Getuigen van Christus. Portretten van christelijke gereformeerde predikanten

Waarom een klein getal christelijk gereformeerden niet meeging met de vereniging van 1892

Toen in 1892 de Christelijke Gereformeerde Kerk zich verenigde met de Nederduits Gereformeerde Kerken om de Gereformeerde Kerken in Nederland te vormen gingen twee christelijke gereformeerde predikanten, drie gemeenten en een aantal gemeenteleden niet mee. Zij zetten de Christelijke Gereformeerde Kerk voort die zich vanaf 1947 Christelijke Gereformeerde Kerken (meervoud) zouden gaan noemen. Dit kerkverband begon heel klein maar ging spoedig groeien al is het nooit een echt groot kerkverband geworden. Echter, in de jaren na 1892 verlieten steeds weer mensen en soms zelfs gehele gemeenten de Gereformeerde Kerken om christelijk gereformeerd te worden.

Wat was de reden dat men niet meeging in de vereniging van 1892? Men had met name bezwaren tegen de manier waarop Abraham Kuyper, de voorman van de Doleantie die tot het ontstaan van de Nederduits Gereformeerde Kerken had geleid, sprak over de wedergeboorte. Hij doopte kinderen op grond van de vooronderstelling dat zij het zaad van de wedergeboorte bij zich droegen. Kuyper kon ook spreken over een zaad van wedergeboorte dat nog sluimert en niet is ontkiemd.

De christelijk gereformeerden beklemtoonden nadrukkelijk dat de gemeente des Heeren niet alleen levende maar ook dode leden kent en dat om een levend lid te zijn persoonlijk geloof als vrucht van de wedergeboorte nodig is. Men wilde wedergeboorte en geloof niet uit elkaar halen.

Kuyper was niet alleen de man die de tegenstelling tussen de kerk van Christus en de wereld benadrukte maar aan de algemene genade of het cultuurmandaat wel een heel grote betekenis en reikwijdte toekende. Daarmee kreeg de notie van het vreemdelingschap minder aandacht. Al werd dit niet uitdrukkelijk benoemd, duidelijk is dat de christelijk gereformeerden ook hier, tot na de Tweede Wereldoorlog, andere lijnen trokken dan gebruikelijk werd in de Gereformeerde Kerken.

*

Met Bavinck en Kuyper erkenden de christelijk gereformeerden de Schrift als het onfeilbare Woord van God

Wel viel men Kuyper en ook Bavinck zonder reserve bij in hun visie op het Schriftgezag. De zogenaamde ethische theologen wilden gelovig gebruik maken van de Schriftkritiek. Kuyper en Bavinck waren ervan overtuigd dat men van de Schriftkritiek afstand moest nemen om het geloof te bewaren en dat het geven van een plaats aan de Schriftkritiek nooit zonder gevolgen kon blijven als het ging om de aard van het Schriftgezag.

Het was al na de dood van Kuyper en Bavinck dat de synode van de Gereformeerde Kerken die in 1926 in Assen werd gehouden, zich genoodzaakt zag uitspraken te doen over de wijze waarop Genesis 2-3 moet worden gelezen. De synode gaf aan dat het in deze hoofdstukken ging om historisch feitelijke zaken. Prof. Van der Schuit, de toenmalige hoogleraar dogmatiek van de Theologische School in Apeldoorn (nu de TUA), viel niet alleen de uitspraken van Assen bij maar zag het als een tekort dat de synode van Assen zich ook niet had uitgesproken over Genesis 1.

*

Het veranderde theologische en geestelijke klimaat van de Christelijke Gereformeerde Kerken

Vanouds kende de Christelijke Gereformeerde Kerken een zekere diversiteit. Er was zoals men dat noemde een meer voorwerpelijke en een meer onderwerpelijke stroming, maar zoals een overleden predikant zei: degenen die voorwerpelijk preekten vergaten het onderwerpelijke niet en omgekeerd. Zowel de heilsverwerving (het voorwerpelijk) als de heilstoe-eigening (het onderwerpelijke) hadden een plaats in de prediking. De prediking had een onderscheidenlijk karakter.

Inmiddels is het theologisch en geestelijk klimaat in de Christelijke Gereformeerde Kerken drastisch veranderd. Na de Tweede Wereldoorlog gingen meer dan 30.000 christelijk gereformeerden over naar andere kerken. Een kleine minderheid ging naar het midden van de Hervormde Kerk of naar de Gereformeerde Kerken maar de meesten gingen óf naar de Gereformeerde Gemeenten over óf naar een hervormde gemeente met een gereformeerde prediking. Landelijk kwamen in dezelfde tijd vele duizenden gereformeerden over naar de Christelijke Gereformeerde Kerken. Mede daardoor werd de gereformeerde bevindelijke stroming een minderheid in het kerkverband. Gelukkig klinken in de Christelijke Gereformeerde Kerken nog altijd de geluiden die vanouds dit kerkverband kenmerkten en moet van sommigen die uit de Gereformeerde Kerken overkwamen, worden gezegd dat ook zij niet alleen een gereformeerde maar ook een bevindelijke prediking begeerden.

De laatste jaren staat niet alleen het onderscheidend element in de prediking ter discussie maar ook het Schriftgezag en heeft bij meerderen de invulling van de band aan de belijdenis geen ander karakter dan destijds in de Hervormde Kerk het geval was. Die invulling is dynamisch en dat betekent dat de band met de belijdenis kan worden verbonden met standpunten die inhoudelijk van de belijdenis afwijken.

Een heel duidelijk voorbeeld is het aanvaarden van homoseksuele relaties. Daarmee gaat men rechtstreeks in tegen zondag 41 van de Heidelbergse Catechismus en aanvaardt men een avondmaalspraktijk waarmee de toorn van God over de gehele gemeente wordt opgeroepen (vgl. zondag 30 en 32 van de Heidelbergse Catechismus). Ik noem ook dat meerderen in het aanvaarden van de evolutieleer geen bezwaar zien. Ook als het gaat om de eeuwige rampzaligheid klinken er in de Christelijke Gereformeerde Kerken geluiden die wel heel ver van de gereformeerde belijdenis afstaan.

Zoals in de decennia direct na de Tweede Wereldoorlog in andere delen van wat toen de gereformeerde gezindte heette, de ingang van de theologie van Karl Barth en zijn geestverwanten een weggroeien van de gereformeerde belijdenis veroorzaakte, zien we dat ook in Christelijke Gereformeerde Kerken. Waar de genoemde theologie ingang vindt, verliezen kerken en gemeenten hun gereformeerde karakter. Dat is gebeurd in de Gereformeerde Kerken en in de confessionele richting in de Hervormde Kerk.

Kuyper maakte nog een duidelijk verschil tussen algemene en bijzondere genade, maar voor Barth is de bijzondere genade algemeen en deelt in principe heel de mensheid in Gods genade, omdat schepping en verzoening ineen worden geschoven. Verloren gaan wordt hooguit een randmogelijkheid.

*

Bede of de Heere Zelf Zijn Kerk bewaart en verlevendigt

Het verval van de Kerk van Christus waar ook ter wereld en waar ook in Nederland moet ons verdriet doen en als waar dan ook het Woord bijbels wordt verkondigd, moet dat ons toch met blijdschap vervullen. Zonder de Afscheiding als een werk van God te zien heb ik veel geestelijke herkenning met hen die leven bij waar het degenen die met de Afscheiding meegingen om te doen was, namelijk een prediking naar Schrift en belijdenis. Christelijke gereformeerde predikanten waren lange tijd daaraan te herkennen dat een nauwgezette Schriftuitleg werd verbonden met een bijbelse toepassing waarin de boodschap van de twee wegen doorklonk.

Wat degenen die de Hervormde Kerk trouw bleven ondanks haar verval en de afgescheidenen met elkaar verbond, was de overtuiging dat de gereformeerde belijdenis een getrouwe weergave is van de bijbelse boodschap en dat de kerk die dient te handhaven om die boodschap getrouw te bewaren en door te geven. Eenzelfde verval dat over de Hervormde Kerk kwam, is inmiddels voluit zichtbaar in de Christelijke Gereformeerde Kerken.

We mogen allen wel vurig vragen of God de Kerk van Nederland uit haar val wil oprichten en een herleving wil geven. Dan is geestelijke eenheid in prediking en geloofsleven belangrijker dan institutionele eenheid. Er kan institutionele eenheid zijn zonder geestelijke eenheid. Waar geestelijke eenheid is zal er ook een begeerte zijn die eenheid ook praktisch vorm te geven. Nooit mogen we vergeten dat God wegen kan banen waar wij geen mogelijkheden zagen.

*

Een nieuwe uitgave over een vorige generatie van christelijke gereformeerde predikanten van de hand van ds. H. van der Ham

Ik kom bij al deze overwegingen omdat ds. H. van der Ham, emerituspredikant van de Christelijke Gereformeerde Kerken, een uitgave verzorgde waarin hij aandacht vraagt voor een zevental overleden christelijke gereformeerde predikanten van wie er twee zendeling waren, namelijk ds. A Bikker (1898-1977) en ds. M Geleijnse (1893-1985). Van der Ham heeft al meer publicaties over christelijke gereformeerde predikanten op zijn naam staan en het laatste boek van zijn hand past in die rij.

Duidelijk is dat Van der Ham aandacht wil vragen voor een prediking die gereformeerd is en aandacht schenkt aan de vragen rond de toe-eigening van het heil en recht doet aan de bijbelse notie van de twee wegen. Van der Ham voegt aan elke beschrijving een aantal meditaties van de beschreven persoon toe. Dat is een waardevolle aanvulling op de geboden levensschetsen van de predikanten die hij beschrijft.

Getuigen van Christus. Portretten van christelijke gereformeerde predikanten opent met een bijdrage over prof. J.J. van der Schuit (1882-1968). Van der Schuit heeft als hoogleraar dogmatiek jarenlang mede het gezicht bepaald van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Hij was een bekwaam en begaafd theoloog. Van der Ham vertelt hoe Van der Schuit opgroeide in een liberaal hervormd gezin waar zelden of nooit over geloof en kerk werd gesproken.

Als zevenjarig jongetje speelde hij met christelijk gereformeerde leeftijdgenoten die kerkten bij ds. Jacobus Wisse (1843-1921). Zijn speelkameraadjes vertelden over de catechisatielessen en hij vroeg of hij mee mocht. Dat was het geval. Hij was erbij toen Wisse na de vereniging van 1892 zonder gemeente en zonder kerkenraad sprak op het podium van een concertzaal met honderden kerkgangers onder zijn gehoor.

Dat Van der Schuit er diep van overtuigd was dat de oproep tot geloof geen afbreuk mag doen aan de wetenschap dat het geloof een gave van God is blijkt uit het volgende citaat:

‘Er wordt in onze tijd veel meer gesproken over de geloofsactie, dan over de geboorte uit God. Men zegt u meer dat gij moet geloven en dat gij moet doen. Maar als je mij nu alleen zegt – in de weg van het verbond – dat ge hebt te geloven en dat je je hebt te bekeren en je hebt me niets anders te vertellen, dan zeg ik u dat gij een stuk passeert. Nee, dan zeg ik u dat gij het stuk passeert.’

Van der Schuit sloot graag aan bij Bavinck, al kon hij hem niet over de gehele linie volgen. Ik val hem daarin zowel in het één als het ander bij. Vooral wilde hij bij Calvijn in de leer gaan.

Ik geef nog een tweede citaat van Van der Schuit: ‘Als je één die je diep liefgehad hebt, moet missen, dan weet je pas hoeveel het je waard is geweest. En als je God moet missen, dan moet je zeggen: “Heere, ik kan U niet missen.”’

Ik ga voorbij aan wat wordt geschreven over de twee zendingspredikanten en over ds. G. Blom (1905-1992), ds. D.J. Klein-Onstenk (1930-1988) die als gevangenispredikant ook buiten eigen kring door de spreekbeurten over zijn werk, veel bekendheid kreeg en ds. P. Beekhuis (1935-1993).

*

Mijn eigen herinneringen aan ds. G. Hamstra

Ik besluit met iets weer te geven over ds. G. Hamstra (1927-2018). Ook aan hem schenkt Van der Ham aandacht. In mijn studententijd leerde ik deze predikant kennen. Op een studentenkring vertelde hij over zijn opleiding aan Westminster Theological Seminary in Philadelphia. Hamstra was toen predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Alphen aan de Rijn.

Duidelijk was dat met name de hoogleraren Cornelius van Til (apologetiek), John Murruy (dogmatiek) en Edward Young (Oude Testament) veel voor hem hadden betekend. Wat de hoogleraren die in die tijd les gaven aan Westminster Theological Seminary met elkaar verbond was hun diepe eerbied voor de Schrift als het onfeilbare Woord van God. Onverschrokken wilden zij ook in de academische wereld belijders van Christus zijn.

Vooral met John Murray, die afkomstig was uit de Free Presbyerian Church of Scotland, kreeg Hamstra een nauwe band. Deze bevestigde hem in zijn eerste gemeente, Bloor East Presbyterian Church in Toronto, een gemeente met Schotse wortels. Nadat hij zijn vader als predikant van Free Reformed Congregation van Dundas was opgevolgd, kreeg hij na een aantal jaren een beroep uit Nederland. Naast Alphen aan de Rijn diende hij de gemeente van Elburg. Toen Hamstra in Elburg stond werd ik predikant in Zwartebroek-Terschuur. In die tijd hadden we veel contact. Vaak maakten we samen een wandeling en wisselden we gedachten met elkaar uit.

Wat mij aan Hamstra verbond, was zijn diepe zicht op de persoon en het werk van de Heere Jezus Christus. Christus was Degene Die zijn hart had ingenomen. Zijn prediking deed denken aan die van de Schotse prediker Robert Murray M’Cheyne. In de tijd dat ik de gemeente van Elspeet diende, had ik in Vierhouten regelmatig een van zijn vroegere kerkgangers onder mijn gehoor.

Ik leerde de bewuste man op een gegeven moment persoonlijk kennen. Zijn vader was predikant geweest in een vrije gemeente. Na de dood van zijn vader had hij vele jaren thuis preken gelezen met zijn gezin vanuit de gedachte dat de heldere prediking zoals die te vinden is bij de puriteinen en bij een man als Kohlbrugge en ook ds. J.P. Paauwe niet meer klonk in de Nederlandse kerken. Toen een buurman hem zover kreeg dat hij met zijn gezin een keer een dienst in Elburg bij Hamstra bijwoonde, moest hij erkennen dat het geluid van puriteinen en mannen als M’Cheyne toch nog klonk vanaf kansels in Nederland.

Hamstra sprak telkens weer over Hem die op heuvel van Calvarië voor de zonde heeft betaald. Dat hij over Calvarië en niet over Golgotha sprak, maakte duidelijk dat hij jarenlang predikant geweest was in de Engelssprekende wereld. Immers daar is het woord ‘Calvary’ het woord voor Golgotha, terwijl bij ons Calvarië alleen in preken van een vorige generatie voorkomt. Het heeft mijn vriend die bij hem ging kerken, niet gehinderd. Alles behalve dat.

Toen Hamstra na een aantal jaren terugging naar het Amerikaanse continent om een gemeente vlakbij New York te dienen heb ik contact met hem gehouden. Later ging hij weer naar Canada. Daar heb ik hem een aantal malen bezocht, als ik spreekbeurten in Canada en de Verenigde Staten vervulde. Nog een dag voor zijn dood had ik met hem een kort telefoongesprek. Daarin klonk door hoezeer hij ernaar verlangde ontbonden te zijn en met Christus te zijn.

De aanbeveling (endorsement) die ik in 2011 schreef voor de uitgave van The King in His Beauty (De Koning in Zijn schoonheid), een bundel met meditaties van ds. Hamstra die in 2011 uitkwam, werd door Van der Ham overgenomen en ik geef hem ook hier door:

‘De meditaties die in dit boek zijn samengebracht, worden gekenmerkt door hun focus op Christus als de enige Verlosser van verloren zondaars. Hij wordt uitgeschilderd als de Verlosser Die door de Vader is aangesteld en door de Heilige Geest aan de ziel wordt toegepast. Deze meditaties zijn zowel christocentrisch als trinitarisch en maken op deze manier duidelijk dat de leer van God en de leer van Christus de meest centrale geloofsartikelen van de christelijke kerk zijn. Deze doctrines hebben niet alleen theologische, maar ook experimentele betekenis. In feite zijn theologie en bevinding twee zijden van dezelfde medaille.

Echte christelijke orthodoxie is altijd ook een beleefde orthodoxie; een orthodoxie van het hart. Als we ons realiseren dat orthodoxie oorspronkelijk niet alleen gezond in de leer betekende, maar ook de enige juiste manier om God te verheerlijken, kunnen we zeggen dat deze meditaties orthodox zijn in de beste zin van het woord. Ze leren ons de drie-enige God, Die God die volkomen zalig maakt, alle lof toe te brengen, te vertrouwen op Christus als de volkomen Zaligmaker en de Heilige Geest te eren als de Werkmeester van het geloof en het geestelijk leven. Als we ons op deze waarheden concentreren, dan hebben we het niet over meningen van een bepaalde groep of stroming binnen de christelijke kerk. Deze meditaties geven voedsel en vreugde aan alle christenen die God op deze manier hebben leren kennen of Hem zo willen leren kennen. Hier ontmoeten de kinderen van God, hoe verschillend ze ook zijn in andere aspecten, elkaar.’

*

Slot

De kerk van Christus is overal waar de sleutels van het koninkrijk der hemelen getrouw worden gehanteerd. De belangrijkste sleutel is dan de prediking. De rechte prediking kan verdwijnen waar zij was en kan terugkeren waar zij was verdwenen. Zij kan daar komen waar zij nooit eerder werd gebracht. Wij hebben de taak te planten en nat te maken, maar alleen God kan wasdom geven en het is Christus Die Zijn kerk bewaart, leidt en in stand houdt. God kan ergens niet meer werken waar wij vinden dat Hij het wel behoort te doen en God kan daar gaan werken waar wij het niet hadden verwacht.

Voor een prediker is van het grootste belang dat hij een betrouwbare gids is naar het nieuwe Jeruzalem. Het gaat immers niet alleen om zijn eigen zaligheid maar ook om die van zijn hoorders. Als gemeenteleden en hoorders moeten wij daar naar de kerk gaan waar ons Christus als de Weg, de Waarheid en het Leven wordt verkondigd. Waar wij horen wie Hij is, wat Hij gedaan heeft, hoe en zondaar Hem leert kennen en hoe wij uit Hem en voor Hem leren leven.

Ds. H. van der Ham, Getuigen van Christus. Portretten van christelijke gereformeerde predikanten (Apeldoorn: De Banier, 2024), hardcover 184 pp., €19,95 (ISBN 9789402910681)

Plaats een reactie