Inleiding
Anselmus van Canterbury (1033-1109) behoort tot de grootste theologen van de christelijke kerk. Dieper dan wie ook voor hem heeft hij het geheimenis van de verzoening en verlossing doordacht. De Reformatie sloot zich bij de doordenking van de verzoening aan bij Anselmus. Heel duidelijk zien we dit in de vijfde en zesde zondagsafdeling van de Heidelbergse Catechismus.
Voor Anselmus gaat de keuze tussen straf dragen door de mens of genoegdoening door de Middelaar. De Reformatie heeft geleerd dat de genoegdoening het karakter heeft van het plaatsvervangend wegdragen van de straf. Daarin overtreft de Reformatie in het doordenken van de verzoening Anselmus.
*
Het geloof zoekt begrip: de innerlijke rationaliteit van het geloof
Aan het begin van Cur Deus Homo stelt Boso dat het arrogantie is de geheimen van het geloof te analyseren voordat wij geloven. Als we eenmaal geloven, het een nalatigheid is niet te willen begrijpen wat wij geloven. De vraag die hij stelt is dan ook waarom het noodzakelijk is dat God Die almachtig is, de nederigheid en zwakheid van de menselijke natuur heeft aangenomen om die te herstellen. Zo wordt de centrale vraag op zijn lippen geplaatst. Boso die reeds in het geloof staat, wenst zich te gaan verheugen in het verstaan van de waarheid.
Anselmus is zich ervan bewust dat het mysterie van de weg van verlossing nog een diepere grond kan hebben dan die hij aanvoert. Het antwoord dat hij in Cur Deus Homo geeft, is voor ongelovigen omdat zij het christelijk geloof niet zonder grond willen bijvallen. Wij vragen naar gronden van de incarnatie, juist omdat wij geloven, ook al is de verlossing meer dan de geboden doordenking ervan. De gelovige zoekt ook antwoord op de vragen hoe kan honger, dorst, kruis zwakheid passend zijn voor God? (convenire).
Duidelijk is dat Cur Deus Homo zowel een apologetisch doel heeft als dient tot opbouw in het geloof. Doelen die niet bepaald strijdig zijn met elkaar. Wie de vertaalslag kan maken, kan van argumenten uit Cur Deus Homo nuttig gebruik maken in gesprekken met moslims en Joden.
Anselmus wenst remoto Christo (met terzijdestelling van Christus) te doordenken waarom God mens werd. Het remoto Christo in Cur Deus homo heeft eenzelfde lading als solo ratione (alleen door de rede) in het Proslogion waarin Anselmus het bestaan en de eigenschappen van God doordenkt. De waarheid van het christelijk geloof beleden door de katholieke kerk is het uitgangspunt. Daarvan uitgaande doet Anselmus geen beroep op de Schrift om te doordenken waarom God mens werd.
Het gaat dus bepaald niet om een zelfstandig gebruik van de rede, maar de rede die zich onderwerpt aan de openbaring en zich verlicht weet door Gods Geest. Met remoto Christo in Cur Deus homo en solo ratione bedoelt Anselmus dat hij geen beroep doet op een Bijbeltekst bij de doordenking van de innerlijke rationaliteit van het geloof.
Hij gaat wel uit van de heiligheid en rechtvaardigheid van God en dat de mens door zijn verdorvenheid de eeuwige rampzaligheid verdient. De heiligheid van God, de erfzonde en de realiteit van de eeuwige rampzaligheid zijn voorondersteld. Dat moeten we goed beseffen als het gaat om remoto Christo. De realiteit van Gods heiligheid en onze verlorenheid zijn waar en blijven waar, ook als wij die niet erkennen.
Anselmus doet geen beroep op Bijbelteksten, maar wenst gelovigen en ongelovigen, uitgaande van de vertrekpunten van Gods heiligheid en de menselijke verlorenheid, de noodzaak van de incarnatie en kruisdood van Christus aan te tonen. Wanneer een gelovige de innerlijke noodzakelijkheid van de incarnatie begrijpt, kan hij die ook aan anderen duidelijk maken. Dat is de waarde van het begrip van het geloof.
Zijn gesprekspartner Boso geeft aan dat iedere christen gelooft dat Christus verlost van zonden, Gods toorn, hel en duivel. Anselmus gaat ervan uit dat Christus met Zijn kruisdood niet aan de duivel heeft betaald, maar de eer van God genoeg heeft gedaan.
In de doordenking van de noodzaak van de incarnatie komen bij Anselmus sterk – hoewel niet uitsluitend – juridische aspecten van de kruisdood van Christus naar voren. Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens de dood in de wereld is gekomen, zo door de gehoorzaamheid van één mens het leven. Zoals de duivel de mens heeft verleid door het eten van de vrucht van een boom, zo moet hij door het lijden van een mens aan een boom overwonnen worden.
Het zou niet passend zijn dat het menselijk geslacht teniet werd gedaan. Daarom moet de mensheid door de Schepper Zelf worden verlost. Het aantal gezaligden correspondeert volgens Anselmus met het aantal gevallen engelen. Het woord ‘passend’ (convenientia) is hierbij van groot belang. Anselmus is ervan overtuigd dat God niet willekeurig maar redelijk handelt. Dat geldt ook voor de verlossing van de mens. Zowel fides als ratio richten zich beiden op de waarheid. Evenals bij de kerkvader Augustinus is bij Anselmus het denken nooit autonoom. Zowel Godskennis, geloof en verstand zijn goddelijke gaven. God is redelijk en de rede is een hulpmiddel als we geloof als vertrekpunt nemen om dat te laten zien.
*
De noodzaak van de komst van een Verlosser Die God bleef en mens werd
Anselmus laat de innerlijke rationaliteit van de incarnatie en verlossing zien. Het ongestraft laten van de zonden behoort niet bij Gods vrijheid, goedheid en wil zoals dat ook geldt voor liegen. Een God Die liegt, is een tegenspraak in Zichzelf. Dat geldt ook voor een God Die vergeeft zonder te straffen. In zichzelf kan Gods eer niet worden geschonden. Als de mens God niet eert, verstoort hij echter de ordening en schoonheid van het heelal. Voor Anselmus is de keuze óf dat de zonde gestraft wordt aan de mens óf dat plaatsvervangend aan de eer van God wordt genoeg gedaan.
Als Boso de mogelijkheid oppert of zonde niet door berouw kan worden verzoend, antwoordt Anselmus: ‘U hebt nog niet overwogen hoe het gewicht van de zonde is’ (Nondum considerasti, quanti ponderis sit peccatum). Anselmus betoogt dat elke zonde hoe klein ook, van oneindig gewicht is, omdat zij tegen God is gericht. De onmacht van de mens voor de zondeval te voldoen is geen excuus voor de rechtmatigheid van de eis. Uit vrije wil is de mens in de huidige situatie gekomen. Een beroep op Gods barmhartigheid is in dit kader onterecht. Die uit zich na de zondeval in de onderhouding van mens en dier. Bij de uiteindelijke barmhartigheid van God gaat het om het schenken van de eeuwige zaligheid. Dat kan alleen als overeenkomstig de grootte van de zonde is betaald.
Alleen iemand die God is, kan voor de zonde voldoen, maar alleen iemand die mens is, mag er voor voldoen. Als God een nieuwe mens zou scheppen, dan zou de verlossing niet op Adams nageslacht betrekking hebben. Anselmus stelt dat zoals het kwaad in de wereld kwam door een vrouw, dit ook geldt voor het heil. Hier ligt een aanknopingspunt voor zijn Mariadevotie.
De kruisdood van Christus overtreft als betaling de zonde van de gehele mensheid. Anselmus gaat het niet enkel om betaling van de schuld maar ook om het herstel van mens en schepping. Dat verbindt hem met Irenaeus en diens gedachte van recapitulatio. Evenals Irenaeus ontvouwt Anselmus zijn gedachten over de verlossing in nauwe relatie met die over de schepping. Evenals Irenaeus gaat Anselmus ervan uit dat Adam de onsterfelijkheid zou hebben ontvangen, als hij niet had gezondigd. Anselmus denkt niet uitsluitend in juridische termen. In de kruisdood van de Middelaar blijkt ook Gods liefde en Zijn barmhartigheid. Zonder dat hij dat aan de mensheid was verplicht, liet Hij Zijn Zoon betalen.
*
Een meditatie van Anselmus over de verlossing van de mens
Wie Cur Deus Homo heeft gelezen, doet er goed aan om ook kennis te nemen van de meditatie van Anselmus over de menselijke verlossing. In deze meditatie roept Anselmus zichzelf ertoe op de zaligheid te overdenken en er zich in te verheugen. Hij schrijft:
‘Smaak de zoetheid van de Zaligmaker en sta in brand van liefde voor je Zaligmaker.’ Hij bevrijdde u immers door Zijn leven af te leggen. In het kruis van Christus blijkt een verborgen kracht en macht. De levende en machtige Zaligmaker verborg Zijn macht onder Zijn nederigheid. De waarheid daarvan is niet aan allen duidelijk, maar wordt niemand geweigerd. God had het nodig Zichzelf te vernederen maar het was nodig voor de mens opdat hij zou worden verlost.
Vrijwillig en niet gedwongen heeft Hij Die God bleef en mens werd, de verlossing tot stand gebracht. Door Hem zijn we teruggebracht uit de ballingschap, verlost en hersteld. Maak dit in je leven je dagelijks brood. (Anselmus zinspeelt hier ook op de eucharistie). Anselmus roept zichzelf ertoe op de gewelddadigheden van hen die Christus kruisigden aan God over te laten en te bedenken wat hij aan Zijn Zaligmaker verschuldigd is. Christus heeft immers de last van de zonde die hem neerdrukte, weggenomen en God nam hem zo onder Zijn trouwe zorg. En reeds voordat hij de Heere aankleefde, liet God hem niet in de hel vallen maar zag vooruit naar de tijd dat hij God zou aankleven.
De last van de erfzonde en de ondraaglijke toorn van God drukten hem neer. U maakte mij een christen en riep mij bij mijn naam. ‘Heere, omdat U mij heeft gemaakt, ben ik U al mijn liefde verschuldigd, omdat U mij hebt verlost, ben ik U mijn hele zelf verschuldigd, omdat U zoveel hebt beloofd, ben ik U mijn gehele bestaan verschuldigd.’ (…) ‘Goede Heere, verwerp mij niet. Ik bezwijk van honger naar Uw liefde; verfris mij erdoor. Laat mij vervuld worden met Uw liefde, rijk zijn in Uw gevoelen (affectio), volledig opgenomen in Uw zorg. Neem en bezit mij volledig, U Die met de Vader en de Heilige Geest alleen tot in alle eeuwen gezegend bent. Amen.’