Evenwicht vol levenskracht. Het streven van de hoogleraren J.J. van der Schuit, G. Wisse en L.H. van der Meiden

Inleiding

David H. Kranendonk, die als hoogleraar is verbonden aan het Puritan Reformed Theological Seminary in Grand Rapids, Michigan, schreef een Engelstalige studie over J.J. van der Schuit, G. Wisse en L.H. van der Meiden, drie hoogleraren die de Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerken te Apeldoorn (nu de TUA) hebben gediend. Wat deze hoogleraren met elkaar verbond was niet alleen dat zij aan dezelfde instelling doceerden, maar ook dat zij recht wilden doen én aan de objectiviteit van Gods Woord én aan de noodzaak van de subjectieve toepassing door Gods Geest.

Het is een goede zaak dat ds. J. van Limbeek, predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk in Oud-Vossemeer, deze studie in het Nederlands heeft vertaald. Wat deze christelijke hoogleraren voorstonden is nog altijd van belang. In de prediking wensten zij een grondige uitleg van de tekst te combineren met een toepassing van de boodschap van Gods Woord aan het hart. Zij waren er diep van overtuigd dat het Woord daar zelf om vraagt. In de prediking moet niet alleen naar voren komen wie Christus is maar ook wie het zijn die Christus toebehoren en wat dit betekent.

Tussen hervormd-gereformeerden en christelijk gereformeerden was er in vroeger jaren veel herkenning in deze dingen, ook al was er verschil in zienswijze op de kerk. In de jaren vijftig van de vorige eeuw heeft ds. W.L. Tukker, die jarenlang voorzitter is geweest van de Gereformeerde Bond, eens gezegd (het was nog voordat ‘Bewaar het Pand’ werd opgericht) dat hij zich buiten eigen kring het meest verwant wist met de oud-christelijk gereformeerden. Hij voegde het woord ‘oud’ toe om aan te geven dat hij niet dacht aan de meer moderne stroming die toen al in de Christelijke Gereformeerde Kerken opkwam.

*

Wat de drie hoogleraren met elkaar verbond

Kranendonk licht toe dat de arbeid van Van der Schuit, Wisse en Van der Meiden grotendeels in dezelfde periode plaatsvond. In 1922 werd Van der Schuit aan de Theologische School verbonden. Wisse volgde in 1925. Van der Meiden werd in 1938 tot hoogleraar benoemd. Aan zowel Van der Schuit als Van der Meiden werd in 1953 emeritaat verleend. Wisse had reeds in 1936 zijn hoogleraarschap weer verwisseld voor het predikantschap. In navolging van dr. W. van ’t Spijker ziet Kranendonk de periode van 1922 tot 1952 als een afgebakende periode voor zowel de Christelijke Gereformeerde Kerken als de Theologische School. Van der Schuit was dogmaticus en daarin lag ook zijn kracht. Wisse heeft vooral apologetische en stichtelijke werken geschreven en Van der Meiden was een bekwaam exegeet met name als het gaat om het Oude Testament. Hij had ook homiletiek in zijn taakopdracht.

Voor de auteur zijn de drie hoogleraren niet het einde van alle tegenspraak, maar hij is wel van mening dat wij nog altijd van hen kunnen leren en die mening deel ik ten volle. Het woord ‘evenwicht’ in de titel van het boek is afkomstig uit een citaat van een bijdrage van Van der Schuit in de gedenkbundel die in 1954 verscheen ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van de Theologische School. De toevoeging ‘vol levenskracht’ geeft aan dat het bij Van der Schuit en ook bij zijn collega’s niet om een grijs midden gaat of dat men met de ene hand terugneemt wat met de andere hand is gegeven, maar dat het gaat om een theologie en prediking die bezield de volheid van de Schrift recht willen doen.

*

Voorwerpelijk en onderwerpelijk

Een Schriftuurlijk-confessionele prediking is ook een prediking waarin het werk van de Heilige Geest in de harten en levens van Gods kinderen aan de orde wordt gesteld. Het gaat om het evenwicht tussen het voorwerpelijke en het onderwerpelijke, het objectieve en subjectieve. Daarbij is het objectieve of voorwerpelijke de grond van het subjectieve of onderwerpelijke. Het subjectieve is gegrond in het objectieve en het objectieve bedoelt subjectief personen te veranderen.

Kranendonk weet dat de er bezwaren zijn gemaakt tegen de termen ‘voorwerpelijk’ en ‘onderwerpelijk’ en ‘objectief’ en ‘subjectief’. Hij stelt dat wij niet moeten focussen op deze termen als zodanig maar op wat men ermee wilde zeggen, en dat is een zaak die naar de Schrift is. Terecht stelt hij dat het onjuist is het gebruik van het woordenpaar voorwerpelijk-onderwerpelijk tot Descartes te herleiden.

Ik merk op dat in de lijn van Descartes bij dit woordenpaar niet over voorwerpelijk-onderwerpelijk wordt gesproken maar van onderwerpelijk-voorwerpelijk. Bij Descartes ligt het uitgangspunt namelijk bij het denkend subject Voor de zeventiende-eeuwse gereformeerde orthodoxie stond vast dat Gods Woord de kenbron is van de objectieve waarheid. Aan deze waarheid moet ons denken onderworpen zijn en vooral de mannen van de Nadere Reformatie hebben er aandacht voor gevraagd dat de waarheid een beleefde werkelijkheid moet worden in het leven van mensen.

Het is betekenisvol dat de drie hoogleraren zich niet alleen op de Reformatie maar ook op de Nadere Reformatie wilden oriënteren. Zij benadrukten wat de Reformatie en de Nadere Reformatie met elkaar verbond. Van der Schuit oriënteerde zich heel sterk op Calvijn maar vroeg ook aandacht voor diens bevindelijke zijde.

*

De leer van het verbond

Met Calvijn gaat Van der Schuit ervan uit dat het verbond der genade met de gelovigen en hun zaad is opgericht. Als het gaat om de band tussen verbond en verkiezing legt Van der Schuit die vooral in het verbond der verlossing. Ik merk op dat wij het verbond der verlossing als leerstuk bij Calvijn niet tegenkomen. Aanzetten ertoe vinden we bij gereformeerde theologen aan het einde van de zestiende eeuw. In de zeventiende eeuw wordt de leer van het verbond van verlossing of de raad des vredes verder uitgewerkt.

Van der Schuit heeft het onderscheid tussen het verbond van genade en van verlossing gebruikt om enerzijds vast te houden dat de gehele gemeente verbondsgemeente is en dat anderzijds de zaligheid alleen is toe te schrijven aan Gods verkiezend welbehagen en de wederbarende werking van Gods Geest. Met Kranendonk val ik de intenties van Van der Schuit bij, maar ik heb niet de behoefte de verbondsleer zo breed uit te werken als hij.

Zelf voel ik mij hierin erg thuis bij zowel Bavinck als Kohlbrugge. Bavinck zei dat het feit dat wij in het verbond zijn, nog niet wil zeggen dat wij van het verbond zijn. Kohlbrugge spreekt alle gedoopten op de betekenis van hun doop aan. Het kind dat gedoopt is heeft zich te verantwoorden als het zich niet bekeert en niet tot geloof komt. De doop krijgt bij ons waarde als wij zicht krijgen op de vloek van het werkverbond die ons geldt en op het feit dat God in de weg van het genadeverbond ons schenkt wat Hij van ons eist. Centraal is dan voor Kohlbrugge dat het verbond van genade vaststaat in het verzoenend werk van Christus.

Kranendonk wijst erop dat Wisse in zijn boekje Uit den verbondsschat niet ingaat op de polemiek of wij nu over twee of drie verbonden moeten spreken. Ds. G.H. Kersten wilde alleen van het eerste weten en beschuldigde Van der Schuit van een verbondsontzenuwende leer. Met dat laatste verwijt was Wisse het beslist oneens. Ik merk op dat het probleem van de beschuldiging van Kersten ook is dat bij hem niet echt duidelijk wordt op welke grond kinderen gedoopt mogen worden. Daarbij komt dat de drie hoogleraren evenals Kersten het gevaar hebben gezien van een vanzelfsprekend geloof en daar ook tegen waarschuwden.

Wat mij betreft had Kranendonk in dit verband nog iets breder in kunnen gaan op de afscheidsrede van Van der Meiden Het nieuwe verbond. Ook in deze rede komt de vraag of wij over twee of drie verbonden moeten spreken niet aan de orde. Wel lezen we daar dat met het kennen van het nieuwe verbond onlosmakelijk is verbonden dat wij weet hebben van het feit dat God niet alleen in de oprichting van het verbond maar ook in de toe-eigening van de verbondsweldaden de eerste is. Hij neem het stenen hart weg en geeft een vlezen hart.

*

Gezond geestelijk leven

De drie hoogleraren waren verschillend van karakter en elk legde zijn eigen accenten, maar ik val Kranendonk bij dat zij één waren in hun streven. Het ging hen om gezond geestelijk leven. Een leven waarvan Christus de grond en bron is, maar een leven dat er ook van weet dat bekering en geloof genadegaven van God zijn. Een leven dat weet van aanvechting, van strijd, van droefheid over zichzelf en juist daarom ook van vreugde in God.

Van der Schuit kon schrijven dat het nogal uitmaakt of iemand zichzelf met Christus probeert te redden of dat iemand dóór Christus wordt gered. Hij waarschuwt er ook tegen om het geloof tot Redder te maken. Dat gevaar wordt realiteit als eenzijdig het bevel van geloof klinkt. Echter, Christus Zelf is de levende Heiland Die metterdaad redt.

Bij de geloofsbeleving behoort ook de beleving van het nut van de heilsfeiten. Dat kan en mag niemand betwisten. Wisse kon, al was hij erg gematigd, daarbij suggereren dat de volgorde van de heilsfeiten ook een volgorde van de beleving daarvan inhoudt. Ook Van der Meiden had hier vragen bij en ik heb ze eerlijk gezegd nog nadrukkelijker. Wij leren niet alles in één keer. Wij moeten zelfs ons leven lang leerling blijven. Maar de Schrift zelf geeft geen grond voor de gedachte dat de heilsfeiten in chronologische volgorde worden beleefd. Het is ook een gedachte die vreemd is aan de gereformeerde theologie en afkomstig is uit zogenaamde gezelschapskringen. Feitelijk is het wat men in de Engelssprekende wereld een vorm van ‘second blessing teaching’ (leer van een tweede zegen) noemt.

Nu geeft Kranendonk terecht aan dat Wisse behoorlijk dynamisch is in zijn spreken over de beleving van de heilsfeiten. Als Wisse bij Kerst een gang ziet van het verlangen naar Christus naar het zich verheugen in God door Christus, en bij Goede Vrijdag de gang van veroordeling naar vrijspraak hoeft dat geen bezwaar op te roepen, mits wij maar duidelijk maken dat hierin elke christen zich in beide herkent. Onmogelijk is dat een christen wel de troost van de vleeswording zou kennen maar noch niet die van het kruis.

De drie hoogleraren wilden tegen onbijbels mysticisme of onbijbelse bevinding waarschuwen zonder te ontkennen dat een Bijbels en door Gods Geest gewerkt geloof ook een beleefd en bevindelijk geloof is. Geloven is meer dan zeker weten en voor waar houden. Wie zicht heeft op God in Christus kan geloof onmogelijk tot een verstandelijk kennen reduceren en geloof en gevoel helemaal tegenover elkaar stellen. Het geloof raakt namelijk de gehele mens. Alle subjectieve gronden terzijde schuiven en de zaligheid enkel in Christus vinden is een subjectieve ervaring die ons juist van subjectivisme en valse mystiek bevrijdt.

De Christelijke Gereformeerde Kerken waartoe de drie hoogleraren behoorden bevinden zich in een diepe crisis. Zij bevinden zich heel letterlijk in een staat van ontbinding als ik deze recensie schrijf. Het streven van de drie hoogleraren kenmerkte al vele decennia niet langer de Christelijke Gereformeerde Kerken als geheel. Inmiddels staat ook het Schriftgezag ter discussie en wordt door meerderen de band aan de belijdenis dynamisch ingevuld.

De hervormd-gereformeerde hoogleraar Hugo Visscher heeft gesteld dat de Christelijke Gereformeerde Kerken binnen de gereformeerde gezindte (waartoe toen ook nog de Gereformeerde Kerken behoorden die in 2004 in de PKN opgingen) haar bestaansrecht ontleent aan een prediking die zowel Schriftuurlijk als bevindelijk is. Dat verklaart ook de crisis die nu in de Christelijke Gereformeerde Kerken tot een climax komt.

Echter, de inhoud van de studie Evenwicht vol levenskracht gaat niet alleen de Christelijke Gereformeerde Kerken aan. Inmiddels is de gereformeerde gezindte veel smaller geworden dan tijdens het leven van de drie hoogleraren die Kranendonk voor het voetlicht haalt. De Gereformeerde Kerken werden al voor 2004 op hooguit een enkele gemeente na, niet meer tot de gereformeerde gezindte gerekend. De NGK, die ontstond uit het samengaan van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Nederlandse Gereformeerde Kerken, zijn ook een kerkverband dat ontzonken is aan de gereformeerde belijdenis. Weggroeien van de gereformeerde belijdenis in de Christelijke Gereformeerde Kerken heeft meerdere parallellen in de kring van de Gereformeerde Bond. Ook voor andere kerken – en dan denk ik zeker aan de Hersteld Hervormd Kerk – geldt: wie meent te staan zie toe dat hij niet valle.

Aan het weggroeien van de Schrift en aan de binding met de belijdenis gaat een weggroeien aan wat de hervormd-gereformeerde hoogleraar J. Severijn de religie van de belijdenis noemde vooraf. Bij het vasthouden aan de religie van de belijdenis moeten we bewaard worden voor een prediking waarin wel de oproep tot geloof klinkt maar niet die tot bekering en waarin wel heel weinig uit de verf komt dat God Zelf door Zijn Geest in ons werkt wat Hij van ons vraagt. Een prediking waarin wel het werk van Gods Geest in ons aan de orde komt, maar de uitnodiging om tot Christus te komen niet klinkt, mist evenzeer het evenwicht waarnaar de drie hoogleraren streefden.

Laat ons gebed zijn dat er alom een prediking blijft klinken en gaat klinken waarbij vasthoudend aan de Schrift als het onfeilbare Woord van God, Christus wordt uitgeschilderd met de drang tot onbekeerde hoorders Hem nodig te krijgen en te leren kennen en met het doel kinderen Gods te troosten, te vermanen en te onderwijzen. Daarbij moeten zij die anderen onderwijzen zelf nog dagelijks vanuit Gods Woord en door Gods Geest onderwezen worden.

David H. Kranendonk, Evenwicht vol levenskracht. Het streven van de hoogleraren J.J. van der Schuit, G. Wisse en L.H. van der Meiden, vertaling ds. J. van Limbeek (Apeldoorn: De Banier, 2024), paperback 232 pp., €16,95(ISBN 9789402910872)

Plaats een reactie