Mag je geloven en wanneer mag je geloven?
Een van de vragen die naar voren kan komen in de context van de boodschap dat Jezus kwam om het verlorene te zoeken en dat Hij de Zaligmaker van zondaren is, is hoe diep je gevoel van verlorenheid moet zijn voordat je tot Christus mag gaan.
Laat ik allereerst zeggen dat het Evangelie als de boodschap dat Christus redt van de toekomende toorn alleen betekenis en relevantie voor ons kan hebben, als wij erkennen dat wij de toekomende toorn hebben verdiend. Wie in geloof tot Christus komt, erkent daarmee dat alleen de Heere Jezus Christus die toorn kon wegdragen en dat wij zelfs met onze beste werken niet onbevreesd voor Gods rechterstoel kunnen verschijnen.
Wie zonder besef van verlorenheid tot Christus komt, wordt niet weggestuurd maar hoort wel wat de rijke jongeling hoorde: ‘Eén ding ontbreekt’. Zaak is dat wij dan niet bedroefd over deze vermaning weggaan, maar smeken: ‘Heere, Gij Zoon van David, ontfermt U zich over mij.’ En wie Hem zo aanroept, komt niet beschaamd uit.
Hoezeer het Evangelie staat tegen de achtergrond van Gods heiligheid en onze verlorenheid, nooit mag kennis van zonde als de grond worden gezien om tot Christus te gaan. Wie vreest dat hij dat te weinig heeft of wellicht geheel niet, heeft een dubbele reden om tot Christus te gaan.
De grond van geloof en van zaligheid ligt niet in ons maar buiten ons. Dat geldt voor het komen tot Christus en voor het levenslange beoefenen van het geloof in Hem. Het werk van God in ons is in dit leven ten dele. De vaste grond is dat God aan de zondaar die in de wedergeboorte met geloof wordt begiftigd en zo met Christus verenigd, de volkomen gerechtigheid van Christus schenkt.
De grond om tot Christus te gaan ligt dus niet in iets dat in ons is te vinden. Dat geldt ook zondekennis. Ze ligt enkel en alleen in Zijn roepstem om tot Hem te komen. Die roepstem kunnen we vergelijken met een huwelijksaanzoek. Als prediking echt prediking van het Evangelie is en niet een vrijblijvende beschouwing hoe rechtzinnig die ook is, dan horen we dat Christus ons als levend lid van Zijn Bruidskerk begeert.
Zijn aanzoek vraagt om een antwoord. Soms wordt de vraag gesteld: ‘Mag je dan zomaar geloven?’ Deze vraag is al verkeerd. Geloven is nooit iets wat wij zomaar doen. Het gaat om de zaligheid van onze ziel en de eer van God. Zeker is echter dat wij geen nee mogen zeggen tegen het huwelijks-aanzoek van Christus.
Dan maakt het niet uit hoe wij nee zeggen. De een zegt nee omdat hij meent dat hij datgene wat hij in werkelijkheid mist, reeds bezit. De ander zegt nee met een beroep dat een mens uit zichzelf niet kan en wil. Hij ziet zich feitelijk als een slachtoffer en niet zoals de Bijbel dat leert als een vijand van God die verzoening met God nodig heeft. Een derde zegt nee, omdat hij niet wil breken met wat hem afhoudt van God.
Bijna altijd is er sprake van een combinatie van factoren. Zaak is dat wij ons verzet tegen God opgeven en dan geldt dat wij dat nog heden moeten doen. Zalig zijn we als wij het eens worden met de weg van zaligheid geopenbaard in het Evangelie. Als we maar één wens kennen: Christus toe behoren.
Dat is en blijft een wonder. De enige verklaring is dat God Zelf aan ons gaf wat Hij van ons vroeg. Wij van onze kant weten en voelen, zo staat er in de Dordtse Leerregels heel mooi en terecht, dat wij met het hart zijn gaan geloven en Jezus als onze Zaligmaker hebben lief gekregen. Zelfonderzoek is nodig, maar dan niet voordat wij tot Christus komen maar als wij belijden tot Hem te zijn gegaan. Vertonen wij de kenmerken van de kinderen van God?
Dat zal overigens altijd nog maar ten dele zijn. Daarom blijft het enige houvast wat Christus voor ons en in onze plaats deed. Het beste bewijs dat wij wedergeboren zijn is dat Christus ons alles is en wij Hem daarom nog meer willen leren kennen om zo voor Hem te leven. Niemand die het Evangelie hoort mag blijven die hij is. Zaak is dat wij als een arm zondaar tot Christus vluchten, dat Zijn verzoenend sterven het rustpunt van ons hart wordt en blijft en wij daarom ook de wens hebben voor Hem te leven en zo God te verheerlijken.
Dit geldt hoe dan ook. Het geldt dubbel als wij het teken en zegel dragen van de Heilige Doop. Het teken van inlijving in Christus en Zijn kerk. Wie niet op Christus leunt en voor Hem leeft, ontheiligt Zijn doop. Dat is niet minder ernstig dan het ontheiligen van het Heilig Avondmaal. We mogen onze doop niet ontheiligen, maar zaak is dat wij bij de betekenis van onze doop leven. Is dat het geval, dan zoeken wij onze zaligheid buiten onszelf in de Heere Jezus Christus.
In de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme zijn er weinigen geweest die zo krachtig en indringend het appel van het Evangelie tot onbekeerde zondaren hebben gebracht als de Schotse Marrow-men. De bekendste vertegenwoordigers daarvan zijn Thomas Boston en de gebroeders Ralph en Ebenezer Erskine. Zij ontlenen hun naam aan het zeventiende-eeuwse Engelse boek The Marrow of Modern Divinity (Het merg van de nieuw godgeleerdheid).
Bij nieuwe godgeleerdheid gaat het dan om de godgeleerdheid van de Reformatie met de boodschap dat de zondaar vanaf het moment dat hij tot Christus vlucht volkomen rechtvaardig voor God is. Marrow-men werd de aanduiding voor de Schotse predikanten die de heruitgave van dit boek toe-juichten.
The Marrow of Modern Divinity laat zien dat de rechtvaardiging niet het eindpunt van het geestelijk leven vormt maar het beginpunt en blijvende middelpunt ervan. Juist als Christus en het appel onmid-dellijk tot Hem te komen niet functioneert in de prediking, kan ook de boodschap van de rechtvaardiging door het geloof alleen, niet functioneren.
*
Een leerrijk boekje over de aard van de ware bekering
Een Schotse theoloog en prediker die in de lijn van de Marrow-men ging, was John Colquhoun (1748-1827). Het boek The Marrow of Modern Divinity werd door de generale synode van de Kerk van Schotland veroordeeld. Nu heeft Thomas Boston een uitgave met toelichtende opmerkingen van zijn hand verzorgd. Colquhoun merkte op dat deze toelichtende opmerkingen niet waren veroordeeld en dat men daarom deze uitgave met een gerust hart kon lezen.
Colquhoun leefde een generatie na de Marrow-men. Van zijn hand verscheen een prachtig boekje onder de titel Repentance (Bekering/berouw). In dit boekje laat hij zien wat waarachtige bekering inhoudt en maakt hij het onderscheid tussen een wettische en evangelische bekering duidelijk.
Om elk misverstand te voorkomen in de uitdrukking ‘evangelische bekering’ heeft het woord ‘evan-gelisch’ een voluit positieve betekenis. Het wil zeggen: ‘in overeenstemming met het Evangelie’. In deze positieve zin komen we het woord ‘evangelisch’ trouwens ook tegen in de kanttekeningen van de Statenvertaling.
Een wettische bekering is verbonden met een besef van Gods wet en van Gods heiligheid zonder dat er een bevatting is van Gods barmhartigheid in Christus. In aansluiting bij de Geloofsbelijdenis van Westminster beklemtoont Colquhoun dat de bekering ten leven voortvloeit uit het Evangelie. Het is geen vrucht van het verbond der werken maar van het verbond der genade. Zonder geloof in Christus kan er dan ook geen waarachtige bekering en waarachtig schuldbesef zijn.
Waarachtig schuldbesef gaat dan ook niet vooraf aan het komen in Christus maar is ermee verbonden. Als het gaat om het feit dat er geen bekering of berouw kan zijn zonder een bevatting van Gods barmhartigheid in Christus, wijst Colquhoun onder andere op de gelijkenis van de verloren zoon. De jongste zoon keerde terug naar zijn vader omdat hij zicht kreeg op de barmhartigheid van zijn vader. Wie tot Christus komt, komt in de wetenschap dat Hij zondaren ontvangt en met hen eet.
Telkens weer benadrukt Colquhoun dat geloof en bekering/berouw samengaan en dat de wil, macht en begeerte ertoe beiden door de Heilige Geest in de wedergeboorte worden gewerkt. Kennis van zonde zonder geloof heeft geen zaligmakende betekenis. Het is geen grond om tot Christus te komen en laat juist zien dat men nog niet wedergeboren is. Men staat dan nog voor de enge poort en bewandelt nog niet de smalle weg. Kennis van wedergeboorte kan er nooit zijn zonder kennis van Christus.
Dan nu een paar citaten uit Repentance.
Omdat vele overtuigde zondaren geen duidelijk zicht hebben op het feit dat de waarachtige bekering/het waarachtige berouw zijn plaats heeft in het nieuwe verbond, menen zij dat Christus alleen de waarachtig berouwvolle zondaar ontvangt en dat die de enige is die recht heeft zich aan Hem tot zaligheid toe te vertrouwen.
Daarom durven zij niet tot de genaderijke Zaligmaker te komen, totdat zij er zich eerst van hebben overtuigd dat hun berouw waarachtig is, totdat zij een prijs in hun hebben die hun welkom garandeert. Echter, men moet zonder een moment te wachten tot Christus gaan om waarachtig berouw te krijgen. (…) Zowel voor zondaren als heiligen is het van het grootste belang een juist en helder zicht te hebben op de natuur en aard van waarachtig berouw en dat zij diep getroffen worden door het grote belang ervan en de absolute noodzakelijkheid tot eeuwig welzijn.
*
De beoefening van waarachtig berouw vloeit in eminente mate voort uit een diepe en gevoelvolle overdenking van de smartelijke angst en verbazingwekkende dood van de Heere Jezus, onze aan-biddelijke Borg.
*
Zonder het beoefenen van het zaligmakend geloof of van de bevatting van Gods barmhartigheid in Christus kan er een gevoel van zonde zijn, maar geen waarachtig gevoel . (…) De zondaar moet van harte geloven en vertrouwen in Christus tot vergeving van zonden om op de wijze van het Evangelie over de zonde te klagen en zich ervan af te keren tot de levende God.
*
Het is dan ook geen gezonde leer als gesteld wordt dat Christus alleen berouwvolle zondaren ont-vangt en dat alleen berouwvolle zondaren het recht hebben tot Hem te komen. De wedergeboren zondaar omhelst allereerst door geloof Jezus Christus en krijgt zicht op Gods vergevende barm-hartigheid in Hem voordat hij waarachtige bekering kan beoefenen. (…) Het kwaad van deze leer is dat het hulpeloze zondaren ertoe aanzet berouw uit zichzelf voort te brengen en daarmee tot Christus te gaan in plaats van hen ertoe aan te sporen in geloof tot Christus te gaan om het van Hem te ontvangen.
Waarachtige bekering betekent dat wij ons tot God bekeren/wenden. Maar als bekering vooraf zou kunnen gaan aan geloof, zouden zondaren tot God kunnen naderen zonder tot Christus te komen als de enige weg tot Hem en dat in strijd met de uitdrukkelijke woorden van Christus: ‘Ik ben de Weg (..) niemand komt tot de Vader dan door Mij.’ (Joh. 14:6)
*
U zult zeggen: ‘Kan een mens die geen waarachtig berouw heeft dan wel het zaligmakend geloof in Christus beoefenen?’ Ik antwoord: ‘Nee, dat kan hij niet.’ Echter, hoewel een mens geen zaligmakend geloof kan beoefenen zonder het beginsel van waarachtig berouw dat door de Heilige Geest in het hart wordt geplant, hebben tallozen geloof en geloven tallozen tot behoud van hun ziel zonder dat zij eerst hebben gezien dat zij dit beginsel hadden en zonder dat zij het ooit hebben betracht.’
*
Colquhoun besluit zijn boekje met de volgende woorden: ‘Geloof met toepassing op uzelf de geboden en vervloekingen van de wet als een verbroken werkverbond om een waarachtige overtuiging van uw zonde en schuld te ontvangen. En geloof dan met een bijzondere toepassing de verklaringen, aan-biedingen en beloften van het gezegende Evangelie om een geloofszicht te ontvangen op Gods barm-hartigheid in Christus. Dat zal u ertoe aanzetten en bemoedigen het evangelische berouw te beoefenen dat Hem welbehaaglijk is.
Vertrouw op de Verlosser, die verhoogde Vorst en Zaligmaker voor bekering ten leven en bid in Zijn naam tot de God van alle genade voor de Geest van genade en van gebeden om u in staat te stellen te zien op Hem Die u hebt doorstoken en over Hem te wenen.’
John Colquhoun, Repentance (Edinburgh: The Banner of Truth, 2010), paperback 216 pp., £6,– (ISBN 9781848710559)