In eigen woonplaats naar de kerk

Het is mijn vaste overtuiging dat we, als het even kan, in onze eigen woonplaats naar de kerk moeten gaan. Voor wie denkt vanuit de Hervormde kerk als kerk voor het gehele volk, is dat een volstrekte vanzelfsprekendheid. Hoewel de Hervormde Kerk ooit gold als volkskerk, is dat sociologisch gezien – met uitzondering van enkele dorpen – niet langer het geval voor zowel voor de Hersteld Hervormde Kerk als de Protestantse Kerk in Nederland. Maar dat laat onverlet dat het onze wens moet zijn dat in alle dorpen en wijken van grotere dorpen en van steden een kerk te vinden is waar de boodschap van Gods genade in Christus wordt verkondigd.

Is dat binnen eigen kerkverband niet het geval dan is de keuze óf naar een nabij liggende plaats te gaan óf als in onze woonplaats in een ander kerkverband wel het Evangelie klinkt, daarnaar over te stappen. Voor dat laatste heeft niet iedereen vrijmoedigheid. Daar komt nog bij dat een prediking nog niet als dwaalleer of ketterij behoeft te worden bestempeld, maar toch wel onhelder of heel onhelder moet worden genoemd. Dan valt het niet mee daar elke zondag onder te zitten, al helemaal niet met een opgroeiend gezin.

Voor kinderen is het heel belangrijk dat er op positieve wijze over de preek kan worden nagesproken en het niet zo is dat we er het zwijgen toe moeten doen of de inhoud van preek zelfs moeten corrigeren. Dat laatste kan eens een keer gebeuren maar het moet geen regel zijn en dan is het natuurlijk ook wel zaak dat wij niet op elke slak zout leggen.

Nu ga ik zelf feitelijk elke zondag uit preken en dan moet ik eigenlijk altijd de auto gebruiken. Ik probeer dat wel zoveel mogelijk te beperken. Vaak preek ik in de buurt van mijn woonplaats Nunspeet en is dat niet het geval dan neem ik een hele zondag aan. Al ben ik dan zelf maar zelden kerkganger, voor mij was het een grote vreugde dat ik afgelopen 31 augustus na vele jaren weer eens met de fiets als voorganger naar de kerk kon gaan en wel omdat in mijn woonplaats Nunspeet een Hersteld Hervormde Gemeente is ontstaan.

De wens daartoe ontstond bij vooral jonge gezinnen die óf in Elspeet óf in Doornspijk kerkten. Nu zijn dat beiden grote gemeenten. Met de oudvader Van Lodenstein is mijn zienswijze dat een kerk feitelijk niet meer dan vijfhonderd kerkgangers moet tellen. Bij deze zienswijze kan je doorgroeien tot zevenhonderd à achthonderd kerkgangers, maar dan ga je echt denken aan het stichten van een nieuwe gemeente. In kleine dorpen met een sterke gemeenschapszin is dat moeilijk, maar in grotere plaatsen ligt dat anders.

Een gemeente moet ook een gemeenschap zijn waarin men elkaar onderling vermaant en vertroost. Dan moet een gemeente niet al te groot zijn. Immers om elkaar te vermanen en te vertroosten moet je elkaar wel kennen. In de Alblasserwaard, de streek waar ik opgroeide, vonden tal van christenen van meerdere kerkverbanden trouwens dat je zondags alleen lopend naar de kerk behoorde te komen. Sommigen liepen dan wel meer dan een uur. Dan praat je over vijf/zes kilometer. Maar daar ligt dan ook wel de grens. Wie twee keer naar de kerk ging liep dan ruim vier uur op zondag.

In het gezin waarin ik opgroeide gingen wij ook altijd lopend naar de kerk. Eerst was dat ruim twintig minuten lopen en na een verhuizing krap vijfendertig minuten. Pas toen het lopen voor mijn ouders echt bezwaarlijk werd, is mijn vader voor de zondagse kerkgang de auto gaan gebruiken.

Lopend zou ik naar de Hersteld Hervormde Gemeente van Nunspeet zo’n twintig minuten nodig hebben, maar zoals ik al schreef pakte ik de fiets. Ik kwam mensen tegen die liepen maar omdat de plaats van samenkomst helemaal aan de rand van het dorp is kwamen velen net als ik met de fiets of met de auto.

Veel belangrijker is uiteraard de inhoud van de prediking. De kerk is immers daar waar de bediening van verzoening plaatsvindt. Waar mensen gedaagd worden voor Gods rechterstoel en hun schuld wordt aangewezen. Waar gewezen wordt op het Lam van God Dat de zonde van de wereld wegneemt. Het Lam dat ook de Voorspraak of Advocaat bij de Vader is. Als wij op Hem een beroep doen volgt ondanks al onze schuld vrijspraak op grond van Zijn werk. We hoeven daar zelfs niets voor te betalen.

Vanuit Numeri 6:22-27, het Schriftgedeelte waarin wij de priesterlijke zegen vinden, heb ik in de eerste zondagse dienst het Woord mogen verkondigen. Aan de zegen van de HEERE is alles gelegen dat geldt persoonlijk maar ook kerkelijk. Geestelijke zegeningen ontvangen wij alleen in geloofsgemeenschap met Christus. Wie zo gezegend is en wordt, is rijk in Christus, maar werd arm in zichzelf en blijft arm in zichzelf. Hoe zwaarder vroeger een houten hooiwagen werd geladen, hoe dieper de assen gingen buigen. Dat is geestelijk ook zo.

Daarnaar moeten we uitzien voor onszelf en voor de gemeente waartoe wij behoren, maar ook voor anderen en andere gemeenten. Dan moet het niet zo zijn dat wij menen dat de zegen voor ons gereserveerd behoort te worden. Integendeel, als het goed is bidden we én in persoonlijk én in kerkelijk opzicht: ‘Zegen and’ren maar ook mij.’

Zo de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden de bouwlieden eraan. Een grote troost is te weten dat God doorgaat met bouwen van Zijn kerk tot aan de jongste dag.

Ik weet, hoe ’t vast gebouw van Uwe gunstbewijzen,
Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen;
Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,
Zo min zal Uwe trouw ooit wank’len of bezwijken.

Zalig zijn we als we hier op aarde leren belijden: ‘Gij toch, Gij zijt onze roem, de kracht van onze kracht.’ Die taal verbindt alle levende leden van de kerk van alle eeuwen en alle plaatsen met elkaar.

Plaats een reactie