Vrijheid in Christus, maatschappelijke vrijheid en vrijheid van onderwijs

Vrijheid in Christus en maatschappelijke vrijheid

De ware vrijheid is de vrijheid in Christus. Wie door geloof Christus toebehoort, is bevrijd van de veroordeling van de mens, omdat Christus voor hem en in zijn plaats de straf op het overtreden van de wet wegdroeg. Wie het eigendom van Christus is, heeft ook de innerlijke begeerte om voor Hem te leven. Omdat Gods wet in zijn hart is geschreven, is er een drang om naar al Gods geboden te leven. Dat betekent hier op aarde wel strijd en zelfverloochening. Meer dan eens kan die strijd zwaar of soms zelfs heel zwaar zijn. Dat laatste geldt voor de ene christen meer dan voor de andere. Maar als wij hier op aarde in Christus’ kracht de strijd tegen ons zondige bestaan voeren, dan zullen we eenmaal een lichaam ontvangen gelijkvormig aan Zijn verheerlijkt lichaam.

Bij vrijheid kunnen we ook denken aan de vrijheid die een christen in de samenleving krijgt, zijn geloof te belijden en gestalte te geven. Innerlijk blijft een christen vrij wanneer hem die maatschappelijke vrijheid wordt onthouden of als die vrijheid op zijn minst wordt ingeperkt. Dan betekent het staan in de vrijheid van Christus wel dat smaad, maatschappelijke achterstelling of zelfs meer dan dat, ons deel zullen zijn.

Wie in de vrijheid van Christus staat, zal aan de ene kant degenen die God over hem heeft gesteld, waaronder de overheid, willen gehoorzamen, maar zal bovenal God meer willen gehoorzamen dan mensen. Ook als het voor ons nadelig is, moeten wij de overheid gehoorzamen maar dat geldt niet als de overheid ons vraagt te zwijgen waar wij behoren te spreken. Dan geldt immers wat Jezus zei: ‘Iedereen dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is, Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is (Matth. 10:32–33).

Het is niet om het even op welke wijze een overheid de samenleving ordent. Geen enkele overheid is daarbij neutraal. Onder elke ordening liggen bepaalde normen en waarden. Als christenen wensen we dat de overheid de samenleving ordent in het licht van Gods geboden en dat zij ermee rekent dat godsdiensten niet gelijk zijn.

Echter, omdat christen zijn, worden of blijven nooit een kwestie van dwang kan en mag zijn, hoeft een christen geen moeite te hebben met vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Die vrijheid is verbonden met de notie van klassieke tolerantie. Dat wil zeggen dat je in de samenleving ruimte geeft aan opvattingen en gedragingen die je in het licht van het Woord van God moet veroordelen.

Tolerantie is nooit onbegrensd. Het gebruik van geweld mag nooit worden getolereerd. In onze tijd moet daar wel aan toe worden gevoegd dat het afwijzen van opvattingen en gedragingen nog geen vorm van geweld is. Als men die kant opgaat, wordt met een beroep op tolerantie juist de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting ondergraven. Dan betekent tolerantie uiteindelijk dat iedereen moet denken zoals ik c.q. de meerderheid denkt, en daarmee wordt tolerantie een naam voor intolerantie. De klassieke grondrechten van vrijheid van godsdienst en meningsuiting en voor wat ons eigen land betreft vrijheid van onderwijs zijn juist bedoeld om minderheden vrijheid te geven en niet de opvatting van een meerderheid aan minderheden op te dringen.

Al deze overwegingen kwamen bij mij boven toen ik kennis nam van de documentaire van Robbert Rodenburg waarin hij terugblikt op zijn jeugd en met name op zijn tijd aan het Driestar College. Die herinneringen zijn alles behalve positief.

*

De herinneringen van Robbert Rodenburg aan school en kerk

Robbert Rodenburg kijkt vooral negatief terug op zijn jeugd en met name op zijn middelbare schooltijd vanwege zijn homoseksuele gerichtheid. Zijn middelbare schooljaren waren de ongelukkigste van zijn leven, zo stelt hij. Dat had alles te maken met het bijbelse getuigenis dat seksualiteit bestemd is voor het huwelijk tussen één man en één vrouw. Een zienswijze die hij én in de kerk hoorde én op de middelbare school.

Heel verdrietig en beschamend vind ik het om te lezen dat Rodenburg door medeleerlingen werd geplaagd. Dan gaat het niet alleen om het feit dat hij uitgescholden werd, maar ook dat zijn tas van zijn fiets getrapt kon worden of dat hij met stinkbommen werd bekogeld. Jongelui die dat hebben gedaan, hebben wel heel weinig van het Evangelie begrepen en wij zullen hopen dat dit inmiddels anders is. Bij mij komt dan ook de vraag naar boven hoe er bij hen thuis over (homo)seksualiteit is gesproken.

Als gemeentepredikant heb ik in prediking en catechisatielessen jong en oud voorgehouden dat God van ons vraagt kuis en heilig te leven en dat seksualiteit bedoeld is voor het huwelijk tussen één man en één vrouw. Daarmee sprak ik eenvoudig de Schrift zelf na en ook de belijdenis van de kerk, een belijdenis waarmee ik in alle vrijwilligheid mijn hartelijke instemming heb betuigd. Heel concreet denk ik in dit verband aan zondag 32 en 41 van de Heidelbergse Catechismus. Er kan ook naar het klassieke huwelijksformulier worden verwezen.

Overigens geven de lutherse en anglicaanse belijdenisgeschriften hier geen ander geluid. Voor wat betreft het lutheranisme verwijs ik naar de uitleg van het zevende (in de lutherse telling het zesde) gebod in de Augsburgse Confessie. De Anglicaanse Kerk spreekt zich heel duidelijk uit over het feit dat seksualiteit enkel bedoeld is voor het huwelijk tussen één man en één vrouw. Dan denk ik aan het Book of Common Prayer en aan de preek over de staat van het huwelijk in het Book of Homilies.

Mijn gemeenteleden en vooral mijn catechisanten heb ik er ook op gewezen dat wij ‘homo’ nooit als scheldwoord mogen gebruiken. Dan zijn veel verdergaande plagerijen al helemaal uit beeld. Een christenjongere die erachter komt dat hij homoseksuele gevoelens heeft en aan de Heere vraagt om kracht om naar Zijn wil te leven, wordt in zijn strijd bepaald niet geholpen als hij uitgescholden en geplaagd wordt. En als het jongeren betreft die zich niet (meer) gebonden weten aan het bijbelse getuigenis, dan worden zij met schelden en plagen niet voor Christus en Zijn dienst gewonnen. Het afwijzen van overtuigingen en gedragingen moet altijd in liefde geschieden. Er is geen reden om op anderen neer te zien.

Rodenburg heeft zich op de middelbare school vaak heel eenzaam gevoeld. Zijn de docenten tekortgeschoten dat zij dit niet hebben opgemerkt? Zijn verhaal is in ieder geval een aansporing aan docenten om alert te zijn op elk mogelijk signaal, en als een leerling een docent toevertrouwt met homoseksuele gevoelens te maken te hebben, om allereerst te luisteren. Temeer omdat een leerling die de Bijbel kent, weet wat de Schrift daarover zegt.

Ik kan heel goed begrijpen dat als een jongere (en ook nog oudere) homoseksuele gevoelens bij zichzelf waarneemt en weet van het bijbelse getuigenis, zich afvraagt: ‘Waarom moet mij dit overkomen? Waarom verhindert God niet dat ik deze gevoelens heb?’ Er zijn waaroms waarop wij in dit leven geen antwoord krijgen. Sinds de zondeval zijn we allemaal – juist ook als het onze gevoelens betreft – niet meer zoals we waren toen God Adam en Eva schiep naar Zijn beeld en gelijkenis.

Van ons allen vraagt God bekering en zelfverloochening. Dat vraagt voor iedereen een prijs. Wel is die voor de een (veel) hoger dan voor de ander. Echter, als God Die in Christus ons alle zonden wil vergeven – hoe veel het er ook zijn en hoe ingrijpend ze ook zijn – het hoogste van onze blijdschap wordt, komt er een drang naar Zijn wil te leven. Dan wordt voor wat uit onszelf gezien onmogelijk is, toch mogelijk.

Wie homoseksuele gevoelens heeft en houdt en toch naar Gods gebod wil leven, weet dat hij of zij levenslang een stuk eenzaamheid zal ervaren. Het feit dat ook anderen heel eenzaam kunnen zijn biedt dan weinig troost. Een christelijke gemeente kan die eenzaamheid niet geheel wegnemen, maar die wel verzachten als huizen worden opengesteld en bewust contacten en vriendschappen met eenzamen worden gezocht en gestimuleerd. Dat is ook de taak van een christelijke gemeente.

*

Mijn eigen herinneringen aan de middelbare school

De docenten die destijds aan Rodenburg lesgaven hebben nooit gemerkt dat hij slecht in zijn vel zat. Hij kwam als een betrokken leerling over. Ik ben van mening dat je het docenten niet zomaar kwalijk mag nemen dat zij dit niet hebben gemerkt. In de leeftijdsperiode van de middelbare school verbergen jongeren vaak naar buiten toe allerlei gevoelens en emoties.

Zelf heb ik om heel andere redenen dan Rodenburg op de middelbare school meer dan eens een stuk eenzaamheid ervaren. Ik groeide op voor de ontplooiing van de reformatorische zuil en ging naar een protestants-christelijke school waarvan de leraren uit de hele breedte van het protestantisme kwamen (van christelijk-gereformeerd tot vrijzinnig hervormd). Mijn middelbare schooltijd was de tijd dat er én in de samenleving én in een belangrijk deel van de christelijke kerk grote verschuivingen plaatsvonden.

Samenwonen voor het huwelijk, wat tot die tijd nauwelijks tot niet voorkwam, begon steeds gangbaarder te worden. Het klassieke huwelijk kwam onder kritiek te staan. Homoseksueel gedrag en homoseksuele relaties moesten ook vrijuit mogelijk zijn. In het midden van de Hervormde Kerk en ook in de Gereformeerde Kerken (die lange tijd een bolwerk van orthodoxie waren geweest) vonden deze geluiden ingang. De Gereformeerde Kerken kwamen aan het einde van de jaren zestig ook terug op de besluiten van de synode van Assen van 1926 waar was gesteld dat het bij Genesis 2 en 3 om echte geschiedenis gaat.

Op de school en in de klas leidde dit alles meer dan eens tot discussies. Leerlingen die zonder meer bogen voor het gezag van de Schrift vormden een minderheid. Je kon je dan weleens eenzaam voelen. De opkomst van de reformatorische zuil staat niet los van deze ontwikkelingen. Ik kon mij nog gelukkig prijzen dat er in de klas waartoe ik behoorde, veel ruimte was om elkaars standpunten en overtuiging aan te horen en daarover in gesprek te gaan. Dat heeft echter de gevoelens van eenzaamheid niet altijd weggenomen.

Hoe dan ook kun je je in die leeftijdsfase eenzaam voelen, omdat je dan een eigen identiteit en eigen overtuiging ontwikkelt. En behoor je bij een minderheid – zeker als die klein is – dan geeft dat altijd een stuk eenzaamheid. Niet in het minst omdat je aan activiteiten waaraan anderen deelnemen niet altijd kunt meedoen. Dan zijn medeleerlingen niet altijd zo tolerant in de klassieke zin van het woord als mijn klasgenoten waren.

Een jeugdvriend en medeleerling van Rodenburg herinnert zich dat een leraar homoseksualiteit vergeleek met pedofilie. Het is mogelijk dat een leraar zich wel heel onverstandig en ongelukkig heeft uitgedrukt, maar het kan ook zijn dat hij er in een cultuurhistorisch overzicht op heeft gewezen dat men in de klassieke oudheid er zich niets bij had kunnen voorstellen dat wel homoseksueel gedrag werd aanvaard maar pedofilie niet. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat een kind als kleine volwassene werd gezien.

En toen ik op de middelbare school zat klonken in de samenleving, tot in het parlement toe (ik denk onder anderen maar niet uitsluitend aan de PvdA-senator Edward Brongersma), stemmen dat er voor seksuele contacten met kinderen vanaf twaalf jaar ruimte moest komen. De PSP die later opging in GroenLinks was als partij voor legalisatie van pedofilie.

Ik herinner mij dat er in mijn middelbare schooltijd een keer een oproep tot voorbede kwam voor de christelijk-gereformeerde ethicus dr. W.H. Velema die hierover publiek in debat zou gaan met iemand die voor legalisatie van predofilie was. Als jonge predikant maakte ik in de zomer van 1984 mee dat de Nederlandse regering op het punt stond om alle pornografie vrij te geven, waaronder ook kinderporno. Het voorstel haalde het toch niet. Het was dezelfde zomer dat het Amerikaanse Congres klaagde over de enorme toevloed van kinderporno vanuit Nederland. Maar nog in 1985 stelde VVD-minister Frits Korthals Altes voor om seks met jongeren vanaf twaalf jaar te legaliseren. Alleen als er sprake was van omkoping met geld of goederen, machtsmisbruik of misleiding zou er straf moeten volgen. 

Inmiddels is er voor de genoemde zienswijze gelukkig publiek geen ruimte meer. Iets wat overigens wel laat zien dat er vormen van liefdesleven en seksualiteit zijn die ook door niet-christenen worden afgewezen. Het punt van verschil is dat voor menigeen de maatschappelijke consensus het uitgangspunt is en voor klassieke christenen het bijbelse getuigenis en in samenhang daarmee het getuigenis van de kerk der eeuwen. Hoe dan ook is van belang niet alleen te overwegen wat is gezegd, maar ook in welk kader en met welke intonatie. En dan zijn herinneringen vaak bedrieglijk en heeft de een dezelfde opmerking heel anders ervaren dan de ander.

*

Is er begrip en ruimte voor een bijbelse zienswijze op huwelijk en seksualiteit?

Rodenburg maakt niet alleen de school verwijten. Hij is, zo vertelt hij, nog steeds boos op ‘alles wat claimt christelijk te zijn’. Zijn verwijt raakt dan ook wat hij van huis uit in een christelijk gezin meekreeg. Volgens hem is het niet aan een school of lesmethode om een oordeel te hebben over iemands liefdesleven. Dat betekent dat het bij de zienswijze van Rodenburg niet alleen vastzit op een homoseksuele relatie. Immers, wie de Bijbel naspreekt, zal ook vooruitgrijpen op het huwelijk afkeuren. En voor wie denkt als Rodenburg is het ook problematisch als in kerken en gezinnen een bijbels geluid over huwelijk en seksualiteit op een volgende generatie wordt overgedragen, hoe integer en begripvol dat ook gebeurt.

In de documentaire spreekt Rodenburg ook met ds. P.J. Visser, de predikant die de gemeente diende waartoe hij behoorde en die nog altijd een familievriend is. Visser stelt onder andere: ‘Als je leeft vanuit de Bijbel en vanuit de navolging van Jezus is het niet heel vreemd als je gelooft dat het huwelijk tussen man en vrouw de geëigende weg is. Dan heb je ook je vragen bij een homoseksuele levenspraktijk. Ik vind dat er ruimte moet zijn om vanuit je geloofsovertuiging daar je vragen bij te hebben.’

Echter, ook die ruimte wil Rodenburg niet geven. Hij brengt naar voren dat Visser door te stellen dat het huwelijk bedoeld is tussen een man en een vrouw, eigenlijk een oordeel velt over homoseksuelen. Visser reageert dan: ‘Dat vind ik echt te ver gaan. Het kan niet zo zijn dat iedereen eerst moet denken zoals jij voordat jij je aanvaard voelt. Ik vind dat soms dwingend vanuit homoseksuele mensen. Ik moet dan per se denken zoals zij. Ik word door jou pas aanvaard als ik net zo denk als jij. Als ik jou aanvaard in je overwegingen, helemaal oprecht en zonder vooroordeel, mag ik toch van jou verlangen dat je mij ook aanvaardt?’

Visser legt hier de vinger op de zere plek als het gaat om de zienswijze van Rodenburg. Rodenburg heeft duidelijk moeite met de klassieke grondrechten van vrijheid van godsdienst, van meningsuiting en van onderwijs. Die grondrechten moeten, als je denkt zoals hij denkt, worden ingeperkt door de gelijkheidsideologie die iedereen behoort te aanvaarden. Deze geluiden horen we ook in het parlement zowel uit de mond van liberale als socialistische parlementariërs. De klassieke rechtsstaat is bij meerdere politici niet veilig. De gelijkheidsideologie moet volgens meerdere politici buitenshuis aan de hele samenleving worden opgelegd. Wie klassiek christelijk is, mag dat wel zijn maar het publiek niet laten merken als het bijbelse getuigenis botst met de normen en waarden die de meerderheid van de samenleving heeft.

Nogmaals, ik vind het heel verdrietig als mensen als persoon niet worden gerespecteerd. Belangrijk is dat er ook fijngevoeligheid is voor hen die bij zichzelf homoseksuele gevoelens waarnemen. Echter, het bijbelse getuigenis moet ook onverkort klinken. Dan is het ook van belang dat zij die daarnaar wensen te leven en te spreken, zich veilig kunnen voelen. Dat geldt ook voor hen die welbewust in gehoorzaamheid aan de Schrift een celibatair leven willen leiden in plaats van een homoseksuele relatie aangaan. Welke ruimte is er dan op openbare middelbare scholen? Is er begrip voor het bijbelse standpunt dat seksualiteit alleen bedoeld is voor het huwelijk tussen één man en één vrouw?

Uit contacten met studenten van HBO-instellingen en universiteiten weet ik dat dit begrip soms ver te zoeken is. Studenten die heel begripvol omgaan met medestudenten die homoseksueel of transgender zijn zonder hun bijbelse overtuiging te verbergen, kan het overkomen dat zij door een docent volstrekt genegeerd worden. Ook dat is een werkelijkheid waarop middelbare scholen die vanuit bijbelse kaders onderwijs geven, hun scholieren moeten voorbereiden. En al gaat de onverdraagzaamheid gelukkig lang niet altijd zover, de druk om zelfcensuur uit te oefenen is heel groot.

Uit eigen ervaring weet ik dat het bijbelse getuigenis over huwelijk en seksualiteit in een academische context als jouw geloofsovertuiging of die van de geloofsgemeenschap waartoe je behoort, nog wel geaccepteerd wordt. Echter, problematisch wordt het als je stelt dat het om een objectieve waarheid gaat, omdat de God Die echt leeft, ons heeft geopenbaard dat het huwelijk een zaak is van één man en één vrouw die elkaar hun leven lang trouw blijven.

Feit is wel dat men de eigen overtuiging dat wij – afgezien van een aantal vormen van seksualiteit die maatschappelijk niet aanvaard worden – geen oordeel mogen vellen over iemands liefdesleven, als een waarheid wordt gepresenteerd waarnaar iedereen zich moet schikken. Men wijst niet alleen af wat de Bijbel de ware vrijheid in Christus noemt, maar wil anderen ook de maatschappelijke vrijheid ontzeggen om buiten de huiskamer een belijder van Christus te zijn.

*

Wat zegt de Schrift?

Dat voor de Schrift het huwelijk een ordening uit het paradijs is, behoeft geen betoog en evenmin dat met de komst van Christus deze ordening niet is herroepen maar eerder geïntensiveerd. De Schrift waarschuwt ertegen uit de hoogte op anderen neer te zien. Verdrietig is ook als de realiteit van de navolging van Christus beoordeeld wordt aan de hand van culturele gewoonten die voor de persoon in kwestie dierbaar zijn. Echter, weinig teksten zijn zo misbruikt als de woorden van Christus uit de Bergrede: ‘Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld wordt’ (Matth. 7:1).

Uit hun context gehaald doen deze woorden volstrekt geen recht aan wat de Heere Jezus ermee bedoelde. Dat blijkt wel uit het gegeven dat in dezelfde Bergrede door Hem wordt gezegd: ‘Niet iedereen, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is’ (Matth. 7:21).

Uit deze woorden kunnen een aantal zaken worden afgeleid. Er is geen zaligheid buiten de belijdenis dat Jezus Heere en Heiland is Wiens bloed van alle zonden reinigt. Echter, men kan belijden dat Jezus zijn Heere en Heiland is, maar Jezus Zelf kan, tenzij de persoon in kwestie zich in dit leven bekeert, zeggen op de jongste dag: ‘Ik heb u nooit gekend.’ Bij een levend geloof behoort de navolging van Christus en daarmee ook de zelfverloochening en daarmee het doen van de wil van de Vader die in de hemelen is. Dan is er een innerlijke begeerte om naar al Gods geboden te leven. Dat gaat nog vele malen verder dan een zich uiterlijk conformeren. Dan is ons probleem niet dat God te veel van ons vraagt, maar wel dat wij er nog te weinig uit leven.

In de door Rodenburg gemaakte documentaire komt ook prof. dr. A. Huijgen aan het woord. Deze brengt naar voren dat kerken en christenen heel verschillend over het onderwerp homoseksualiteit denken en hij zegt dan tegen Rodenburg: ‘De spannende vraag voor jezelf lijkt me dan: welke weg wijst God mij?’

Dit is voor wie de Bijbel aanvaardt als de stem van de levende God en van harte de gereformeerde belijdenis bijvalt, wel een heel merkwaardige benadering. Immers, over tal van zaken wordt binnen kerken en onder christenen verschillend gedacht. Dat geldt als het gaat om de persoon van Christus en de betekenis van Zijn werk. Lang niet alle christenen geloven dat Jezus uit de maagd Maria is geboren en voor vrijzinnige christenen is het ook onacceptabel om geloof te vragen voor Zijn godheid en Zijn opstanding als historisch feit.

Terwijl voor klassiek gereformeerde en lutherse christenen het plaatsvervangend wegdragen van Gods toorn de kern is van het kruis van Christus, denken tal van eigentijdse gereformeerde en lutherse christenen daar anders over. Dat staat niet los van het feit dat zij het bijbelse getuigenis over de tweeërlei eindbestemming van ieder mens niet voor hun rekening nemen. Als men al gelooft in een hel, is dat niet meer dan een mogelijkheid aan de rand. De belijdenis van de kerk geeft aan over welke zaken er binnen de kerken eenheid of eenstemmigheid behoort te zijn.

De vraag is niet of kerken en christenen over een bepaald onderwerp verschillend denken, maar of men er in het licht van de Schrift verschillend over mag denken. Dan geldt bijvoorbeeld van het bijbelse getuigenis over het huwelijk dat daarover niet verschillend gedacht mag worden. Temeer omdat volgens de Schrift hier de zaligheid in het geding is. Dan wijs ik slechts op de woorden: ‘Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven’ (1 Kor. 6:9–10).

Daarom kan ik ook Visser onmogelijk bijvallen als hij zegt: ‘Ik denk dat je nooit het recht hebt, ook als christen niet, om een oordeel te vellen over iemand die een andere mening heeft of een andere keuze maakt. Als jij een andere keuze maakt dan ik, is dat iets tussen God en jouw hart.’ Dit zou betekenen dat de bijbelse boodschap van de twee wegen niet echt mag klinken en de sleutels van het koninkrijk der hemelen niet echt mogen worden gehanteerd.

Dan citeer ik vraag en antwoord 84 van de Heidelbergse Catechismus: Hoe wordt het hemelrijk door de prediking van het Heilige Evangelie ontsloten en toegesloten? Antwoord: Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en iedereen, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de belofte van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.’

Anders gezegd: wij hoeven niet te oordelen, maar wij behoren wel eerlijk door te geven welke maatstaven God op de jongste dag hanteert en wat Hij in dit leven van ieder mens verwacht. Dan moeten we er alles aan doen dat mensen door Christus toegang gaan zoeken tot God en zo de smalle weg gaan bewandelen. Geeft een predikant hierin geen duidelijk getuigenis en laten we als christenen naar anderen toe in het midden wat de consequenties zijn van het breken van Gods geboden, dan zijn we volgens Gods Woord blinden die blinden leiden en dan komt het met beiden zonder bekering niet goed.

Heel bevreemdend is dat soms wordt beweerd dat het gezag van de Schrift en de band aan de belijdenis niet in het geding zou zijn als men ruimte ziet voor seksualiteit buiten het huwelijk tussen één man en één vrouw. Immers zowel de Schrift als de gereformeerde belijdenis (en niet alleen de gereformeerde) geven hier niet alleen een duidelijk geluid maar laten er ook geen misverstand over bestaan dat dit een zaak is die de eeuwige bestemming van een mens raakt.

Echte compassie is niet strijdig met het geven van een duidelijk geluid en het omgekeerde is ook waar. Die twee horen helemaal bij elkaar voor iedereen die volledig buigt voor de Schrift als de stem van de levende God. Zelf heeft het mij altijd zwaar gewogen om het zwakke geloof niet te beschadigen maar ook dat het bloed van hen die onder mijn gehoor zaten en bij wie ik op bezoek kwam, eenmaal van mijn hand wordt geëist. Dan mag het niet zo zijn dat mensen mij terecht kunnen verwijten dat ik hen niet eerlijk heb verteld hoe de smalle weg die naar Gods koninkrijk leidt, eruitziet.

Dan mag overigens ook duidelijk worden verwoord dat er in dit leven altijd een weg terug is naar God. Er is voor alle zonden vergeving, hoe zwaar en hoeveel ze ook zijn. Als Paulus aan de gemeente van Korinthe heeft geschreven welk gedrag ons buiten Gods koninkrijk houdt, gaat hij verder met: ‘En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods’ (1 Kor. 6:11).

Wie weet uit welke afgrond van zonde hij of zij verlost is, hoeft niet boven een ander te gaan staan. Elke christen moet zijn leven lang tegen zijn zondige aard strijden en als het goed is doet hij dit in de wetenschap: ‘Zo dan, die meent te staan, laat hij toezien dat hij niet valt’ (1 Kor. 10:12). Dan kan hij ook naast een christen gaan staan die deze waarschuwing te weinig ter harte nam.

Voor het christen-worden en christen-blijven zijn modelfiguren van groot belang. Die worden door God gebruikt om Zijn kerk te bouwen en te bewaren. Voor jongeren met homoseksuele gevoelens zijn modelfiguren die het heldere bijbelse getuigenis met compassie uitdragen van groot gewicht. Zeker als die modelfiguren zelf de worsteling met homoseksuele gevoelens kennen.

*

Wensen dat ook anderen het eigendom van Christus worden en daarom voor Hem gaan leven

In zijn documentaire geeft Rodenburg aan het onbegrijpelijk te vinden dat voor veel christenen God boven alles en iedereen lijkt te gaan. Dat behoort echter bij de kern van het ware geloof. Niet de mens, die zichzelf mag ontplooien, is het uitgangspunt maar God Die vraagt dat wij voor Hem leven en die als Vader Zijn Zoon naar een zondige wereld zond om zondaren te verlossen en Zijn Geest aan mensen schenkt zodat zij Hem van harte gaan gehoorzamen.

Een christelijke opvoeding, christelijk onderwijs en een bijbelse prediking zijn erop gericht dat kinderen, leerlingen en leden van de gemeente zich vraag en antwoord 1 van de Heidelbergse Catechismus leren toe-eigenen. Ik kan niet nalaten deze vraag en dit antwoord volledig weer te geven: ‘Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven? Antwoord: Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet het eigendom van mijzelf maar van mijns getrouwe Zaligmaker Jezus Christus ben, die met Zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen heeft betaald en mij uit alle heerschappij van de duivel heeft verlost, en alzo bewaart, dat zonder den wil van mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat voor mij alle dingen tot mijn zaligheid moeten dienen, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert en van harte willig en bereid maakt voortaan voor Hem te leven.’

Laat niets en niemand ouders, opvoeders, leerkrachten, docenten en ambtsdragers ervan afhouden om dit een nieuwe generatie voor te houden met het vurige gebed dat deze boodschap ter harte wordt genomen, en dat kunnen wij nooit afdwingen. Dat gebed moet er ook zijn voor hen die van het bijbelse getuigenis zijn afgezworven of die er niet bij zijn opgevoed. Wij geloven immers dat God een God van wonderen is. Letterlijk en geestelijk kan Hij doden opwekken.

In alle opzichten moet de liefde van Christus ons dringen. Christus noemde de zonde bij de naam, maar bracht ook zondaren terug naar zichzelf. Toen Schriftgeleerden en farizeeërs weggingen van de vrouw die was betrapt op overspel, omdat hun eigen hart hen veroordeelde, zei Jezus: ‘Ga heen en zondig niet meer’ (Joh. 8:11). Waren de Schriftgeleerden en farizeeërs blijven staan dan hadden ook zij deze woorden gehoord. De een moet zich van ongerechtigheid bekeren en de ander van eigen gerechtigheid. Zeker is dat het evangelie van Gods genade van ons allen bekering vraagt.

Uit het Nederlands Dagblad begreep ik dat dit niet het perspectief is waaruit op evangelische middelbare scholen en gereformeerde scholen, voortgekomen uit de vroegere Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, wordt lesgegeven. Er is ruimte om een homoseksuele relatie af te wijzen maar dan houdt het ook helemaal op. Voor het aanvaarden van homoseksuele relaties blijkt alle ruimte te zijn. Dit maakt het zeker niet makkelijker voor een leerling die worstelt met homoseksuele gevoelens en weet wat de Bijbel leert en wat de consequenties zijn als wij daarvoor niet buigen. Die wordt in zijn strijd bepaald niet geholpen.

Op de bewuste scholen blijkt het zo te zijn dat de identiteit van de leerlingen ligt in het feit dat zij kinderen van God zijn. Zo kijkt God naar hen. Deze zienswijze verklaart ook hoe men ertoe komt het bijbelse getuigenis over huwelijk en seksualiteit niet ernstig te nemen. Het probleem zit dieper: blijkbaar gaat men volledig voorbij aan het bijbelse getuigenis van de twee wegen. Immers we zijn geen kind van God als wij opgroeien in een christelijk gezin en een christelijke school bezoeken. Voor iedereen is wedergeboorte nodig. Paulus betuigde aan de gemeente van Efeze waarvan de leden grotendeels uit het heidendom afkomstig waren, dat hij en zijn Joodse medewerkers van huis uit niet minder kinderen waren waarop Gods toorn rustte dan dit voor hen het geval was.

De achtergrond van het Evangelie is dat Gods toorn wordt geopenbaard over alle ongerechtigheden van de mensheid. Dan staat heel de wereld schuldig voor God. Dezelfde God Die Zijn toorn openbaart, omdat wij Zijn geboden zo niet in daden dan toch in woorden en zo niet in woorden dan zeker in gedachten overtreden, zond Zijn Zoon ter verzoening van de zonden. De gelijkenis die wij kennen als de gelijkenis van de verloren zoon, leert ons dat God wacht op onze terugkeer tot Hem.

Over die terugkeer tot God of anders gezegd de bekering tot God las ik bij de woordvoerders van de evangelische en gereformeerde middelbare scholen echt helemaal niets en evenmin dat niet iedereen die tot Jezus Heere zegt zal ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar die de wil van Zijn Vader doet Die in de hemelen is. Het christelijk geloof dat zij voorstaan, is als ik op woorden afga, een geloof zonder bekering, een geloof zonder concrete navolging van Christus in het leven naar de geboden van Zijn Vader. Daarmee wordt genade toch goedkope genade. De genade waarover het Evangelie spreekt is door Christus duur betaalde genade en wie Christus echt leert kennen, kan en wil niet anders meer dan zichzelf verloochenen.

Telkens weer bemerk ik dat daar waar men geen probleem ziet in vooruitgrijpen op het huwelijk en het al dan niet aangaan van homoseksuele relaties rekent tot het terrein van de christelijke vrijheid men is weg gegroeid van het bijbelse getuigenis van de twee wegen of daar nooit echt voor heeft gebogen. Dat geldt zowel voor scholen als voor kerken. Wij hebben in Nederland echt een opwekking nodig. Een opwekking die begint in gezinnen en die gestalte krijgt in de prediking waarin de boodschap van het Evangelie verkondigt wordt tegen de achtergrond van Gods toorn over de zonde en waarin duidelijk wordt dat er nooit van een levend geloof sprake kan zijn zonder een waarachtige begeerte naar al Gods geboden te gaan leven.

Terzijde is dan voor mij de vraag: welke ruimte heeft een docent om deze boodschap liefdevol maar ook onverkort op evangelische en gereformeerde middelbare scholen te laten klinken. Trouwens dat is wat mij betreft ook een vraag naar openbare scholen. Hoe veilig zijn openbare scholen voor christelijke studenten en docenten die uit willen dragen dat bij geloof in Christus ook navolging van Hem behoort?

*

Slot

De grote Franse denker Blaise Pascal ging in gesprek met zijn libertijnse vrienden. Hun diepste bezwaren tegen het christelijk geloof waren niet intellectueel maar moreel. Zij wilden hun eigen leven blijven leiden. In de na zijn dood uitgegeven Pensées (Gedachten) horen we onder andere hoe Pascal met deze libertijnse vrienden van gedachten heeft gewisseld. Ik besluit deze bijdrage met een drietal fragmenten uit de Pensées.

‘De enige godsdienst die tegen de natuur, tegen het gezond verstand en tegen onze lusten ingaat, is de enige die altijd heeft bestaan.’ (fragment 284)

‘Deze godsdienst (namelijk de ware christelijke godsdienst, PdV) heeft zich altijd zonder zich te plooien gehandhaafd. Dat is goddelijk. Deze godsdienst, die bestaat in het geloof dat de mens van een toestand van zaligheid en gemeenschap met God vervallen is tot een toestand van ellende, boetedoening en vervreemding van God, maar dat wij na dit leven door een Messias die zou komen, hersteld zullen worden: deze heeft altijd op aarde bestaan. (…) Talloze keren stond hij op het punt volledig vernietigd te worden en telkens als hij in die toestand verkeerde, heeft God hem door bovennormale blijken van Zijn almacht weer op de been geholpen.’ (fragment 280)

‘Leer tenminste inzien dat uw onmacht om te geloven ver­oor­zaakt wordt door uw hartstochten, want uw verstand dwingt u ertoe, maar u bent er toch niet toe in staat. U moet dus geen moeite doen u te bekeren door meer Godsbewijzen aan te voeren, maar door minder hartstochten te hebben. U wilt gaan geloven maar kent de weg niet. U wilt van uw ongeloof genezen worden en vraagt naar de middelen. Leer van hen, etc. die net als u gebonden waren en nu alles inzetten wat zij hebben. Het zijn mensen die de weg kennen die u zou willen gaan en genezen zijn van een kwaal waarvan ook u wilt genezen. (…) Als mijn woorden u bevallen en overtuigend lijken, weet dan dat zij zijn opgeschreven door een man die ervoor en erna op de knieën is gevallen om dit oneindige en ondeelbare Wezen waaraan hij heel het zijne onderwerpt, te bidden of Hij voor uw bestwil en Zijn glorie ook het uwe aan Zich wil onderwerpen, en dat zo de kracht zich met deze zwakheid moge verenigen.’ (fragment 418)

Plaats een reactie