers toenam, maar ook het aantal bezoekers van de tweede dienst afnam en soms nog beneden dat van de avondmaalgangers lag. Dat zag hij bepaald niet als positief.
Graafland schreef in de jaren zestig een boekje met de titel Verschuivingen in de Gereformeerde Bondsprediking. In deze tijd komt het tot een confrontatie met ds. G. Boer die zijn geestelijke leermeester was geweest na zijn overgang uit de Christelijke Gereformeerde Kerken naar de Hervormde Kerk. Boer was bevreesd dat Graafland als midden-orthodox theoloog zou eindigen. Dat is niet gebeurd.
In de tijd dat Graafland in Amsterdam stond, kreeg hij in confrontatie met het moderne klimaat weer meer oog voor de waarde van de orthodoxie. Op de begrafenis van Boer is Graafland een van de sprekers en verwoordt hij wat Boer voor hem heeft betekend. Wel heeft hij weleens in alle eerlijkheid de vraag gesteld of hij ook namens de Gereformeerde Bond tot hoogleraar zou zijn benoemd als Boer als voorzitter niet had plaats gemaakt voor ds. W.L. Tukker. Hij wist niet welk antwoord hij op die vraag moest geven.
Zeker is dat Graafland studenten erop wees waar moderne en midden-orthodoxe theologen geen recht deden aan de Bijbelse boodschap. We kunnen wellicht bij Graafland van een zekere openheid naar Barth spreken, maar meer dan eens zei hij dat Barth de notie van de algemene genade niet nodig heeft, omdat in principe ieder mens in de particuliere genade deelt. Daarin viel hij Barth niet bij.
Tegelijkertijd kon Graafland stellen dat je nooit over de schepping zonder de verlossing kon spreken en dat de scheppende God per definitie ook de verlossende God is. Dan gaat hij helemaal in de lijn van Barth en wordt het moeilijk om zo recht te doen aan het Bijbelse getuigenis van de staat van rechtheid en de fundamentele breuk van de zondeval.
In de tijd dat ik in Utrecht studeerde had Graafland een publieke discussie met prof. dr. K. Deurloo over homoseksualiteit. Met een beroep op de Schrift als hoogste norm en bron van ons geloof wees Graafland af dat er ruimte kon zijn voor homoseksuele relaties en dat standpunt heeft hij tot zijn dood toe vastgehouden, al stond hij in de kring van het blad Contextueel daarin vrijwel alleen.
Graafland heeft zich kritisch uitgelaten over de zogenaamde organische inspiratieleer en nam het op voor de mechanische inspiratieleer. De organische inspiratieleer gaf naar zijn overtuiging ruimte voor zelfstandige inbreng van de mens bij het tot stand komen van de Schrift en had zo de weg gebaand voor de grote verschuivingen in de Gereformeerde Kerken.
Juist hier zien we echter dan wel heel opvallend de vraag naar de consistentie van Graaflands eigen positie naar voren komen. Hij is namelijk tot het standpunt gekomen dat er wel ruimte is voor de vrouw in het ambt. Dat klemt des te meer, omdat juist H.M Kuitert, die in die tijd hoogleraar ethiek en inleiding in de dogmatiek aan de Vrije Universiteit was, acceptatie van de vrouw in het ambt als wissel zag. Wie op dit punt bereid is niet het laatste woord aan de Schrift te geven, kan niet worden kwalijk genomen dat hij dit op andere punten ook niet doet.
Graafland heeft gezegd dat wij de eigentijdse Bijbelwetenschap serieus moeten nemen. Daarin val ik hem bij. Probleem is wel dat hij weinig concreet heeft gemaakt, hoe dit moet worden ingevuld en dan met name op terreinen waar Bijbelwetenschappers heel verschillende uitkomsten verdedigen. Dan hoeven we maar te denken aan de boodschap van Paulus over de rechtvaardiging.
Als ergens vooronderstellingen de uitkomst bepalen, is het wel bij de Bijbelwetenschap. Daarvan is Graafland zich ook bewust en nadrukkelijk wil hij vasthouden dat we datgene wat de Schrift als geschiedenis meedeelt ook zo moeten aanvaarden. Maar dat neemt niet weg dat zijn pleidooi de Bijbelwetenschap serieus te nemen, wel erg diffuus blijft.
Graafland heeft wel aangegeven dat de Bijbelse boodschap historisch en cultureel bepaald is. In dit verband kan hij van het menselijke, beperkte en vergankelijke van de Schrift spreken. Dat maakt het weer merkwaardig dat hij de organische inspiratieleer kan bekritiseren en een lans breken voor de mechanische inspiratieleer.
Echter de gedachte dat de Bijbelse boodschap historisch en cultureel bepaald is, is al helemaal niet met de mechanische inspiratieleer te verenigen en werd ook door de aanhangers van de organische inspiratieleer niet aanvaard. Doet men dat wel, dan vindt men ook deze benadering tekort schieten.
Graafland keek op deze wijze tegen de Bijbelse boodschap aan om ruimte te creëren voor de vrouw in het ambt. Meerdere van zijn geestelijke leerlingen hebben hem wel gevraagd waarom dit dan niet gold voor homoseksuele relaties. Hij verwees dan naar de scheppingsorde, maar dit heeft nu juist ook consequenties voor de kijk op de positie van man en vrouw. Graafland heeft dat zelf bij mijn weten nergens zo verwoord, maar wie voor homoseksuele relaties ruimte ziet, moet het concrete Bijbelse getuigenis over de twee wegen ook als contextueel zien en wellicht was dat een stap die hij niet durfde te nemen.
In zijn directe omgeving was Graafland zo goed als een eenling in zijn stellige afwijzing van Samen-op-Weg. Hij sprak van een historische vergissing. De plaatselijke gemeente stond bij hem heel hoog genoteerd en hij vond het onverantwoord om tegen de zin van tal van plaatselijke gemeenten een fusie door te drijven.
Daarnaast vond hij dat eenheid niet zozeer met de Gereformeerde Kerken, maar met de kleinere kerken uit de Afscheiding en met evangelischen moest worden gezocht. Echter, hier komt weer de vraag naar de consistentie van de positie van Graafland naar voren. Als deze kerken op eenzelfde wijze over de band aan de belijdenis en over de vrouw in het ambt en daarmee ook over de aard van het Schriftgezag gaan denken dan Graafland deed, is het veel voor de hand liggender te denken dat zij zich steeds meer richting de PKN gaan bewegen en daarin tenslotte zullen opgaan.
Die ontwikkeling zien we nu bij de fusiekerk ontstaan uit de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Nederlandse Gereformeerde Kerken en als duidelijk wordt dat de Christelijke Gereformeerde Kerken zich neerleggen bij het feit dat gemeenten in haar midden de vrouw in het ambt hebben, dan geldt ook voor de Christelijke Gereformeerde Kerken dat zij hun recht van bestaan ten opzichte van de PKN verliezen. Temeer omdat men inmiddels al tientallen jaren duldt dat in gemeenten samenwonenden en homoseksuele stellen tot het avondmaal worden toegelaten.
De Martinikerk in Groningen, de Marekerk in Leiden, de Jacobikerk in Utrecht, de Noorderkerk en Jeruzalemkerk in Amsterdam en de Mattheus- wijkgemeente in Delft worden allen tot de Gereformeerde Bond gerekend. In al deze gemeenten en ook in de gemeente in Eindhoven die zich op de Gereformeerde Bond oriënteert, is de vrouw in het ambt aanvaard en in meerdere van deze gemeenten ziet men ook ruimte voor een homoseksuele relatie.
Al deze steden zijn studentensteden. Een oud-student afkomstig uit de Gereformeerde Bond klaagde tegen mij over het feit dat in al deze steden de klassiek hervormd-gereformeerde prediking is verdwenen en in de prediking een midden-orthodox geluid klinkt. De boodschap van de twee wegen ontbreekt volledig. Veenendaal en Huizen die vroeger bolwerken waren van de hervormd-gereformeerde richting ,zijn voor een groot deel naar midden-orthodoxe richting opgeschoven. En het zou ondenkbaar zijn dat in de plaats waar Graafland werd geboren en ook stierf nu een predikant in de lijn van ds. G. Boer zou worden beroepen.
Ik noem deze zaken niet met vreugde. Integendeel, het verheugt mij als waar dan ook de Bijbelse prediking van zonde en genade klinkt en voor elke kerkelijke groepering geldt: Wie meent te staan zie toe dat hij niet valle. Graafland bleef, zoals ik aangaf, tot zijn dood toe open naar het piëtisme, maar het valt niet te ontkennen dat hij als theoloog een ontwikkeling heeft bevorderd waardoor de hervormd-gereformeerde richting is gaan verschuiven naar de midden-orthodoxie.
Zelf heb ik Graafland op zijn minst eenmaal onder mijn gehoor gehad. In ieder geval een keer in Melissant, toen ik daar tijdens een vakantie in Ouddorp voorging. Omdat ik later in het kader van mijn promotieonderzoek bij hem aankwam, hebben we het nog over die preek gehad. Het was Graafland opgevallen – en misschien ook wel meegevallen – dat ik de gemeente onbevangen op Christus had gewezen. Hij had er echter moeite mee dat ik heel nadrukkelijk had aangegeven dat het geloof niet aller is en dat zelfonderzoek nodig is.
Zijn eigen broer had eens geconstateerd dat in de prediking van Graafland zelf het onderscheidenlijk element steeds zwakker was geworden en naast het verschil in zienswijze op de aard van het Schriftgezag en de band aan de belijdenis, ging en ga ik hier andere wegen dan Graafland. Ik ben er ook diep van overtuigd dat dit nodig is met het oog op de zaligheid van zondaren en het welzijn van de kerk.
Arjan Boersma stelt dat Graafland zijn leven lang gereformeerd is gebleven. Historisch gezien klopt dit uiteraard, maar daarmee is weinig gezegd. Wie uitgaat van de normatieve betekenis van de gereformeerde belijdenis kan – met alle sympathie voor de persoon van Graafland – hem onmogelijk als een voluit gereformeerd theoloog zien.
Arjan Boersma schreef een goed leesbare biografie over Graafland. Hij weet zich zelf eigenlijk geheel eensgeestes met hem, maar geeft ook eerlijk ruimte aan kritische stemmen. Op biografisch terrein blijven nog wel wat vragen onbeantwoord. Ik denk aan het feit dat Graafland in zijn eerste gemeente geworsteld heeft om een concreet persoon te vergeven. Wie was dat en wat speelde er? Maar misschien is de afstand in de tijd tekort.
Hoe heeft Graafland de Tweede Wereldoorlog ervaren die hij toch in de middelbare schoolleeftijd meemaakte? De theologische ontwikkeling van Graafland en de thema’s die hij in de loop van de jaren aan de orde stelde, komen breed aan de orde. Maar ik zou bijvoorbeeld nog wel eens meer willen weten hoe hij in familiekring functioneerde en hoe niet alleen zijn vader – zijn moeder overleed betrekkelijk jong – maar ook andere familieleden tegen hem aankeken – ook in zijn theologische ontwikkeling – en hoe men met elkaar omging.
Arjan Boersma, Tegendraads gereformeerd. Biografie prof. dr. Cornelis Graafland (Utrecht: KokBoekencentrum, 2021), paperback 300 pp., €24,99 (9789043534796)