Zijn uw zonden vergeven?

Ons kan worden gevraagd welke boodschap wij in de kerk horen. Als het goed is mogen wij in overeenstemming met de Apostolische Geloofsbelijdenis de boodschap van vergeving van zonden horen. De Bijbel leert ons dat heel de wereld Gods eeuwige gramschap heeft verdiend, maar ook dat er louter uit genade en alleen om Christus’ wil vergeving van zonden is zelfs voor de grootste van de zondaren.

Ik denk in dit verband aan de eerste keer dat de Engelse prediker George Whitefield in Cardiff in de lekenprediker Howell Harris ontmoette. Zij hadden al meerder brieven met elkaar uitgewisseld en het voorbeeld van Harris had er aan meegewerkt dat Whitefield vrijmoedig kreeg in de open lucht te prediken als kerkgebouwen voor hem gesloten bleven. Whitefield zelf schrijft in zijn Journals: ‘Toen ik hem het eerst zag, was mijn hart nauw aan hem verbonden. Ik wenste iets van zijn vuur te ontvangen en gaf hem met heel mijn hart de rechterhand van gemeenschap.’

Harris zelf vertelt dat de eerste vraag die Whitefield hem stelde: ‘Weet u dat uw zonden vergeven zijn?’ De doorleefde zekerheid van de vergeving van zonden was kenmerkend voor het geestelijke leven van de zogenaamde achttiende-eeuwse methodisten. Er zijn vele voorbeelden te geven van methodisten die zeer welgemoed de dood tegemoet gingen. Niet dat de zaligheid voor hen vanzelf-sprekend was, maar er was wel de heerlijke doorleefde zekerheid van de vergeving van zonden. Dat viel anderen op.

 In 1865 bracht de methodistische predikant Daniel James Draper voor de eerste keer nadat hun 1836 naar Australië was geëmigreerd een bezoek aan Engeland. Op de terugreis naar Australië in 1866 kwam hij met ruim 240 medepassagiers om in de golf van Biskaje toen het schip dat hen vervoerde, schipbreuk leed. Het schip was al ernstig gehavend, toen de kapitein op 10 januari aangaf dat er geen hoop meer was en zij allen zouden vergaan.

Er bracht geen paniek uit onder de passagiers maar er viel wel een beklemmende stilte. Ds. Draper stond op en terwijl er tranen over zijn wangen liepen, zei hij: ‘De kapitein heeft ons gezegd dat er geen hoop is, dat wij allen moeten vergaan. Mar ik mag u zeggen dat er wel hoop is, hoop voor ons allen, dat wij allen de hemelse haven aandoen.’ Vervolgens zette hij in ernst en eenvoud de boodschap van vergeving van zonden op grond van het ene offer van Christus uiteen.

Onder zijn laatste woorden waren de volgende: ‘Binnen enkele ogenblikken moeten wij allen verschijnen voor onze grote Rechter. Laat ons ons voorbereiden Hem te ontmoeten.’ Zijn biograaf schreef: ‘En zo stierf hij als een echter methodistenprediker, of nog beter als een echte christen. In zijn stervensuur werd waar: ‘O Jezus, hoe vertrouwd en zoet klinkt mij Uw naam in d’ oor, als ik van alles scheiden moet, gaat nog die Naam mij voor.’

Mijzelf werd trouwens toen ik nog theologie studeerde op een verjaardag eens de vraag gesteld: ‘Nu studeer je voor predikant, maar mag je ook weten dat je zonden vergeven zijn?’ De vragensteller was een aangetrouwde neef van de jarige. Later begreep ik dat de jarige ons bewust naast elkaar had geplaatst in de verwachting dat het tussen ons zou klikken. En dat was inderdaad het geval.

Ik voelde dat de vraag vanuit oprechte belangstelling werd gesteld. Later heb ik begrepen dat de vragensteller zelf worstelde met een roeping tot het ambt van predikant, maar nog een vrijmoedigheid had aan de studie theologie te beginnen, omdat hij de volle zekerheid dat zij zonden hem vergeven waren miste.’

Ik moest op de vraag ‘Mag je ook weten dat je zonden vergeven zijn?’ een eerlijk antwoord geven. Tijd om mij op dat antwoord voor te bereiden, had ik niet. Ik heb verteld dat ik die zekerheid had, maar dat ik wel gedurig moest zien op het Lam van God om die zekerheid te behouden en de kracht ervan te ervaren. Ik weet dat ik die nacht pas laat in slaap kwam. Had ik niet teveel gezegd? Had ik wel een eerlijk antwoord gegeven? Maar van welke kant ik het ook bekeek, ik kwam toch telkens ook daarna op deze antwoorden uit.

Voor ons allen is de vraag of wij deel hebben aan de vergeving van zonden. De ene christen put daaruit meer troost dan de andere. De prediking heeft dan bepaald niet als laatste doel om treurigen te troosten. Telkens als zij de beloften van God in een waar geloof aannemen, mag de gelovigen verkondigd worden dat hun zonden hun vergeven zijn. Geen vreugde is zo groot als de vreugde over de vergeving van zonden en niets is zo ernstig dan dat wij op reis zijn naar Gods rechterstoel terwijl onze schuld nog openstaat.

Plaats een reactie