Geen kerkvader heeft zoveel geschriften op zijn naam staan als Augustinus. Zijn invloed op de kerk van het Westen is ongeëvenaard. Noch Rome noch de Reformatie zijn zonder hem te begrijpen. Na Luther is er over niet niemand zoveel geschreven als Augustinus. Deze kerkvader was dan ook een zeer veelzijdig man.
Het is al weer vijf jaar geleden dat een proefschrift van J.B. ten Hove, momenteel predikant in de Hervormde Gemeente binnen de PKN in Veenendaal, over het beeld van de dorsvloer (area) in de geschriften van Augustinus verscheen. Ik had nog nooit tijd kunnen vrijmaken het te lezen. Niet omdat ik het proefschrift niet zo belangrijk vond, maar het is een omvangrijk werk. Deze zomer vond ik voor het eerst tijd om het door te nemen en ik heb dat met vreugde gedaan.
Ten Hove schreef een grondige studie die blijk geeft van innerlijke verbondenheid met de kerkvader. Niet altijd is in de vertalingen van Augustinus’ werken het Latijnse woord area met dorsvloer vertaald. Ten Hove laat zien dat dit met slechts één uitzondering wel de bedoeling is. Die conclusie alleen al laat het belang van zijn proefschrift zien.
De dorsvloer is voor Augustinus het geliefde beeld voor de kerk. Op een dorsvloer bevindt zich kaf en koren. Hij gebruikt het tegen de donatisten die zich hadden afgescheiden van de katholieke kerk omdat die te weinig heilig was. Augustinus laat zien dat in deze bedeling het koren het kaf behoort te verdragen. Door dat niet te doen laten donatisten zien dat zij kaf van het lichtste soort zijn. Zij zijn weggewaaid van de dorsvloer van de katholieke kerk en zaak is dat zij terugkeren. Hun zonde is hoogmoed en een gemis aan liefde. Telkens weer benadrukt Augustinus dat er buiten de katholieke kerk geen zaligheid is.
Een belangrijkste conclusie die Ten Hove trekt is dat de scheidslijn tussen de katholieke kerk en de donatisten toch iets diffuser is dan op het eerste gezicht lijkt. Bij koren dat ongewild buiten de dorsvloer komt, denkt Augustinus niet, zo maakt Ten Hove aannemelijk, aan christenen die ten onrechte geëxcommuniceerd zijn, maar aan pachters of andere arbeiders en hun familie die het door hun donatische heer onmogelijk wordt gemaakt de katholieke kerk te bezoeken. Innerlijk zijn ze echter met haar verbonden.
Ten Hove sluit niet uit dat Augustinus er hoe dan ook van uitgaat dat er oprechte gelovigen zijn onder de donatisten. In onderscheid met de manicheeërs zijn er in de leer en de sacramenten geen verschillen met de katholieke kerk. Al erkenden de donatisten de doop niet van de katholieke kerk omgekeerd was dat wel het geval. Persoonlijk heeft Augustinus zich ingezet voor een vergaand verenigingsvoorstel in de vooravond van de collatio Carthaginensis. De donatische bisschoppen mochten zich bij de katholieke kerk voegen met behoud van hun waardigheid . Mijn inziens stelt Ten Hove zeer terecht dat een dergelijk voorstel niet denkbaar is zonder geestelijke herkenning.
Hij stelt de vraag of de harde woorden over de donatisten dat er voor heen geen zaligheid is als zij niet terugkeren naar de katholieke kerk absolute uitspraken zijn of retoriek in de polemiek. Hij neigt tot de laatste optie, al geeft hij wel aan dat de kerkvader deze interpretatie nergens zelf zo expliciet verwoord.
Als hij het beeld van kaf en koren door elkaar vermengd naar de donatisten gebruikt, wordt de nadruk op verdraagzaamheid benadrukt. Echter, naar binnen toe onderstreept Augustinus dat de verdraagzaamheid én niet onbegrensd mag zijn én hoe dan ook van tijdelijke aard. Op de jongste dag worden kaf en koren definitief van elkaar gescheiden. Hij waarschuwt de leden van de katholieke kerk niet mee te doen met de zonden die in haar midden plaatsvinden.
Katholieke christenen moeten beseffen dat het lidmaatschap van de kerk nog geen garantie is voor de zaligheid. Dat geldt niet alleen voor de gewone kerkleden maar ook voor haar ambtsdragers. In deze bedeling kan kaf nog in koren veranderen. Ook toen de kerkvader heel nadrukkelijk Gods verkiezende genade leerde belijden, zo laat Ten Hove zien, behielden aansporingen en vermaningen bij hem hun plaats en dat is altijd zo gebleven.
Ten Hove laat ook zien in zijn dissertatie hoe Augustinus het beeld van de dorsvloer heilshistorisch verwerkt. De kerkvader kan tot rond 400 na Christus over twee dorsvloeren spreken, namelijk die van het oudtestamentische Joodse volk en die van de nieuwtestamentische kerk. Een enkele keer spreekt hij over twee graansoorten, eerst gerst en dan tarwe, die op dezelfde dorsvloer gedorst worden. Vanaf ongeveer 400-402 na Christus verschijnt het tweevoudig teken van de vacht op de dorsvloer van Gideon in de geschriften van Augustinus. De natte vacht duidt op het Joodse volk. De natte dorsvloer op de wereldwijde kerk.
Zeer belangrijk en ook terecht acht ik de constatering van Ten Hove dat Augustinus vasthoudt niet alleen aan de eigen betekenis van het Oude Testament maar ook van het Joodse volk onder de nieuwe bedeling. De kerkvader is ervan overtuigd dat er voor de Joden evenmin als voor wie dan ook zaligheid buiten de kerk is.
Echter, in overeenstemming met de dissertatie van W.H. ten Boom Profetisch tegoed. De Joden in Augustinus’ De Civitate Dei laat Ten Hove zien dat volgens Augustinus God het Joodse volk niet volledig en definitief heeft verworpen. Hij verwacht hun massale bekering. Hij keert zich tegen het antisemitisme bij de manicheeërs en neemt ook stelling tegen anti-Joodse gevoelens bij eigen gemeenteleden.
Wie onder vervangingstheologie verstaat dat de wereldwijde kerk zonder reserve de plaats van het Joodse volk heeft ingenomen, mag Augustinus dan ook niet als een representant van de vervangingstheologie zien. Het onderzoek van Ten Hove laat zien dat de positieve heilsverwachting voor het Joodse volk zich niet tot De Civitate Dei beperkt, maar diep verankerd is in het denken van de kerkvader.
De kerkvader was aanvankelijk chiliast. Dat was later anders. Van belang is echter zijn constatering dat bij de kerkvader toen hij nog chiliastisch dacht, het duizendjarige rijk feitelijk geruisloos overgaat in de eeuwige heerlijkheid. Ik merk op dat wij hetzelfde zien bij Justinus Martyr en Irenaus. Naar mijn indruk is het duizendjarige rijk in de Vroege Kerk een voorfase van de eeuwige heerlijkheid en is er dan geen mogelijkheid tot bekering meer. Enkel en alleen de opgestane heiligen bevolken de nieuwe aarde.
Ik wijs er ook nog op dat wij in onze tijd deze zienswijze terug vinden in het commentaar van Thomas Schreiner op Openbaring in de serie Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Het verschil tussen het chiliasme van de Vroege Kerk en latere vormen blijft mijns inziens vaak onderbelicht.
Voordat hij zijn onderzoek in slotconclusies samenvat geeft Ten Hove aan hoe het beeld van de dorsvloer functioneert als het gaat om het laatste oordeel. Dan worden kaf en koren definitief van elkaar gescheiden. De gelovigen wacht naar ziel en lichaam de zaligheid en de ongelovigen de rampzaligheid. Ten Hove onderstreept dat vervolgens het lot van de rampzaligen ook een lichamelijke kant heeft. Hij laat ook zien dat het hoe van de eeuwige zaligheid en rampzaligheid ons bevattingsvermogen te boven gaat.
Wanneer Augustinus vaak het beeld van ‘vuur’ gebruikt wil dat niet zeggen dat dit vuur van eenzelfde aard is als vuur dat wij nu kennen. Ik wijs er terzijde op dat Calvijn zonder dat hij hierbij expliciet naar Augustinus verwijst ook deze zienswijze heeft. Dat blijkt bijvoorbeeld bij zijn uitleg van Matth. 3:12. Voor Augustinus is de kern van de zaligheid het eeuwig nabij God zijn en de kern van de rampzaligheid het eeuwig van God gescheiden zijn.
Ten Hove schreef een grondige dissertatie over een aspect uit Augustinus’ theologie dat meerdere facetten heeft. Hij heeft echt iets toegevoegd aan de reeds bestaande literatuur. Zoals hijzelf aangeeft valt er nog genoeg te onderzoeken. Expliciet noemt hij de betekenis van de kerkleer van Augustinus voor de Reformatie. De kerkleer van de kerkvader is van rooms-katholieke zijde vaak tegen de Reformatie ingebracht, maar dat doet geen recht aan het feit dat de eenheid van de kerk voor de Reformatie een eenheid in leer, prediking en sacramenten is. Voor liefhebbers van Augustinus kan ik deze dissertatie van harte aanbevelen.
J.B. ten Hove, Koren en kaf op de dorsvloer: de kerk in het licht van het laatste oordeel. Een onderzoek naar de betekenis van de area als metafoor voor de ecclesia bij Augustinus (Apeldoorn: Labarum, 2020), hardcover 608 pp., €39,95 (ISBN 9789087183011)