Wat mij elke keer opnieuw in Luther aanspreekt is dat hij naar voren brengt dat de grond van ons geloof buiten ons ligt in het werk van Christus. Daar ligt ook de grond van zekerheid. Voor Luther betekent geloofszekerheid bepaalt niet dat het geloof volkomen is en geen aanvechtingen heeft. Juist een christen ervaart telkens opnieuw zwakheid en onvolkomenheid en zo is er strijd, twijfel en aanvechting. Juist zo wordt ook telkens weer de troost van het Evangelie gesmaakt. Heel mooi blijkt dat uit het volgende tafelgesprek van Luther.
Eens toen dr. Justus Jonas zei, dat de menselijke geest de geloofsartikelen niet kan begrijpen en op z’n best begint met die toe te stemmen, sprak dr. Maarten Luther: ‘Ja mijn waarde Doctor Jonas, als iemand het kon geloven, zoals het geschreven staat, zou zijn hart wel van vreugde moeten opspringen. Dat is zeker waar! Met ons zal het echter toch nooit zover komen, dat we het met ons verstand ook kunnen begrijpen en bevatten.
In Torgau kwam eens een arme, bedroefde vrouw bij me. Ze zei: “Ach, heer doctor, ik weet zeker dat ik verloren ben en niet zalig kan worden, want ik kan niet geloven!” Daarop antwoordde ik: “Gelooft u, lieve vrouw, dat het waar is, wat u in uw geloofsbelijdenis bidt?” Ze zei toen met gevouwen handen: “O, dat geloof ik, dat alles is gewis en zeker!” Mijn antwoord was: “Wel, lieve vrouw, ga heen in de Naam van God! U gelooft meer en beter dan ik.”
Het is de duivel die de mensen zulke verkeerde gedachten als bij die vrouw inblaast. Hij zegt dan: “Wel, je moet beter geloven! Je moet meer geloven! Jouw geloof is helemaal niet sterk en ook niet genoeg tot zaligheid!” En op die manier brengt hij de mensen tot wanhoop. Zo is het ook van nature met ons gesteld. We willen graag een geloof hebben dat niet wordt aangevochten door twijfel, willen het graag grijpen en tussen onze kleren stoppen, maar dat gebeurt in dit leven niet. Begrijpen kunnen we het niet, maar we moeten het wel aangrijpen. We moeten ons aan het Woord vasthouden en ons zo naar het graf laten dragen.’
Tischreden, Kaspar Heijdenreichs Nachschriften, Frühjahr 1543, WATR 5, 242, 7-24, Nr. 5562