Een toegankelijke studie over de Geloofsbelijdenis van Nicea

Dit jaar is het 1700 jaar geleden dat in Nicea in het tegenwoordige Turkije, het eerste oecumenische concilie werd gehouden. Het woord ‘oecumenisch’ heeft hier niet de betekenis die het pas eeuwen later kreeg, namelijk dat kerken met verschillende belijdenissen toenadering tot elkaar zoeken. Als we spreken over de oecumenische concilies bedoelen we wereldwijde concilies.

In 312 haalde Constantijn de Grote bij de Milvische brug de overwinning op zijn tegenstander Maxentius. Met Licinius, zijn medekeizer voor het oostelijke deel van het Romeinse rijk, bepaalde hij in 313 met het zogenaamde edict van Milaan dat de christelijke kerk vrijheid van godsdienst kreeg. Daarom kon er in 325 zonder enig gevaar een concilie worden gehouden. Meerdere van de daar aanwezige bisschoppen droegen in hun lichaam de tekenen van vervolging.

Aanleiding tot dit concilie was de opvatting van Arius, een presbyter uit Alexandrië, die meende dat Christus het eerste geschapen schepsel was. Athanasius, de patriarch van Alexandrië, keerde zich tegen hem. Terecht begreep hij dat met deze zienswijze de inhoud van het christelijk geloof op het spel werd gezet. De vrucht van het Concilie van Nicea is de Geloofsbelijdenis van Nicea.

In de vorm zoals wij die nu hebben, komt ze van het tweede oecumenische concilie dat in 381 in Constantinopel werd gehouden. Daar werden een aantal zinsneden aan de oorspronkelijke belijdenis toegevoegd. Vandaar dat de officiële naam van deze belijdenis is Nicenum-Constantinopolitanum. Zij wordt door alle hoofdstromen van het christelijk geloof aanvaard: de Oosters- en Oriëntaals-Orthodoxe Kerken, de Rooms-Katholieke Kerk en het protestantisme.

De besluiten van latere concilies worden niet door alle stromen van de christelijke kerk aanvaard. De Oriëntaals-Orthodoxe Kerken aanvaarden de besluiten van het Concilie van Chalcedon niet. Zij denken anders over het God- en mens-zijn van Jezus, de Zoon van God. Een deel van de Oriëntaals-Orthodoxe Kerken is miafysitisch. Zij menen dat Chalcedon zich te weinig afgrenst tegen het nestorianisme. Een ander deel van de Oriëntaals-Orthodoxe Kerken is juist nestoriaans. De nestoriaanse kerken kunnen zowel over de persoon van het goddelijke en eeuwige Woord spreken als over de persoon van de mens Jezus aan wie het goddelijk Woord zich verbond.

Het protestantisme valt alleen de besluiten van de eerste zes oecumenische concilies bij, maar aanvaardt niet het zevende oecumenische concilie van 787 dat evenals het eerste in Nicea werd gehouden. Uiteindelijk werd besloten dat iconen van Christus, Maria en de heiligen vereerd (douleia) maar niet aanbeden (latreia) mochten worden. Latreia was alleen bestemd voor God. Het concilie veroordeelde het iconoclasme dat niet van iconen wilde weten, als een ketterij. Zowel het protestantisme als de Oosters- en Oriëntaals-Orthodoxe Kerken erkennen niet de concilies die later in het Westen zijn gehouden met als laatste het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965).

In 2024 verscheen bij Baker Academic in Grand Rapids een studie van een tweetal rooms-katholieke auteurs, namelijk Jared Ortiz en Daniel A. Keating, over de Geloofsbelijdenis van Nicea met als titel The Nicene Creed: A Scriptural, Historical, and Theological Commentary. Dat het om rooms-katholieke auteurs gaat blijkt uit hun verwijzingen naar de Catechismus van de Katholieke Kerk en naar eigentijdse of nog niet zo lang geleden overleden rooms-katholieke theologen zoals paus Johannes Paulus II en paus Franciscus. Protestantse auteurs worden niet geciteerd.

Al is deze studie van de hand van rooms-katholieke theologen, toch kan een protestant ervan leren. Dat hoeft ons niet te bevreemden, want in de leer van de Drie-eenheid en van de persoon van Christus sluit het protestantisme niet minder dan Rome aan bij de Vroege Kerk. Daarom hebben de reformatoren het verwijt van de kant van Rome dat zij ketters en scheurmakers waren, verworpen. Zij wilden niet ook maar juist katholiek zijn.

Ortiz en Keating leggen er de vinger bij dat er kleine verschillen zijn tussen de oorspronkelijke Griekse versie van de tekst van het Nicenum-Constantinopolitanum en de Latijns vertaling. De Griekse versie heeft ‘wij geloven’ en de Latijnse ‘ik geloof’. Terecht stellen zij dat hier niet teveel achter moet worden gezocht. Wij belijden samen met anderen, maar als het goed is nemen we de gemeenschappelijke belijdenis ook persoonlijk voor onze rekening. In de Griekse versie staat tweemaal verwekt (gennèthenta): ‘verwekt uit de Vader vóór alle eeuwen’ en ‘verwekt, niet gemaakt’. In de Latijnse versie staat ‘geboren’ (natum) uit de Vader vóór alle eeuwen’ en ‘verwekt (genitum), niet gemaakt’.

Voor wie iets meer weet van de geschiedenis van de theologie zal bekend zijn dat in Constantinopel de woorden ‘Die Heere is en levend maakt’ werden toegevoegd aan de oorspronkelijke belijdenis. Uit de studie van Ortiz en Keating kan de lezer leren dat er in Constantinopel nog meerdere zinsneden zijn toegevoegd. Dat geldt bijvoorbeeld voor ‘van hetzelfde wezen met de Vader’. Ook toegevoegd zijn meerdere zinsneden die wij uit de Apostolische Geloofsbelijdenis kennen als het gaat om de gang van vernedering naar verhoging van de Heere Jezus Christus.

Ik noem ook de toevoeging dat het rijk van Christus geen einde zal hebben. Daarmee distantieerde men zich van de opvatting van Marcellus van Ancyra. Deze stond achter de in Nicea aangenomen belijdenis, maar meende dat de Zoon Zijn genomen menselijke natuur in de voleinding zou afleggen en dat het Woord weer op zou gaan in de Vader. Met dat laatste leerde hij feitelijk een vorm van modalisme. De Zoon en de Heilige Geest zijn in deze zienswijze een gestalte van de Vader. Deze opvatting werd in Constantinopel met de toevoeging ‘Wiens rijk geen einde zal hebben’ heel uitdrukkelijk afgewezen.

De auteurs laten zien hoe de geloofsbelijdenis het doel van God in de verlossing weerspiegelt. Dit geldt vooral in relatie tot de goddelijke aanneming van hen die geloven tot kinderen van God. Deze aanneming loopt uit op de eeuwige verheerlijking. In kort bestek behandelen beide schrijvers veel onderwerpen. Dogmatische en theologische discussies en verschilpunten worden overzichtelijk weergegeven en de betekenis van theologische posities voor het leven van het geloof wordt duidelijk verwoord.

Aan het einde vinden we een register waarin de betekenis van theologische uitdrukkingen wordt vermeld. Elk hoofdstuk bevat kaders met passages uit teksten van kerkvaders, gezangen (en dan is er ook een kader met het door een protestantse dichter gemaakte gezang ‘All Hail the Power of Jesus’ Name’), passages uit het Romeins Missaal en eigentijdse onderwerpen.

In een aantal kaders waarin eigentijdse onderwerpen worden behandeld, ga ik niet met de auteurs mee. Terecht geven zij aan dat Rome behoorlijk openstaat voor de evolutieleer. Nu dat is een van de redenen waarom ik graag protestant blijf. Daar wordt die openheid van mij niet verlangd. Ik volg Rome evenmin als het gaat om de mogelijkheid van zaligheid buiten de kennis van Christus.

Rome leert dat ook zij de zaligheid kunnen ontvangen wie zonder dat het hun eigen fout is, het Evangelie van Christus of van Zijn Kerk niet kennen en God toch oprecht zoeken en bewogen door Zijn genade door hun daden ernaar streven Zijn wil te doen, ‘zoals die hun bekend is door de dictaten van het geweten’.

Naast het feit dat Rome sinds Vaticanum II uitgaat van zaligheid buiten Christus en buiten de Kerk, laat deze verwoording ook zien dat Rome over de ernst en omvang van de erfzonde anders denkt dan de Reformatie en ook dan de grote kerkvader Augustinus. Nadrukkelijk wordt een zelfstandige plaats ingeruimd voor menselijke medewerking.

Wanneer van rooms-katholieke zijde wordt beweerd, zoals vorig jaar nog bij een Reformatieherdenking in Gouda gebeurde, dat er in de genadeleer geen verschillen meer zijn tussen Rome en de Reformatie geldt dat ongetwijfeld voor protestanten die behoren tot wat nu de brede middenstroom van het protestantisme is. Daar staat men feitelijk veel dichter bij Erasmus dan bij Luther. Erasmus had evenals Luther kritiek op allerlei misstanden binnen de Kerk van Rome, maar niet op haar genadeleer.

Vele protestanten kunnen zonder schroom zeggen dat zij God en de aanwezigheid van Zijn Geest (zonder enig onderscheid te maken tussen het zaligmakende en algemene werk van Zijn Geest) ook in ontmoeting met mensen buiten de kerk zien. Wie zich gebonden weet aan de klassieke anglicaanse, gereformeerde of lutherse belijdenis zal daarentegen betuigen dat een mens het koninkrijk van God niet kan binnengaan zonder wedergeboren te zijn.

In het kader over de eenheid van de Kerk lezen we dat alleen binnen de Katholieke Kerk de volheid van Christus te vinden is. De Oosters-Orthodoxe Kerken zijn één Kerk maar zij missen de volle gemeenschap omdat zij geen gemeenschap vormen met de bisschop van Rome als opvolger van Petrus.

Door de doop zijn protestanten leden van de Kerk, maar omdat hun ambtsdragers niet zijn gewijd door bisschoppen die staan in de apostolische successie, hebben zij de werkelijkheid en kracht van het mysterie van de eucharistie niet bewaard. Protestantse Kerken zijn daarom ook geen Kerk in de volle zin van het woord, maar slechts kerkelijke gemeenschappen. Het kader waarin wordt duidelijk gemaakt waarom we God als Vader en niet als Moeder aanspreken, is daarentegen zeer verhelderend.

Wie de kanttekeningen die ik bij sommige kaders plaats, een plek kan geven, kan deze studie met vrucht lezen juist omdat in het geloof dat de levende God Drie-enig is en dat in de ene persoon van Jezus Christus de goddelijke en menselijk natuur met elkaar zijn verbonden, de wegen van Rome en het klassieke protestantisme nooit uit elkaar zijn gegaan.

Jared Ortiz en Daniel A. Keating, The Nicene Creed: A Scriptural, Historical, and Theological Commentary (Grand Rapids: Baker Academic, 2024), paperback 240 pp., $24,99 (ISBN 9781540965110)

Plaats een reactie