Iedereen moet de Bijbel in zijn eigen taal kunnen lezen om te gaan delen in de boodschap van Gods genade

Sola Scriptura

Sinds de negentiende eeuw is het de gewoonte geworden de Reformatie op 31 oktober te herdenken. In 1517 stuurde Luther die datum een brief naar de aartsbisschop van Mainz begeleid met 95 stellingen waarover hij met zijn studenten en collega’s wilde discussiëren.

Volgens de overlevering werd die dag door Luther het document met deze stellingen ook vastgespijkerd op de deur van de slotkapel van Wittenberg. Dan moeten we weten dat dit op zich niets bijzonders was. De deur van de slotkapel functioneerde feitelijk als een aanplakbord waarop meer dan eens mededelingen werden vastgespijkerd.

De publicatie van 95 stellingen heeft een ontwikkeling in gang gezet die leidde tot de reformatie van de kerk en – dat moeten we eraan toevoegen – deze reformatie heeft ook geleid tot een scheuring in de kerk. Bij de keuze tussen trouw aan de kerkelijke hiërarchie of trouw aan het Woord, koos de Reformatie ondanks de prijs van een uiterlijke scheur voor het laatste. De reformatoren waren ervan overtuigd dat echte katholiciteit blijkt in trouw aan en verbondenheid met de leer van de apostelen.

Luther werd geconfronteerd met het feit dat zijn inzichten niet alleen tegen pauselijke uitspraken ingingen maar zelfs tegen die van concilies. Concreet ging het om het concilie van Constanz waar Johannes Hus werd veroordeeld. Het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid was toen nog niet afgekondigd. Dat gebeurde pas in 1870. Daarmee werd de kloof tussen Rome en de Reformatie nog groter dan zij was. Breed aanvaard was reeds in de Middeleeuwen de gedachte dat wij in de besluiten van concilies de stem van de Heilige Geest horen. Luther stelde daarentegen dat niet alleen pausen maar zelfs concilies kunnen dwalen.

Op 10 december 1520 werd de pauselijke banbul die over Luther was uitgesproken buiten de poorten van Wittenberg verbrand. Meer nog dan het aanslaan van de 95 stellingen kunnen we dit als een keerpunt zien. Er is geen midden tussen de zienswijze dat de Bijbel alleen de uiteindelijke norm en bron van het geloof is en die dat de Bijbel dat is zoals begrepen door de kerk in besluiten die op concilies zijn genomen.

De reformatoren waren ervan overtuigd dat de Bijbel nooit echt als hoogste bron en norm van het geloof kan functioneren als de gewone kerkganger de Bijbel niet kan lezen. Daarom wilden zij dat de Bijbel in de volkstalen werd vertaald. Zo werd de Bijbel een boek dat ook het gewone volk kon lezen. Men hoefde niet langer in het Latijn thuis te zijn, wat toen voor elke scholier gold die een middelbare school bezocht.

De Bijbelvertalingen of vertalingen van delen van de Bijbel die in de Middeleeuwen tot stand kwamen, waren vertalingen van de Vulgata, de Latijnse vertaling van de Bijbel, in de volkstalen. Het beginsel van de Reformatie was dat de Bijbel vanuit de brontalen in de volkstalen moest worden vertaald.

Als het gaat om vertaalprincipes hechtte Luther er minder aan dat het taaleigen van de brontalen ook doorklonk in de vertalingen. Dat lag voor de vertalers van de King James Version en van de Statenvertaling anders, hoewel wij de afstand tussen de vertaalmethode van Luther en van de Statenvertalers ook weer niet al te groot moeten maken. Wie denkt dat Luther heel vrij vertaalde moet constateren dat hij het mis heeft en wie meent dat de Statenvertalers heel concordant vertaalden valt het toch wat tegen.

We moeten ook beseffen dat bij elke vertaling zaken verloren gaan. Op allerlei manieren verschuiven er zaken in een vertaling. Een woord in de brontaal heeft net een iets andere betekenis of gevoelswaarde dan in de doeltaal. Omdat je meer dan eens eenzelfde Hebreeuws of Grieks woord met een verschillend Nederlands woord moet vertalen, verdwijnen er verbanden. Omgekeerd verschijnen er verbanden als verschillende Hebreeuwse dan wel Griekse woorden met eenzelfde Nederlands woord wordt vertaald.

De Deux-Aes-Bijbel, de voorloper van Statenvertaling, was voor wat betreft het Nieuwe Testament rechtstreeks uit het Grieks vertaald, maar het Oude Testament was een vertaling van de Duitse Lutherbijbel. Bij het kerkvolk was deze vertaling geliefd. De predikanten die zelf de Bijbel in de brontalen konden lezen, zagen dat deze vertaling vooral wat betreft het Oude Testament kon worden verbeterd. Dat had niet alleen te maken met het feit dat de Deux-Aes-Bijbel in het Oude Testament niet vanuit de Hebreeuwse en Aramese brontekst was vertaald maar ook omdat men vond dat met de vertaalprincipes van Luther te weinig het taaleigen van de brontalen doorklonk in de vertaling.

Nadat er al jaren over was gesproken, werd ten slotte op de Dordtse synode van 1618-1619 het besluit genomen een geheel nieuwe vertaling van de Bijbel te vervaardigen. Ter wille van het kerkvolk moest men, vooral als het bekende teksten gold, als het even kon niet teveel afwijken van de Deux-Aes-Bijbel.

Een duidelijk voorbeeld dat men zich aan deze richtlijn hield is de titel van het derde Bijbelboek dat door Salomo is geschreven. Luther had daaraan de naam Hohelied gegeven en zo kwam de titel Hooge Liedt in de Deux-Aes-Bijbel. Het kerkvolk was zo aan deze naam gewend dat de Statenvertalers deze titel overnamen en daarom lezen we in de Statenvertaling van 1637 Het Hooge Liedt Salomons (in de editie van 1888: Het Hooglied van Salomo). In de kanttekening bij Hooglied 1:1 gaven de Statenvertalers aan dat de letterlijke vertaling ‘Het Lied der liederen’ moest luiden.

In de kanttekeningen hebben vinden we ook leerstellige toelichtingen. Feitelijk zijn die er in gekomen omdat de Statenvertalers zich hier niet strikt hebben gehouden aan de opdracht die zij hadden gekregen. De kanttekeningen waren feitelijk uitsluitend bedoeld om een alternatieve vertaalmogelijkheid aan te geven, een voor ons ongewoon beeld in de tekst te verklaren en ook om een meer letterlijke vertaling te bieden als de vertaling in de hoofdtekst wat vrij was. Dan was er ook voor de Statenvertalers een grijs gebied. In ene geval zetten zij de letterlijke vertaling in de hoofdtekst en werd in de kanttekening een toelichting gegeven, terwijl in het andere geval de vrijere vertaling in de hoofdtekst staat en de meer letterlijke in de kanttekening. Dat laatste zien we veel meer. De Statenvertalers hadden namelijk ook de opdracht gekregen dat zij een vertaling moesten vervaardigen in begrijpelijk Nederlands.

Bij de kanttekeningen waarin zij aangaven dat de vertaling in de hoofdtekst minder letterlijk was, zijn hun eerste doelgroep collega’s geweest die evenals zij gewend waren voor zichzelf dagelijks de Bijbel in de brontalen te lezen. Naar hen wilden zij zich op deze manier verantwoorden. Wie aandacht vraagt voor de waarde van de kanttekeningen, moet ook onderstrepen dat als regel van predikanten mag worden verwacht dat zij dagelijks de Bijbel in de brontalen lezen. Dan is hier over de hele breedte van de kerk van Nederland – ook als het gaat om tal van predikanten die universitair geschoold zijn – een reformatie nodig.

Elke levende taal ontwikkelt zich door. Op korte of langere termijn wordt in elke taal het verschil met een vorige taalfase zo groot, dat het feitelijk om een andere taal gaat. Dan moet men de eigen taal in een vorige taalfase gaan leren zoals men een andere taal leert. Dat was voor de rooms-katholieke kardinaal Bellarminus een argument om Bijbelvertalingen in de volkstaal af te wijzen. Hij vond het niet belangrijk – en feitelijk zelfs niet raadzaam – dat het gewone volk de Bijbel kon lezen. Iedereen met enige scholing kon immers toch de Vulgata lezen.

De kloof tussen het Nederlands van de originele Statenvertaling en het eigentijdse Nederlands is behoorlijk groot. Dat geldt minder voor de huidige uitgaven van de Statenvertaling. Die zijn een hertaling in de taal van de tweede helft van de negentiende eeuw. Voor de meeste van hen die deze editie gebruiken is het lezen van de originele Statenvertaling nog een hele opgave. Het is goed te beseffen dat voor iemand die niet bekend is met het negentiende-eeuwse Nederlands de kloof tussen deze vorm van Nederlands en het eigentijdse Nederlands nog heel wat groter is dan tussen de originele Statenvertaling en de edities die nu worden gebruikt.

Dan maakt duidelijk dat een hertaling, herziening dan wel nieuwe vertaling gewenst is en inmiddels zien we dan ook dat menigeen is overgestapt op de HSV en meer ter linkerzijde van het kerkelijke spectrum op de NBV21.

Dat zijn voor hen die het negentiende-eeuwse Nederlands niet beheersen de belangrijkste opties waartussen men kan kiezen. Wie stelt dat jongelui als zij Engels kunnen leren toch ook negentiende-eeuws Nederlands kunnen leren, gaat voorbij aan het feit dat maar een betrekkelijk klein deel van de jongelui zo goed Engels kan lezen dat zij een Engelse vertaling kunnen gebruiken. Waar dat wel het geval is, gebruikt men die soms heel terecht als hulp bij het Bijbellezen, maar altijd blijft de Bijbel in de eigen taal de Bijbel die men voor zichzelf in eerste instantie leest. Het argument dat jongelui toch ook Engels kunnen leren, komt trouwens ook dicht bij het argument van kardinaal Bellarminus dat wie de Bijbel wil lezen maar Latijn moet leren.

De eis dat een jongen of meisje dat VMBO kader volgt het Nederlands van de negentiende-eeuw moet gaan leren om de Bijbel te kunnen begrijpen, is een weinig realistische eis. Dan is de eis veel reëler dat van predikanten als regel mag worden verwacht dat zij de Bijbel in de brontalen kunnen lezen. Dat was namelijk de overtuiging én van de afgevaardigden op de Dordtse synode én van de Statenvertalers zelf.

Laat de kerken ervoor zorgen dat er een Bijbelvertaling in voor hen begrijpelijke taal aan het kerkvolk kan worden aanbevolen. Een dergelijke Bijbelvertaling kan in principe ook aan een onkerkelijke buurman worden gegeven. Nu is de HSV de Bijbelvertaling die qua vertaalprincipes het meest in de lijn van de Statenvertaling gaat. Zolang er geen beter alternatief is, kunnen de kerken het hun leden moeilijk kwalijk nemen dat zij, dan wel hun kinderen of kleinkinderen de HSV zijn gaan lezen. Men mag mensen die het negentiende-eeuws Nederlands niet beheersen niet afhouden van het lezen van de Bijbel.

Laten de kerken van Nederland toch echt vasthouden aan de Bijbel alleen (sola Scriptura). Echter, dat betekent dan ook dat de Bijbel beschikbaar wordt gesteld in een vertaling die het gewone kerkvolk kan begrijpen. Voor theologische discussies kan hoe dan ook een vertaling nooit het uitgangspunt zijn. Dan geldt we nemen ons uitgangspunt in die vorm waarin God ons Zijn Woord gaf. Dat is voor het Oude Testament het Hebreeuws en heel klein deel Aramees en voor het Nieuwe Testament Grieks.

Ongetwijfeld mag het taalkleed van de negentiende-eeuwse Statenvertaling ons lief zijn. Zelf zal ik voor eigen gebruik – als ik de Bijbel niet in de brontalen lees – altijd deze vertaling lezen en ik zou willen dat er op mijn ziek- en sterfbed, als ik dat krijg, uit wordt voorgelezen. Maar we mogen gehechtheid aan dit taalkleed niet als een principiële zaak zien. Emotioneel is voor de oudere generatie elke hertaling of herziening hoe klein die ook is een verlies. Maar dan moet de oudere generatie dit offer brengen ter wille van de nieuwe generaties.

*

Sola gratia

Mij kan het verdriet doen dat er zoveel rumoer is om SV, HSV en het project SV2027 terwijl men zich vaak heel weinig lijkt te bekommeren om de boodschap van de rechtvaardiging door het geloof alleen. In het brede midden van de kerken van Nederland en zeker meer ter linkerzijde beweert men dat hier de kloof met Rome is overbrugd. Dat is op zich waar, maar wel omdat men zelf is weggegroeid van de boodschap van de rechtvaardiging door het geloof zoals die zowel in de lutherse als gereformeerde belijdenisgeschriften wordt beleden.

Ook meer ter rechterzijde klinkt niet altijd een helder geluid. De anglicaanse bisschop J.C. Ryle (1816-1900) schreef: Ik zou nog liever de brandstapel opgaan dan dat ik zou moeten ontkennen dat ook de zwakste gelovige al vanaf zijn eerste geloofsdaad volkomen rechtvaardig is voor God en volkomen vergeving van zonden heeft. Ryle beklemtoonde ook dat dit geloof altijd van meet af aan vruchten voortbrengt. Rechtvaardiging en heiliging moeten wel onderscheiden maar niet gescheiden worden. Laten we tot deze boodschap terugkeren of daaraan vasthouden.

Dan geldt ook dat wij om de boodschap van de rechtvaardiging door het geloof alleen en van de zaligheid uit genade alleen de verlichtende werking van Gods Geest nodig hebben. Het kan zijn dat we de Bijbel zonder enige moeite in de brontalen kunnen lezen en toch de diepste kern ervan niet verstaan. Dat was het verwijt van Luther naar Erasmus. Luther ontkende niet dat Erasmus een groot geleerde was en toch verweet hij hem dat hij in geestelijke zaken nog blinder was dan een mol.

Om de Bijbel in de diepste zin te verstaan moeten we onszelf in het licht van Gods heilige wet leren veroordelen en leren erkennen dat wij de eeuwige rampzaligheid hebben verdiend. We moeten afgebracht worden van de gedachte dat wij iets moeten doen om voor de zaligheid in aanmerking te komen. Er is één ding nodig, namelijk als een arm zondaar tot Christus vluchten. ‘Nothing in my hand I bring, simply to the cross I cling.’

Wie weet van de kracht van Christus’ bloed, is van harte bereidwillig voortaan voor Hem te gaan leven. Dan is onze klacht dat wij altijd weer falen, dat alles zo ten dele blijft. Daarom zien we met groot verlangen uit naar de wederkomst van Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden in Zijn bloed heeft gewassen.

Terwijl Rome de werking van de Heilige Geest opsloot in de sacramenten, heeft de Reformatie onderstreept dat de Heilige Geest door het Woord het geloof in het hart bewerkt. In het licht van de Schrift kunnen meerdere zaken over de persoon en het werk van de Heilige Geest worden gezegd. Echter, gaat het over Zijn werk dan is zonder twijfel het belangrijkste dat Hij ons door een levend geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt.

Helaas geven inmiddels veel preken in kerken van de Reformatie aan hoorders de indruk dat deelgenootschap aan de sacramenten hen tot kinderen van God maakt. Meer dan eens wordt dat met zoveel woorden gezegd. Wie gedoopt is, mag weten dat hij een kind van God is. Echter dan geven de Schrift en belijdenis een ander geluid.

Izak en Rebekka hadden niet alleen Jacob maar ook Ezau. De laatste verkocht zijn eerstgeboorterecht voor een schotel linzenmoes en kreeg daarover nooit berouw. David had een Absolom en Amnon die zonder dat zij tekenen van geloof en bekering vertoonden stierven. De Schrift betuigt ons dat er binnen de kerk niet alleen wijze maar ook dwaze maagden zijn.

Het is niet vanzelfsprekend dat kinderen die opgroeien in een gezin dat bij de kerk van Christus behoort in de zaligheid delen of gaan delen. Zolang zij leven mogen ouders – en breder de gemeente – er altijd om vragen. Maar ook blijft waar wat Kohlbrugge schreef in zijn boekje Enige vragen tot antwoorden tot onderzoek en oefening van zichzelf of bij het doen van de belijdenis van het geloof:

Vraag: Waarin hebt u te berusten als u van de uwen iemand onbekeerd ziet sterven?

Antwoord: Dat ik mijn God grootheid geef. Spreuken 16:4.

In artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we dat wij in de kerk en toch niet van de kerk kunnen zijn. De doop is het merk- en veldteken dat wij Christus toebehoren. Echter, zonder een levend geloof en waarachtige bekering dragen we, als we gedoopt zijn, wel het uniform van Christus en zijn we een deserteur.

Vergelijken we de doop bij een trouwring, dan geldt dat deze trouwring als geloof en bekering ontbreken gedragen wordt door een overspeler. Het is wel een trouwring die wie niet kunnen afdoen. Daarom is toevlucht nemen tot Christus en bekering tot God de enige oplossing. Als wij gedoopt zijn zonder dat wij ons hebben bekeerd, verzwaart dat eenmaal ons oordeel. Niet voor niets wordt ongeloof en onbekeerlijkheid in het Oude Testament vaak met overspel of hoererij vergeleken. En wat letterlijk geldt, geldt ook geestelijk: hoereerders en overspelers zullen het koninkrijk van God niet beërven.

Heel ernstig hebben de Oudtestamentische profeten tegen geestelijk overspel en hoererij gewaarschuwd. Telkens weer lezen we dat het volk afhoereerde, maar ook dat de HEERE in Zijn goedheid profeten zond die het volk opriepen tot bekering. Laten we niet denken dat het geestelijk peil van de gemeenten zodanig is dat die oproep niet meer nodig is en dat de gemeente waartoe wij behoren gelijk mag worden gesteld met die van Smyrna en Filadelfia.

Gaan we daar voetstoots vanuit dan valt te vrezen dat de gemeente waartoe we behoren meer lijkt op Laodicea en Christus ook tot ons zegt: ‘Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij’ (Openbaring 3:20). Dan is het nog een grote zegen als God predikers met die boodschap tot ons zendt en geen predikers die ons in slaap sussen en ons rustig voort laten lopen op de brede weg. Want hoe zullen we ons tot de strijd van het geloof gereed maken als de bazuin van de prediking geen helder geluid geeft?!

We mogen nooit vergeten dat de doop tegen ons en onze kinderen getuigt zolang wij niet wedergeboren zijn tot een levende hoop en daarom een pelgrim op aarde zijn geworden. Helaas wordt de boodschap dat wij het koninkrijk van God niet kunnen ingaan tenzij wij opnieuw geboren worden, in menige preek gemist of wel erg omfloerst verwoord.

Dit is zeker, ook als kinderen met de kerk hebben gebroken, mogen en moeten ouders blijven pleiten of de HEERE in overeenstemming met de belofte van het nieuwe verbond Zijn onderwijs in hun hart wil schrijven en hun stenen hart wil wegenemen en hun een vlesen hart wil schenken. Dan mogen we de HEERE ook vragen of Hij wil bewerken dat zij hun doop niet langer ontheiligen.

Het verbond blijft een pleitgrond voor grootouders zelfs al zijn kleinkinderen ongedoopt. God kan zelfs uit stenen kinderen van Abraham verwekken en doden levend maken. Maar laten we toch ook nooit vergeten dat de levendmaking door Gods Woord en Geest zelfs voor de trouwste en meest betrokken kerkganger nodig is.

Paulus schreef niet voor niets aan de overwegend uit heidenen bestaande gemeente van Efeze dat ook voor hem en zijn joodse medewerkers gold: ‘Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen’ (Efeze 2:3). En allen die delen in Gods genade kunnen betuigen: ‘Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden)’ (Efeze 2:4-5).

Laten we toch bij deze zaken de wacht betrekken. Dan valt de vraag of we uit de SV of HSV lezen helemaal in het niet. Hier gaat het om zaken van eeuwig wel of eeuwig wee. Ik denk in dit verband opnieuw aan Ryle. Indringend heeft hij in zijn tijd de blijvende betekenis van de Reformatie beklemtoond zowel als het ging om de rechtvaardiging op enkel grond van het werk van Christus als om de noodzaak van een levend en door de Heilige Geest gewerkt geloof.

Een aantal van de toespraken van Ryle zijn door The Banner of Truth heruitgegeven onder de titel Warnings tot he Churches (Waarschuwingen aan de kerken). De eerste Nederlandse vertaling was voorzien van een woord vooraf van ds. C. Smits. Terecht zag hij hoezeer de waarschuwingen van Ryle ook in Nederland relevant zijn daar waar verbondsautomatisme ingang vindt.

In een van de toespraken uit Waarschuwingen aan de kerken betuigde Ryle het volgende: ‘De doop is een sacrament ingesteld door Christus Zelf en ze behoort door alle belijdende christenen met eerbied en ontzag gebruikt te worden. Wanneer de doop op de juiste wijze wordt gebruikt, waardig en met geloof, dan is het in staat een instrument van machtige zegen voor de ziel te zijn.

Maar als wordt geleerd dat allen die gedoopt zijn uiteraard wedergeboren zijn en dat alle gedoopten als kinderen van God behoren te worden aangesproken, verkeren de zielen van hen die zo denken in groot gevaar. Zo’n leer over de doop is naar mij voorkomt een omverwerping van de leer van de rechtvaardiging door het geloof. Slechts zij zijn kinderen van God die geloof hebben in Jezus Christus en het geloof is niet aller.’

Laten wij als het gaat om deze zaken elkaar aansporen dat er in niemand van ons een boos en ongelovig hart is om van de levende God af te wijken (vgl. Hebreeën 3:12.). Als wij reeds afgeweken zijn laten we toch tot inkeer komen voordat het te laat is.

Tegen over allerlei afwijkingen staat het Evangelie van Gods genade. Het Woord van God veroordeelt ons allemaal maar het betuigt ons ook dat Christus kwam om zondaren zalig te maken. Laten wij op die Zaligmaker leunen en anderen vertellen dat zij, wie zij ook zijn, welkom zijn bij Hem. Dan is er onder Gods zegen toch toekomst en verwachting voor Nederlands kerk.

De HEERE vraagt ons wel getrouw te zijn, maar Hij verwacht niet van ons dat wij Zijn kerk in stand houden. Dat kunnen we niet en hoeven we niet te doen. Onze vaderen deden het niet, wij doen het niet en onze kinderen of kleinkinderen evenmin. De HEERE doet dat zelf.

Daarom mogen we bij alle persoonlijke en kerkelijke zorgen toch blijmoedig zingen:

‘k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên;
Uw waarheid t’ allen tijd vermelden door mijn reên.
Ik weet, hoe ’t vast gebouw van Uwe gunstbewijzen,
Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen;
Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,
Zo min zal Uwe trouw ooit wank’len of bezwijken.

*

Sinds ik deze weblog heb stuur ik eigener beweging nooit meer bijdragen naar dagbladen op. Als men wil mag iedereen bijdragen van deze weblog overnemen mits met bronvermelding en in overleg met mij kan in een dagblad ook een verkorte versie van een bijdrage worden geplaatst. Ik geef nu nog het artikel van mijn hand weer dat op 20 oktober op de opiniepagina van het RD verscheen. In dit geval was mij niet door de redactie van het RD zelf maar van andere zijde dringend gevraagd een bijdrage naar het RD te zenden. Ik heb mij daartoe laten overhalen. Overigens heb ik er geen spijt van.

*

Richtlijn Reformatie: gewone man moet Bijbel kunnen lezen

We mogen de vertaalprincipes van de Statenvertalers niet strenger maken dan ze waren. En terwijl wij heftig discussiëren over Bijbelvertalingen grijpen jongeren soms naar de Bijbel in Gewone Taal. Als ze tenminste nog Bijbellezen…

Graag wil ik een reactie geven op de kritiek die door de GBS geuit werd op het project ”Statenvertaling 2027” (RD 1-10). Daarbij gaat het mij niet om de haalbaarheid en wenselijkheid van dit project maar om de aard van de kritiek.

Een Bijbelvertaling moet getrouw en begrijpelijk zijn. Dat zijn twee eisen die de Dordtse Synode stelde aan de Bijbelvertaling waartoe zij de opdracht gaf. Bij betrouwbaarheid dacht men er ook aan dat geprobeerd moest worden in de vertaling het taaleigen van de brontalen te laten doorklinken. In een kanttekening kon óf een toelichting op een letterlijke vertaling staan óf omgekeerd een meer letterlijk vertaling worden geboden terwijl de vrijere weergave in de hoofdtekst staat (Dat laatste zien we in de Statenvertaling (SV) veel meer.

Hier begint mijn moeite met de kritiek van de GBS. Die is gebaseerd op het met elkaar vergelijken van een paar losse teksten. Daaraan worden conclusies verbonden die voor wie de brontalen niet kent veel zwaarder overkomen dan ze werkelijk zijn.

Ik denk met name aan deze zin: „Het risico van het vergemakkelijken van de Bijbeltekst wordt zichtbaar; het kan leiden tot aanpassingen die én een subtiele verandering van inhoud zijn én een afwijking van de vertaalprincipes.” Wie de voorbeelden waarin sprake is van subtiele veranderingen leest, moet constateren dat elke vertaling dan vol zit van subtiele veranderingen ten opzichte van de brontekst en dat de SV dan echt geen uitzondering is.

In de SV 2027 wil men in 1 Thessalonicenzen 4:4 „vat” in „lichaam” veranderen en in een voetnoot „vat” vermelden. De Statenvertalers hebben daarentegen in de kanttekening het beeld toegelicht. Wie hier principieel tegen de keuze van de SV 2027 is, loopt ermee vast dat de Statenvertalers in meerdere teksten, zoals ik al aangaf, de vrijere vertaling in de hoofdtekst plaatsen en de letterlijke in een kanttekening. Wie de kanttekeningen regelmatig leest, weet dat.

Het voor mij meest sprekende voorbeeld waarbij ook in de Statenvertaling een beeld helemaal verdwijnt, staat in Daniël 3:8 (zie ook 6:25): „Daarom naderden even ter zelfder tijd Chaldeeuwse mannen, die de Joden openlijk beschuldigden.” In de kanttekening bij vers 8 (slot) staat dat een meer letterlijke vertaling zou zijn: „die de beschuldigingen der Joden uitriepen. Echter, ook hier geeft zelfs de kanttekening nog geen echt letterlijke weergave. Die luidt: „hun beenderen aten hen die van Judea (waren).” De Naardens Vertaling doet een poging dit beeld recht te doen met de weergave: „Zij zetten hun tanden in de Judeeërs”

Ik heb er moeite mee als men, zonder die concreet uit te werken, met de vertaalprincipes van de Statenvertalers komt aanzetten. Zij waren in de toepassing ervan behoorlijk flexibel. Als het om de vertaalprincipes gaat, is mijn ideaal een vertaling die niet minder maar nog meer dan de SV recht doet aan de brontaal en waarin het principe van getrouwheid nog consequenter wordt toegepast. De Statenvertalers legden zich er namelijk echt niet op toe om verschillende Hebreeuwse of Griekse woorden zoveel mogelijk met verschillende Nederlandse woorden te vertalen. En omgekeerd hebben ze, zonder dat de begrijpelijkheid van het Nederlands dat vroeg of vraagt, eenzelfde woord in de brontekst meer dan eens met verschillende Nederlandse woorden vertaald. In Psalm 57:2 doen zij dat zelfs binnen één tekst. De eerste keer vertalen zij het Hebreeuwse werkwoord „chāsā” met „betrouwen”, de tweede keer met „toevlucht nemen”.

De kerken zijn enerzijds verplicht te zorgen voor een Bijbelvertaling die kinderen in de bovenbouw van de basisschool met een redelijke woordenschat in principe kunnen begrijpen (zeker de historische Bijbelboeken) en die we ook aan buitenkerkelijken kunnen uitdelen. Anderzijds moeten de kerken er veel meer ernst mee gaan maken (ook als hun predikanten niet academisch gevormd zijn) dat de predikanten zonder veel moeite de Bijbel in de brontalen kunnen lezen.

Onderzoek toont aan dat ouders én onderwijzers veel invloed hebben op de leesprestaties van kinderen. Christenouders en -onderwijzers hebben hier een dubbele taak: dan heeft het leren begrijpen van de Bijbel de hoogste prioriteit. Ouders en onderwijzers moeten alles inzetten om hun kinderen vertrouwd te maken met Gods Woord. Dan zal men zich realiseren dat dit ook met een Bijbelvertaling die vergelijkbaar is met de Herziene Statenvertaling (HSV) al een hele opgave is.

Voor kinderen en ouderen die niet over een wat grotere woordenschat beschikken, zal ook het lezen van de HSV of de NBV21 problemen geven. Dan grijpen jongelui –als zij de Bijbel nog zelf willen lezen en geen dagboekje pakken of Bijbelonderzoek geheel nalaten– naar de Bijbel in Gewone Taal of de Basisbijbel. Dat zien we nu al bij meerdere jongelui in de gereformeerde gezindte. Dat laat ook zien dat allerlei discussies over de SV, de SV 20207 en de HSV ver van de realiteit af staan.

Enerzijds pleit ik dus voor een begrijpelijke Bijbelvertaling, anderzijds meen ik dat kerken veel meer ernaar moeten streven dat predikanten de Bijbel in de brontalen kunnen lezen. De brontalen niet beheersen moet, in de lijn van de Dordtse Synode, een uitzondering zijn en geen regel. Meerdere academische opleidingen schenken helaas veel te weinig aandacht aan de brontalen. Men kan er bepaald niet meer van uitgaan dat predikanten op dit terrein voldoende bagage meegeven.

Het verdriet mij wanneer het gebruik van de huidige of een minimaal hertaalde SV tot een principezaak wordt verheven. Dan wordt het fundamentele beginsel van de Reformatie dat de gewone man de Bijbel in zijn eigen taal moet kunnen lezen, prijsgegeven.

Omgekeerd vervult het mij met zorg wanneer de zienswijze dat alleen de SV mag worden gelezen gebruikt om zaken die echt principieel zijn te relativeren. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de Bijbelse norm dat de ambten van ouderling en diaken alleen voor de man openstaan. Met het prijsgeven van deze overtuiging men niet echt moeite mee te hebben.

Daarmee wordt de Schrift als uiteindelijke norm en bron van ons geloof en levenswandel wordt prijsgegeven. Er mogen dan ook andere normen en bronnen zijn die de Bijbel aanvullen dan wel corrigeren.

Nog ingrijpender is het als men vindt dat er verschillend mag worden gedacht over de kwestie of homo’s al dan niet een relatie mogen aangaan. Het behoort immers tot de kern van de Bijbelse ethiek dat seksualiteit alleen een plaats kan en mag hebben in het huwelijk tussen één man en één vrouw. Dit is zo ingrijpend omdat dit een zaak is die volgens de Schrift onze eeuwige bestemming raakt.

Wie zo zaken op één hoop gooit, laat zien dat hij geestelijk onderscheidingsvermogen volledig mist en de Bijbelse boodschap van de twee wegen niet aanvaardt. Als ambtsdragers zo spreken zijn het –ik zeg het met een wenend hart– blinde leidslieden van blinden.

Laten wij mensen aansporen om een betrouwbare (een volmaakte is er niet) en begrijpelijke Bijbelvertaling dagelijks biddend te lezen. Laten wij opkomen voor zaken die werkelijk principieel zijn. In de wetenschap dat alleen Christus Zelf Zijn kerk kan bewaren en beschermen.

Plaats een reactie