Maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen in Schotland in de eerste helft van de negentiende eeuw
Vanaf 1787 tot 1847 groeide Schotlands bevolking van rond 1,5 miljoen naar krap 2,8 miljoen. Deze snelle groei hield verband met de industriële revolutie. Vanaf Ierland emigreerden velen naar Glasgow en het Schotse industriegebied rond deze stad.
Voor de Kerk van Schotland was deze groei een grote uitdaging. Het systeem van nationale parochies met de daarmee verbonden kerkgebouwen was op deze groei niet berekend. Er waren kerkgebouwen nodig in nieuwe wijken die werden gebouwd. Daarnaast schoot in toenemende mate de diaconale zorg die een wettelijke taak was van de Kerk van Schotland tekort mede omdat de overheid naliet nieuwe parochies te stichten en die van financiële middelen te voorzien.
Daarom werden er zogenaamde ‘Chapels of Ease’ (kapellen van gemak) gesticht. In Groot-Brittannië is een kapel een aanduiding voor kerkgebouwen die niet als parochiekerk functioneren. In 1834 nam de Kerk van Schotland de ‘Chapel Act’ aan. De ‘Chapels of Ease’ ontvingen regionale grenzen en werden geïncorporeerd in het parochiesysteem. Haar ambtsdragers kregen het volledige lidmaatschap van meerdere kerkelijke vergaderingen. Slechts ten dele stond de overheid deze ‘Chapels of Ease’ financieel bij. Burgerlijk gezien hadden zij geen diaconale taak. De verhouding met de overheid werd gespannen toen zij de Kerk van Schotland verbood zonder toestemming van lokale grondbezitters nieuwe ‘Chapels of Ease’ te bouwen.
Nog problematischer lag het patronaatsrecht: het recht van een grootgrondbezitter een predikant te benoemen. Aanvankelijk was het na de ‘Glorious Revolution’ van 1688 afgeschaft maar aan het begin van de achttiende eeuw toch weer hersteld. Het was mede de aanleiding tot een tweetal wat kleinere afscheidingen die in deze eeuw plaatsvonden.
In 1834 werd naast de ‘Chapel Act’ door de nationale synode van de Kerk van Schotland ook de ‘Veto Act’ aangenomen. Deze kerkelijke verordening gaf de belijdende leden van een gemeente het recht haar veto uit te spreken over de predikant die door de patroon was voorgedragen. Volgens sommigen ging de ‘Veto Act’ nog niet ver genoeg en moest het hele patronaatsrecht worden afgeschaft.
Een niet onbelangrijk deel van de Kerk van Schotland meende dat de kerk zich moest neerleggen bij de bepalingen van de overheid. De tegenstelling binnen de Kerk van Schotland over deze kwestie was niet alleen kerkordelijk. Onder de verschillende visies op kerkordelijke zaken zat een theologische tegenstelling. De zogenaamde ‘Moderate Party’ (gematigde partij) had geen moeite met de status quo, terwijl de ‘Evangelical Party’ (evangelische partij) zonder reserve achter de ‘Chapel Act’ en de ‘Veto Act’ stond.
De Moderate Party stond een christendom voor dat gericht was op bevordering van maatschappelijke en christelijke deugden. De predikanten die tot de Evangelical Party’ behoorden, predikten het Evangelie van Gods genade, zoals beleden in de Westminster Confession.
*
Een breuk in de Kerk van Schotland
De zaak begon te escaleren toen de overheid in 1838 en 1839 in het geweer kwam tegen de ‘Veto Act’. Een zevental predikanten die tegen de opdracht van de classis in hadden meegewerkt aan de bevestiging van een predikant die door de gemeente niet was gewenst, werden geschorst. Classes werden vervolgens door de overheid met boetes en andere sancties bedreigd als zij niet meewerkten aan de bevestiging van een door de gemeente niet gewenst predikant. Sommige classes gaven aan hierin de overheid te gehoorzamen, andere juist niet.
In maart 1843 deed de Kerk van Schotland een appel op het Lagerhuis om een commissie in te stellen die de grenzen van het gezag van de overheid en de kerk zou onderzoeken. Een motie in het Lagerhuis met die strekking werd verworpen met 211 tegenstemmers en 76 voorstemmers. Wrang was dat de motie werd verworpen ondanks dat de meerderheid van de Schotse afgevaardigden voorstemden.
Op 18 mei 1843 kwam het zogenaamde ‘Ten Years Conflict’ (tienjarig conflict) tot een dramatische ontknoping. Er vond een scheuring plaats: ‘The Free Church of Scotland’ werd gevormd. Een kerk die wel beleed dat de overheid een taak had ten opzichte van de kerk maar vrij wilde zijn van interne bemoeienis door de overheid. Deze gebeurtenis staat bekend als de ‘Disruption’ (verbreking).
Bij de Free Church voegden zich 470 predikanten. Alle zendingswerkers, een deel van de hoogleraren en veertig procent van haar leden verliet de Kerk van Schotland. In de Hooglanden ging het zelfs om negentig procent. Daar verdween de Kerk van Schotland vrijwel volledig uit gehele gebieden. Het kon gebeuren dat een parochie naast de predikant die gebleven was en zijn gezin, slechts één gezin bevatte. Een klein deel van de ‘Evangelical Party’ (ongeveer zestig predikanten) bleef in de Kerk van Schotland.
*
De betekenis van de founding fathers van de Free Church
In 2010 verscheen van de hand van Alexander (Sandy) Finlayson, hoogleraar theologische biografie van het Westminster Theological Seminary in Philadelfia een op een breed publiek gericht boek over een aantal ‘founding fathers’ van de Free Church. Het beschrijft de levensgang van een aantal ‘founding fathers’ van de Free Church en laat de betekenis van de beschreven personen zien.
Daarbij is Finlayson ervan overtuigd dat de boodschap van deze founding fathers ook in de eenentwintigste eeuw nog relevant is. Hij begint met Thomas Chalmers de onmiskenbare leider van de Evangelical Party en later van de Free Church. Als hoogleraar eerst in St. Andrews en later in Edinburgh had Chalmers een gehele generatie van predikanten gevormd. Finlayson eindigt met John Kennedy. Kennedy diende tijdens zijn leven de gemeente van Free Church van Dingwall en was de geestelijke leidsman van de Hooglanden.
Wat de beschreven mannen met elkaar verbond was hun verbondenheid met de Westminster Confession. Er waren ook verschillen. Sommigen waren zeer betrokken op maatschappelijke kwesties onder wie Chalmers. Anderen zagen enkel de verkondiging van het Evangelie als hun taak. In de tweede helft van de negentiende eeuw bleek dat de gebroeders Bonar geen moeite hadden in evangelisatiecampagnes samen te werken met predikers die niet volledig de Westminster Confession onderschreven. Kennedy was daar juist fel op tegen en betwijfelde het nut van dergelijke campagnes als zodanig.
Ook op andere terreinen waren er verschillen. Niet voor niets gaf Finlayson zijn boek de titel Unity and Diversity. Chalmers vond dat rooms-katholieken gelijke burgerrechten moesten krijgen, terwijl James Begg telkens weer op de grote verschillen met Rome wees en vond dat dit ook maatschappelijke consequenties moest hebben.
John Duncan die evenals Begg zeer bezorgd was over liberale ontwikkelingen die in de tweede helft van de negentiende eeuw invloed begonnen te krijgen in de Free Church, lag in zijn visie op Rome in de lijn van Chalmers. Zonder te ontkennen dat Rome niet de kenmerken van de ware kerk bezat, had Duncan geen moeite aan te geven dat ook in de eigentijdse rooms-katholieke kerk kinderen van God waren.
Zeker is dat de meerdere ‘foundings fathers’ van de Free Church zo niet direct dan wel indirect niet alleen in Schotland maar ook daarbuiten invloed hebben gehad en dat zelfs tot op de dag van vandaag. In het bijzonder denk ik aan de levensbeschrijving van Robert Murray M’Cheyne van de hand van Andrew Bonar. Tussen M’Cheyne, die zelf kort voor de ‘Disruption’ op jonge leeftijd overleed, en de gebroeders Bonar was een nauwe band.
The Memoir en Remains of Robert Murray M’Çheyne (De memoires en schriftelijke nalatenschap van Robert Murray M’Cheyne) werd in de Engelsprekende wereld van de negentiende eeuw het meest gelezen boek waarin het Evangelie van vrije genade werd vertolkt. Het werd niet alleen gelezen en gewaardeerd door presbyterianen zoals M’Cheyne en Andrew Bonar dat zelf waren, maar ook door anglicanen, baptisten, congregationalisten en methodisten. Het was een boek dat kerkmuren doorbrak of oversteeg vanwege de ernst en drang waarmee het Evangelie door M’Cheyne werd verwoord en vanwege zijn nauwe wandel met God waarvan deze levensbeschrijving getuigde.
Alexander (Sandy) Finlayson, Unity and Diversity: The Founders of the Free Church of Scotland (Fearn: Christian Focus Publications, 2010), paperback 320 pp., £9,99 (ISBN 9781845505509 )