Hoe moeten we het zien als iemand die reeds als kind het teken van de doop ontving zich laat overdopen?

De doop is het teken en zegel dat het bloed van Christus van alle zonden reinigt, van de wedergeboorte, het afleggen van de oude mens en het aandoen van de nieuwe mens, het teken ook dat men is toegetreden tot de kerk als het lichaam van Christus.

Over de vraag of ook kinderen van christenouders gedoopt mogen worden, wordt verschillend gedacht. In mijn boekje Het paspoort van het koninkrijk. Over de betekenis van de Heilige Doop waarvan komende maand een herziene en uitgebreide herdruk verschijnt, voer ik argumenten aan dat dit nieuwtestamentisch gezien wel het geval is. Iets wat door zeer vroege getuigenissen buiten het Nieuwe Testament wordt bevestigd.

Dat neemt niet weg dat in de Vroege Kerk de doop niet in de laatste plaats werd bediend aan volwassenen die wilden toetreden tot de christelijke kerk. Van volwassenen werd gevraagd dat zij, voordat zij gedoopt werden, Jezus als Zoon van God en Zaligmaker beleden. De doop werd en wordt bediend in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Wie gedoopt wenst te worden, zal belijden dat de drie-enige God de God is van volkomen zaligheid.

In haar uiteindelijke vorm is de Apostolische Geloofsbelijdenis uit de vijfde eeuw na Christus, maar de grondvorm is uit de tweede eeuw. Het was de doopbelijdenis van de kerk van Rome. Overal in de Vroege Kerk werden doopbelijdenissen gebruikt die onderling sterk op elkaar leken. De dopeling geloofde in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest en beleed de kerk als gemeenschap der heiligen. Al heel spoedig werd het de gewoonte dat men enige jaren onderricht ontving, voordat men de doop ontving. Aansluitend op de doop gebruikte men dan het avondmaal.

*

In de zestiende eeuw waren er, als overal de roep om reformatie van de kerk klinkt, ook christenen die ervan overtuigd raakten dat alleen zij die hun geloof zelf kunnen belijden, gedoopt mogen worden. Dan ging het om de zogenaamde doopsgezinden. In Engeland kwam in de zeventiende eeuw het baptisme op.

Verschil tussen doopsgezinden en baptisten is dat de doopsgezinden geen aandacht geven aan de boodschap van de rechtvaardiging door het geloof, maar alle aandacht richten op de navolging van Christus. Zonder te ontkennen dat Christus Zaligmaker is, valt heel sterk de nadruk op Christus als voorbeeld. Dat ligt bij de baptisten anders. Een niet onbelangrijk deel van de Engelse baptisten aanvaardt de gereformeerde genadeleer.

Wat doopsgezinden en baptisten met de Vroege Kerk verbond was dat aan de bediening van de doop een onderzoek voorafging en dat de gedoopten vervolgens in de kring waar zij gedoopt waren, het avondmaal gingen gebruiken. In menige baptistengemeente geeft men niet alleen ten overstaan van de oudsten een getuigenis hoe men getrokken werd uit de duisternis tot het licht, maar ook in de kring van hen die reeds gedoopt zijn. Men stelt zich ook onder het toezicht van de opzieners/oudsten die verantwoordelijk zijn voor de doop.

*

In Nederland – en niet alleen in ons land – komt het inmiddels voor dat er samenkomsten worden gehouden waarin iedereen die daartoe behoefte voelt zich kan laten dopen. Van opzicht na het bedienen van de doop is helemaal geen sprake. Ook zijn er gemeenten die deze mogelijkheid kennen. De doop wordt een puur individueel gebeuren dat wordt losgemaakt van het feit dat het ook de opname in het lichaam van Christus symboliseert. Feitelijk wordt de doop ook losgemaakt van de bediening van het Woord. Immers, de doop is niet meer een teken aangehecht aan deze bediening, maar direct nadat de doop is bediend, kan en mag de gedoopte naar een andere gemeente vertrekken of is er zelfs helemaal geen sprake van een gemeente.

Zo komt het dat kerken die ervan overtuigd zijn dat ook de kinderen van christenouders behoren te worden gedoopt, geconfronteerd worden met het feit dat leden van de gemeente zich hebben laten overdopen en toch lid van de gemeente willen blijven. Ik wil er de vinger bij leggen dat zij zich dan hebben laten dopen in een kring van een doopspraktijk die ver afstaat van de doopspraktijk van de Vroege Kerk en van de doopspraktijk zoals doopsgezinden en baptisten die eeuwenlang hebben gekend.

*

Ik verwijs slechts naar de binnen de gereformeerde gezindte bekende namen van John Bunyan, C.H. Spurgeon en J.C. Philpot. Zij waren als kind gedoopt, maar lieten zich opnieuw dopen. Bunyan werd van een vloeker een nette en trouwe kerkganger. Tijdens zijn werk als ketellapper hoorde hij een gesprek aan tussen een drietal of viertal vrouwen waarin zij met elkaar spraken over wie Christus voor hen was. Bunyan voelde dat hun godsdienst een heel ander gehalte had dan de zijne. Hij voegde zich bij de gemeente waartoe deze vrouwen behoorden. Hij leerde verstaan dat wij alleen bekleed met Christus’ gerechtigheid voor God kunnen bestaan en in dat kader kwam hij ertoe zich opnieuw te laten dopen.

Spurgeon liet zich op vijftienjarige leeftijd opnieuw dopen. Hij had een opvoeding in de vreze Gods ontvangen, maar ging anders over de doop denken dan zijn ouders en grootvader. Zijn grootvader was predikant in een congregationalistische gemeente. Vanwege de gezondheid van zijn moeder heeft Spurgeon een aantal jaren onder het dak van zijn grootvader en ongetrouwde tante doorgebracht.

Philpot kwam tot bekering toen hij na zijn theologiestudie als huisonderwijzer in dienst was getreden bij een adellijke familie in Ierland. Van huis uit had hij nooit over de noodzaak van persoonlijke wedergeboorte gehoord. Hij liep vast met de doopspraktijk in de anglicaanse kerk en voegde zich bij de ‘Strict and Particular Baptists‘.

*

Voor Bunyan, Spurgeon en Philpot was het ondenkbaar dat je je wel op volwassen leeftijd zou laten dopen en je niet voegen bij een baptistische gemeente. Dat zou ook nooit geaccepteerd zijn. Philpot werd een ‘strict baptist’. Tot op de dag van vandaag zijn de meeste Amerikaanse baptisten voor wat zij noemen een strikte avondmaalspraktijk, want daarom gaat het in dit verband met het woord ‘strict/strikt’.

Men wenst het avondmaal alleen te gebruiken met hen die op volwassenleeftijd door onderdompeling zijn gedoopt. Daarmee ontkent men bepaald niet dat er onder hen die voorstander zijn van het dopen van kinderen geen waarachtige christenen zijn, maar vanwege de nauwe band die men ziet tussen doop en avondmaal, acht men het niet juist samen met hen het avondmaal te gebruiken.

Hierover dachten Spurgeon en Bunyan anders. Zij waren ‘open communion baptists’. In de gemeenten die zij dienden werden geen kinderen gedoopt, maar wel konden in hun gemeenten personen die als kind waren gedoopt aan het avondmaal deelnemen. Feitelijk had men dan de status van gast. Tot ambtsdrager kon men niet worden gekozen.

Meer dan eens ging het ook om mensen die als gast een aantal dagen of weken in een gemeente verbleven en dan deel mochten nemen aan het avondmaal. Die praktijk kennen omgekeerd veelal de Amerikaanse presbyterianen als het gaat om baptisten. Uiteraard wordt dan zowel bij baptisten als presbyterianen verwacht dat een gast zich ook echt als gast gedraagt. Wie zich een gast weet, zal ook niet anders willen.

Het feit dat Nederlandse kerken geconfronteerd worden met leden die zich hebben laten overdopen en toch voluit bij de gemeente willen blijven behoren, laat zien dat zij noch de kring waarin zij als volwassenen zijn gedoopt noch de betekenis en de heiligheid van de doop hebben begrepen. Dat zal elke echt overtuigde baptist mij onmiddellijk toestemmen.

*

Zelf ben en blijf ik diep overtuigd van het feit dat kinderen van christenouders gedoopt behoren te worden en ook dat de doop hoe dan ook nooit herhaald behoeft te worden. We worden maar eenmaal gewassen in Christus’ bloed, al hebben we dat bloed wel elke dag nodig. We worden ook maar eenmaal wedergeboren tot een levende hoop en als wij eenmaal het teken ontvangen hebben dat wij behoren bij de ene heilige, algemene christelijke kerk, behoeft dat nooit herhaald te worden.

Dit alles neemt niet weg dat ik geestelijke banden heb met christenen die hier anders over denken en dat zowel buiten als binnen Nederland. Wat ons dan verbindt is dat we van de heiligheid van de doop overtuigd zijn en dat deze ingebed moet zijn in het toezicht op het leven daaruit door de gemeente in het algemeen en de oudsten in het bijzonder, en meer nog dat wij weten dat zalig worden alleen genade is en niet het water van de doop maar alleen het bloed van Christus reinigt van alle zonden.

Heel verdrietig is het als mensen menen dat het doopwater de grond is van de zaligheid. In de praktijk zit de zienswijze van menigeen die als kind gedoopt is daar niet ver vandaan. Van het wonder dat men eerst blind was en nu ziet, heeft men geen weet. Dan voel ik mij veel meer verbonden aan een baptist die daar wel weet van heeft. Afstand voel ik tot hen die weliswaar op volwassen leeftijd werden gedoopt maar alle nadruk leggen op eigen keuze en/of gevoel.

Zelf heb ik de jaren door veel troost mogen putten uit het feit dat ik reeds als kind met de boodschap van schuld en vrijspraak werd geconfronteerd en reeds voordat dit bewust het geval was, het teken van de doop mocht ontvangen, omdat ik mocht opgroeien in een gezin behorend bij een gemeente die deel uitmaakte van de ene, heilige, algemene of katholieke christelijke kerk.

Dat ik zo mijn doop leerde verstaan, begon toen ik ongeveer vijftien jaar oud was. Ik leerde mijzelf kennen als een zondaar die de eeuwige rampzaligheid had verdiend en mocht schuilen bij Christus en troost vinden in Zijn wonden. Dat laatste verbond mij dan weer aan Bunyan aan wiens geschriften ik veel heb gehad. Op de middelbare school schreef ik voor het vak Engels een scriptie over de beide delen van The Pilgrim’s Progress en over The Holy War. Mijn doctoraalscriptie die ik schreef in het kader van de studie theologie aan de Universiteit van Utrecht was gewijd aan de inzichten van Bunyan over de orde van het heil.

Wat kan er dan bij geloofsverbondenheid boven verschillen uit een uitzien zijn naar de jongste dag. In het nieuwe Jeruzalem zal alle disharmonie zijn verdwenen en zal de kerk volkomen één zijn.

Plaats een reactie