Al eerder gaf ik een citaat uit de Pensées (Gedachten) van Pascal over de relatie tussen Godskennis, zelfkennis en Christuskennis. Nu opnieuw een citaat dat ons laat zien dat kennis van God buiten Christus ons óf wanhopig óf hoogmoedig maakt, maar hoe dan ook niet bijdraagt tot ons heil. Het ware geloof houdt ook het overtuigd zijn van eigen ellendigheid in. Het is onlosmakelijk verbonden met het zicht op de gekruisigde Christus.
‘Zij de christelijke religie; PdV) leert de mensen dus twee waarheden tegelijk: dat er een God is voor Wie de mensen ontvankelijk zijn en dat er een verdorvenheid in de natuur is die maakt dat ze Hem niet waard zijn. Beide punten zijn voor de mens even belangrijk om te weten, en het is voor de mens even gevaarlijk om God te kennen, en niet zijn eigen ellende, als om zijn eigen ellende te kennen en niet de Verlosser Die hem daarvan kan genezen. Kent men slechts een van deze dingen, dan leidt dat hetzij tot de arrogantie van de filosofen, die God hebben leren kennen en niet hun eigen ellende, hetzij tot de wanhoop van atheïsten, die hun eigen ellende beseffen en van geen Verlosser weten
En even noodzakelijk als het voor de mens is deze beide punten te onderkennen, zo barmhartig is God dat Hij ze ons heeft doen inzien. Dit doet de christelijke religie, en daar bestaat ze feitelijk in.
Laten we vanuit dit oogpunt maar eens onderzoeken hoe de wereld in elkaar zit, en zien of niet alle dingen ernaar streven de hoofdpunten van deze godsdienst te bevestigen: Christus is het doel van alles en het centrum waar alles op gericht is. Wie Hem kent, kent alle dingen. (…)
Als iemand ervan overtuigd was dat de verhoudingen tussen getallen onstoffelijke en eeuwige waarheden zijn, afhankelijk van een grondwaarheid waarbinnen zij bestaan en die God noemt, dan zou ik vinden dat hij wat zijn heil betreft weinig vooruitgang had geboekt.
De God van de christenen is geen God Die enkel een Schepper is van wiskundige waarheden en van de orde van de elementen. Dat is het standpunt van de heidenen en van de epicuristen. Het is niet enkel een God Die zijn voorzienigheid uitoefent over leven en de bezittingen van de mensen om degenen die Hem aanbidden, een reeks van gelukkige jaren te bezorgen. Dat is het standpunt van de Joden. Maar de God van Abraham, de God van Izak, de God van Jacob en de God van de christenen is een God van liefde en vertroosting. Het is een God Die van degenen die hem toebehoren, het hart en de ziel vervult. Het is een God Die hun innerlijk hun ellende én Zijn oneindige barmhartigheid laat voelen, Die Zich in het diepst van hun ziel met hen verenigt en deze vervult met deemoed, vreugde, vertrouwen en liefde, en hen voor geen ander doel doet openstaan dan voor Hemzelf. Allen die God zoeken buiten Christus om, en niet verder gaan dan de natuur, komen ofwel tot geen enkel bevredigend inzicht, of het lukt hun een methode te ontwikkelen om God te leren kennen en Hem zonder tussenpersoon te dienen, waardoor zij tot atheïsme of deïsme vervallen, twee dingen die het christendom allebei ongeveer even verfoeilijk vindt.’ Pensées, Fr. 449.