Een stempel op Schotland
Geen Schot heeft zozeer zijn stempel gedrukt op het Schotland van de eerste helft van de negentiende eeuw als Thomas Chalmers. In een aantal opzichten lijkt zijn levensgang op die van Abraham Kuyper. Beiden werden in hun eerste gemeente voor het Evangelie van genade gewonnen. Beiden waren grote organisatoren, beiden hadden een open oog voor de problemen van de arbeiders als gevolg van de Industriële Revolutie, en beiden waren de katalysator van een kerkelijke breuk. Alleen de achtergrond van de ‘Disruption’ (Breuk) van de ‘Church of Scotland’ was anders dan die van de Doleantie. Zij was ook veel ingrijpender.
In 1843 verlieten 470 predikanten, 192 studenten in de theologie, alle zendingswerkers, een aantal hoogleraren en ongeveer 40 procent van de leden (in de Hooglanden was dit wel 90 procent) de Church of Scotland om de ‘Free Church of Scotland’ te vormen. Van deze kerk heeft Spurgeon gezegd dat hij geen kerk wist die in de eerste decennia van haar bestaan zozeer leek op de kerk uit de tijd van de apostelen.
*
Chalmers. De eerste periode van zijn leven
Chalmers zag op 17 maart 1780 als de zesde van veertien kinderen het levenslicht in Anstruther Easter, een stadje aan de Noordzeekust niet ver van de universiteitsstad St. Andrews. De bevolking leefde voor het overgrote deel van de visserij en de scheepsbouw. Chalmers’ vader was een reder en bezat ook een draad- en verffabriek. Zowel Chalmers’ vader als moeder waren zeer actief in de plaatselijke gemeenschap. Hun diepste wens was dat hun kinderen het christelijk geloof waarin zij werden opgevoed, van harte leerden beamen.
Op elfjarige leeftijd ging Chalmers in St. Andrews studeren. Ook naar de maatstaven van die tijd was dat heel jong. Hier ontwikkelde zich zijn grote liefde tot wiskunde. Later zou hij het betreuren dat hij zich niet meer had toegelegd op de klassieke talen. In 1795 begon hij aan de studie theologie. Tijdens deze studie groeide hij weg van de geloofsovertuigingen die hij van huis uit had meegekregen. Het geestelijk klimaat aan de theologische faculteit was dat van wat in Schotland de ‘Moderate Party’ (de gematigde partij) werd genoemd. Deze stroming zag als doel van het christelijk geloof mensen tot deugdzame burgers te maken.
In deze tijd bleek ook dat Chalmers over grote retorische gaven beschikte. Terwijl de regel was dat een jongeman pas op 21-jarige leeftijd een preekconsent kon ontvangen, vroeg Chalmers, overtuigd van zijn buitengewone gaven, dit consent al aan toen hij nog maar negentien was. In 1801, twee jaar nadat hij zijn preekconsent had ontvangen, kreeg hij de predikantsplaats van Kilmany, een dorpje ten noordwesten van St. Andrews aangeboden.
Omdat het even duurde voordat hij bevestigd kon worden, stond hij een predikant bij als hulpprediker en ging hij ook lezingen over wiskunde verzorgen aan de universiteit van St. Andrews. Dat laatste had meer zijn hart dan het eerste maar er kwam een einde aan toen hij publiek vragen stelde bij de integriteit van de officiële hoogleraar wiskunde.
Chalmers was een man van grote begaafdheden maar hij had in die tijd ook een hoge eigendunk. Zijn predikantschap in Kilmany zag hij als een beroep en bepaald niet als een roeping. Vaak bereidde hij pas zaterdagavond zijn preek voor. Daarop aangesproken door een van zijn ouderlingen beweerde hij dat de inhoud ervan echt niet leed onder het feit dat hij een groot deel van zijn tijd besteedde aan andere zaken dan preekvoorbereiding. Dan moeten we denken aan wiskunde, natuurkunde, economie, enz. Het deed ook zijn vader groot verdriet dat zijn zoon zo weinig de ernst en verantwoordelijkheid van het ambt van dienaar van het Woord zag.
In 1809 begon zich een wending in het leven van Chalmers af te tekenen. Hij werd geveld door de ziekte tuberculose. Zijn broer George en zijn zus Barbara waren er al aan overleden. Hij had nu alle tijd om over zichzelf na te denken. In deze periode van zijn leven las hij onder andere de Gedachten van Pascal. In een brief schreef hij dat dit een man was die zijn carrière kon afbreken en zonder er maar een zucht over te laten, kon afzien van eerbewijzen waarmee een genie wordt overladen, om al zijn talenten en al zijn tijd aan de verdediging en ontvouwing van het Evangelie te wijden.
In april 1810 begon de gezondheid van Chalmers te verbeteren en ging hij naar zijn ouderlijk huis om verder aan te sterken. Heel verdrietig was voor hem dat tegen het einde van dat jaar ook zijn zus Lucy aan tuberculose overleed. Dat was voor hem de aanleiding om het boek van William Wilberforce te lezen over het verschil tussen de godsdienst van christenen behorend tot de hoogste en beter gesitueerde klasse en het werkelijk christendom.
Tien jaar later schreef Chalmers aan zijn broer Alexander dat hij uit het boek van Wilberforce leerde dat een godsdienst van ‘doe dat en gij zult leven’ nooit vrede met God kan geven en nooit tot waarachtige gehoorzaamheid kan leiden, maar dat alleen het geloof in de Heere Jezus Christus ons in de zaligheid doet delen. Toen dit geloof in zijn hart ging wonen, was dat verbonden met vreugde in God en vertrouwen.
De bekering van Chalmers werd direct merkbaar in de wijze waarop hij zijn ambtswerk ging uitoefenen. Getrouw ging hij gemeenteleden bezoeken en de inhoud van zijn prediking werd radicaal anders. Zorgvuldig bereidde hij nu zijn preken voor. Dezelfde ouderling die hem er eens op aangesproken had dat hij zijn preek pas op zaterdagavond voorbereidde, zag hem nu als hij op bezoek kwam, altijd met Bijbelstudie bezig. Toen deze ouderling daarover een opmerking maakte, antwoordde Chalmers: ‘Nog altijd te weinig.”
De wijze van voordracht kenmerkte zich nu ook door grote bewogenheid. Terwijl het getal van kerkgangers vóór zijn bekering rond de zeventig lag, groeide het nu naar bijna tweehonderd. In 1812 trad Chalmers ook in het huwelijk. Grace Pratt, zijn bruid, was elf jaar jonger dan hij. Het werd een zeer gelukkig huwelijk. Grace vulde haar onstuimige en soms impulsieve echtgenoot goed aan en werd bekend om haar gastvrijheid.
*
Predikant te Glasgow en hoogleraar in St. Andrews en Edinburgh
In 1815 nam Chalmers een beroep aan naar Glasgow. Daar diende hij eerst de Tron Church en later de St. John’s Church. Getroffen door de armoede die hij zag, werd hij ervan overtuigd dat elke wijkgemeente de armen binnen haar regionale grenzen behoorde bij te staan. Het in Schotland in de steden gehanteerde systeem vond hij te bureaucratisch. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Chalmers met deze oplossing de omvang van de sociale problematiek onderschatte.
Chalmers is altijd zijn brede culturele en wetenschappelijke belangstelling blijven houden. Dat verklaart mede de impact van zijn prediking op intelligentsia in Glasgow. In 1823 werd Chalmers benoemd tot hoogleraar filosofische ethiek aan de universiteit van St. Andrews. Studenten waren enthousiast over zowel de inhoud van zijn onderwijs als de wijze waarop hij het gaf, maar de relatie met het merendeel van zijn collega’s was gespannen.
In 1828 nam Chalmers de benoeming tot hoogleraar dogmatiek aan de universiteit van Edinburgh aan. Zowel in St. Andrews als in Edinburgh vormden zijn colleges een nieuwe generatie studenten van wie velen toekomstige predikanten waren. In Edinburgh was hij de geestelijke leermeester van onder andere Robert Murray M’Cheyne en Andrew en Horatius Bonar. De groei van de zogenaamde ‘Evangelical Party’ in de Church of Scotland is niet in de laatste plaats te danken aan het universitaire onderwijs van Chalmers. Van een groot deel van de nieuwe generatie predikanten gold dat hun prediking gestempeld werd door de genadeleer van de Westminster Confession.
*
De Disruption
In de tijd dat Chalmers hoogleraar was te Edinburgh werd de verhouding tussen de overheid en de Church of Scotland gekenmerkt door groeiende spanningen. Door de groei van de Schotse bevolking konden de bestaande parochies aan lang niet allen die binnen haar grenzen woonde, echt aandacht geven. De overheid vond het veelal niet nodig nieuwe parochies te stichten, omdat er geen sprake was van maatschappelijke onrust.
Om in de nood te voorzien besloot te kerk zogenaamde ‘Chapels of Ease’ (kapellen van gemak) te stichten: kerkgebouwen en gemeenten die slechts ten dele door de overheid werden gefinancierd. In Groot-Brittannië is een kapel een aanduiding voor kerkgebouwen die niet als parochiekerk functioneren. In 1834 nam de Church of Scotland de ‘Chapel Act’ aan. De Chapels of Ease ontvingen regionale grenzen en werden geïncorporeerd in het parochiesysteem. Haar ambtsdragers kregen het volledige lidmaatschap van meerdere kerkelijke vergaderingen. De verhouding met de overheid werd gespannen toen zij de Kerk van Schotland verbood zonder toestemming van lokale grondbezitters nieuwe Chapels of Ease te bouwen.
Nog problematischer lag het patronaatsrecht: het recht van een grootgrondbezitter om een predikant te benoemen. Aanvankelijk was het na de ‘Glorious Revolution’ van 1688 afgeschaft maar aan het begin van de achttiende eeuw toch weer hersteld. Het was mede de aanleiding tot een tweetal wat kleinere afscheidingen die in deze eeuw plaatsvonden.
In 1834 werd naast de Chapel Act door de nationale synode van de Kerk van Schotland ook de ‘Veto Act’ aangenomen. Deze kerkelijke verordening gaf de belijdende leden van een gemeente het recht haar veto uit te spreken over de predikant die door de patroon was voorgedragen. Een aantal jaren na de aanname van de Veto Act botsten kerk en overheid in Schotland op elkaar.
In maart 1843 deed de Kerk van Schotland een appel op het Lagerhuis om een commissie in te stellen die de grenzen van het gezag van de overheid en de kerk zou onderzoeken. Een motie in het Lagerhuis met die strekking werd verworpen met 211 tegenstemmers en 76 voorstemmers. Wrang was dat de motie werd verworpen ondanks dat de meerderheid van de Schotse afgevaardigden voorstemden.
Op 18 mei 1843 kwam het tot een dramatische ontknoping. Er vond een scheuring plaats: de Free Church of Scotland werd gevormd, een kerk die wel beleed dat de overheid een taak had ten opzichte van de kerk, maar vrij wilde zijn van interne bemoeienis door de overheid. Zonder de invloed van Chalmers op een nieuwe generatie predikanten en zonder zijn organisatorisch talent was de Free Church er óf niet gekomen óf zij had nooit de omvang gekregen die ze metterdaad had.
Nieuwe kerkgebouwen en pastorieën moesten worden gebouwd en nieuwe theologieopleidingen gesticht. In Edinburgh zette Chalmers zijn werk als hoogleraar voort aan het New College. In mei 1847 bracht Chalmers een bezoek aan Londen om met leden van het parlement te spreken over de problemen die gemeenten van de Free Church ondervonden om grond te verkrijgen voor een kerkgebouw. Op zondag 30 mei woonde hij kerkdiensten bij en ging hij na het leiden van de huisgodsdienstoefening vroeg naar bed. Zijn gastvrouw kwam er de volgende morgen achter dat hij in zijn slaap was overleden. Zijn lichaam werd overgebracht naar Edinburgh en daar vond op vrijdag 4 juni de begrafenis plaats. Bijna alle bedrijven en winkels in de stad waren gesloten en ongeveer honderdduizend mensen vulden de straten.
In een van zijn preken heeft Chalmers betuigd dat een christen zich met zijn gehele verstand en met zijn gehele hart overgeeft aan het gezag van het gehele Woord van God. Met dit getuigenis heeft hij onder Gods zegen een nieuwe generatie mogen winnen voor de boodschap van schuld en vrijspraak en van totale verdorvenheid van de mens en wedergeboorte tot een levende hoop en dat in de wetenschap een christen die bij deze boodschap leeft zijn gehele leven en alle levensterreinen daardoor laat stempelen.
Zelf heeft Chalmers gezegd dat hij ernaar verlangde in zijn eigen leven de vreugden, de geloofsoefeningen van de bevindelijke godsdienst verwerkelijkt te zien, en Christus even vurig lief te hebben als de goede Samuel Rutherford. Hij was zich diep bewust van het verschil tussen een speculatieve en bevindelijke bevatting van de waarheid. Om dat laatste was het hem én bij zichzelf en bij anderen begonnen.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Chalmers in zijn beschrijving van het geloof meer de nadruk legde op een geheiligd weten dan op het vaste maar soms ook aangevochten vertrouwen. Zijn verwoording van het geestelijke leven haalt niet de diepte die we bij de puriteinen aantreffen. Treffend is echter wat John Duncan, zijn collega aan het na het ontstaan van de Free Church gevormde New College in Edinburgh, eens opmerkte: ‘Mijn leer van het geloof is beter dan de die van hem, maar als hij in gebed ging was zijn geloof beter dan dat van mij.’
Sandy Finlayson, Chief Scottish Man: The life and ministry of Thomas Chalmers (Leyland: EP Books, 2021), paperback 175 pp., £8,99 (ISBN 9781783972975)
Voor wie nog niet bekend is met Thomas Chalmers en de Engelse taal beheerst is de biografie van Sandy Finlayson, die als bibliothecaris en hoogleraar theologische biografie aan het Westminster Theological Seminary in Philadelphia is verbonden, een uitstekend startpunt. Op toegankelijke wijze worden de levensgang, de overtuigingen en de betekenis getekend van de man die als geen ander in zijn eigen tijd een stempel op Schotland heeft gezet.