Inleiding
De breuk tussen Rome en de Reformatie werd niet in de laatste plaats bepaald door het verschillende verstaan van de rechtvaardiging. Voor Rome is de rechtvaardiging een proces van innerlijke vernieu-wing. Geloof opgevat als instemming met de leer van de Kerk is dan niet voldoende. Geloof moet door de liefde worden gevormd. Daartegenover heeft de Reformatie rechtvaardiging als vrijspraak in Gods gericht verstaan; een vrijspraak die niet gebaseerd is op iets in ons, maar alleen op de aan ons geschonken en toegerekende gerechtigheid van Christus.
Ten onrechte is de toerekening van de gerechtigheid van Christus als een legale fictie getypeerd. De toerekening van de gerechtigheid van Christus is er namelijk nooit buiten de geloofsgemeenschap met Christus. In die gemeenschap wordt de vreugde ervaren van het feit dat onze vrijspraak niet afhanke-lijk is van iets in ons of door ons verricht. De gelovige moet telkens opnieuw ervaren dat ook zijn beste werken met zonden bevlekt zijn. Juist zo schept hij vreugde uit de aan hem toegerekende gerechtig-heid van Christus.
In de gereformeerde theologie na Calvijn werd een onderscheid gemaakt tussen de dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid van Christus. De lijdelijke gehoorzaamheid van Christus wil zeggen dat Hij met Zijn lijden en sterven de schuld heeft betaald. De dadelijke houdt in dat Hij door Zijn gehoorzaamheid het leven van al de Zijnen van wieg tot graf heeft overgedaan. Zakelijk vinden we deze gedachte ook bij Luther en Calvijn. In artikel 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we dat Jezus Christus onze rechtvaardigheid is, ons toerekenende al zijn verdiensten, en zoveel heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan.
*
De boodschap van de rechtvaardiging een aangevochten boodschap
De eeuwen door zijn er vragen gesteld bij de boodschap van de rechtvaardiging, zoals die door de Reformatie werd verwoord. Binnen de kerken van de Reformatie zelf werden aanpassingen voor-gesteld. In het bijzonder op de gedachte dat de dadelijke gehoorzaamheid van Christus ons wordt toegerekend, is kritiek geuit. In de twintigste eeuw heeft Karl Barth gesteld dat de volgorde wet en evangelie – een volgorde die voor de leer van de rechtvaardiging zoals de Reformatie die heeft verwoord, zeer essentieel is – moet worden omgekeerd. Voor Barth is de rechtvaardiging een puur objectief en universeel gebeuren. Ieder mens mag zich door God aanvaard weten op grond van het offer van Christus.
In het bijzonder, hoewel niet uitsluitend binnen de Angelsaksische wereld, hebben nieuwtestamentici gesteld dat de wijze waarop de Reformatoren de rechtvaardiging in de brieven van Paulus hebben verstaan, exegetisch onhoudbaar is. Men spreekt over het nieuwe perspectief op Paulus. Het zal duidelijk zijn dat als dit waar is dit consequenties heeft voor de visie op de breuk tussen Rome en de Reformatie.
Binnen presbyteriaanse kerken in Amerika is een beweging op gang gekomen met de naam ‘federal vision’. Deze beweging sluit voor een deel aan bij de inzichten van het nieuwe perspectief op Paulus. Naast de leer van de rechtvaardiging meent men ook andere elementen uit de gereformeerde belijdenis te moeten aanpassen. De kritiek richt zich dan op de gereformeerde theologie na Calvijn, maar zij geldt feitelijk ook Calvijn en de gereformeerde belijdenisgeschriften.
Deze ontwikkelingen in Amerika zijn de achtergrond van een aantal uitgaven die al weer een aantal jaar geleden bij Reformed & Presbyterian Publishing Co. te Phillipsburg, New Jersey het licht zagen. In deze uitgaven wordt de leer van de rechtvaardiging exegetisch, historisch, dogmatisch en pastoraal belicht, terwijl ook nauw met de rechtvaardiging verwante leerstukken aan de orde worden gesteld. Doel ervan is de Bijbelse houdbaarheid en het grote theologische en daarmee ook pastorale belang van de boodschap van de rechtvaardiging op grond van de toegerekende gerechtigheid van Christus te onderstrepen. Voor een aantal zaken uit deze publicaties vraag ik in het vervolg van deze bijdrage uw aandacht.
*
Kanttekeningen bij en wijzigingen van de reformatorische boodschap van de rechtvaardiging vanaf de zeventiende eeuw
In de zeventiende eeuw heeft de puriteinse theoloog Richard Baxter geloof als gehoorzaamheid aan de wet van het evangelie omschreven. Voor hem is het geloof méér dan alleen een lege hand. Door gehoorzaamheid aan het bevel van het evangelie worden we gerechtvaardigd. In het bijzonder de gedachte dat Christus voor ons en in onze plaats de wet heeft vervuld, wees Baxter van de hand. Naar zijn overtuiging werd zo de deur naar antinomianisme geopend. Bij Anglicaanse godgeleerden uit de laatste decennia van de zeventiende eeuw zien we eenzelfde ontwikkeling. Te denken valt aan Edward Fowler, die model staat voor Onkunde uit De Christenreis van John Bunyan en aan John Tillotson, die aartsbisschop van Canterbury werd. De betekenis van het evangelie werd louter in termen van morele vernieuwing gezien.
In de negentiende eeuw poogde John Henry Newman, als vertegenwoordiger van de Tractarian Movement, een eigen Anglicaanse rechtvaardigingsleer te ontwerpen; een rechtvaardigingsleer die rechtvaardiging niet alleen als vrijspraak, maar ook als vernieuwing opvat. Zijn beroep op Richard Hooker, de grote Anglicaanse theoloog van de zestiende eeuw, was echter geforceerd. Newman ging tenslotte over naar de Rooms-Katholieke Kerk. Hij wordt wel als de geestelijke vader van het Tweede Vaticaanse concilie gezien.
Niet in de laatste plaats tegen de achtergrond van de ideeën van Newman en de Tractarian Movement wijdde James Buchanan (1804-1870), behorend tot de Free Church van Schotland, de Cunningham Lectures van 1866 aan de leer van de rechtvaardiging. Het jaar daarop verschenen deze lezingen in druk onder de titel The Doctrine of Justification: An Outline of its History in the Church and of its Exposition from Scripture.
In 1961 verscheen bij The Banner of Truth een herdruk van dit werk met een woord vooraf van J.I. Packer. In dit woord vooraf stelt Packer terecht dat het werk van Buchanan een klassiek werk mag worden genoemd. Heel nadrukkelijk onderscheidt Buchanan in dit werk de toegerekende gerechtig-heid van Christus als de enige grond van de rechtvaardiging van het geloof dat niet meer is dan een instrument. Kenmerkend voor degenen die tot rechtvaardiging geloven is dat zij zichzelf schuldig weten voor God en zichzelf veroordelen.
In Amerika zien we onder de navolgers van Jonathan Edwards een aanpassing van de leer van de rechtvaardiging; een aanpassing die verband houdt met een afwijkende visie op de betekenis van het kruis en de verzoening. De navolgers van Edwards voelden zich aangetrokken tot de zogenaamde gouvernementele zienswijze op de verzoening. Met de kruisdood van Christus wil God als de Heerser over alle dingen een voorbeeld stellen en laten zien dat Hij de zonde ernstig neemt. Er is echter geen sprake van betaling van de schuld van de mens ten opzichte van God in strikte zin.
Tegenover deze New Divinity kwamen de theologen verbonden aan Princeton Theological Seminary op voor de klassiek gereformeerde visie dat aan het kruis de toorn van God over de zonde plaats-vervangend is weggedragen en de schuld metterdaad betaald. Deze betaling en de daarmee ver-bonden gehoorzaamheid van Christus is de grond van de rechtvaardiging. Terwijl de New Divinity sterk filosofisch georiënteerd was, wilden de Princeton theologen theologie vanuit nauwkeurige exegese bedrijven. Charles Hodge, de grote dogmaticus van Princeton, had aanvankelijk ook Nieuwe Testament als leeropdracht.
*
Het nieuwe perspectief
Als katalysator van het zogenaamde nieuwe perspectief op Paulus (de uitdrukking is van James D.G. Dunn) wordt het boek van E.P. Sanders gezien Paul and Palestinian Judaism. Volgens Sanders moeten alle vormen van jodendom rond het begin van de christelijke jaartelling als verbondsnomisme worden getypeerd. Uit enkel genade behoort men tot Gods verbond. Het verschil tussen Paulus en het rabbinale jodendom zou zijn dat het rabbinale jodendom de grenzen van het verbond laat bepalen door de besnijdenis, de spijswetten en de sabbat en Paulus door de belijdenis dat Jezus de Heere is.
Volgens het nieuwe perspectief staat de boodschap van de rechtvaardiging in een heilshistorisch kader. Zij behoort bij de nieuwe bedeling en heeft dan haar plaats binnen de ecclesiologie. De bood-schap van de rechtvaardiging zou slechts willen duidelijk maken dat jood en heiden tot de gemeente van Christus behoren op basis van dezelfde geloofsbelijdenis.
Het probleem is niet zozeer wat in het nieuwe perspectief wordt gesteld, maar wat wordt ontkend. De spits van de rechtvaardiging is de soteriologie. Onjuist is de gedachte dat de nieuwe bedeling louter in het verlengde ligt van de mozaïsche bedeling. De mozaïsche bedeling heeft een voorwaardelijk element dat het nieuwe verbond in aansluiting op Gods verbond met Abraham niet heeft.
De gerechtigheid uit het evangelie waarover Paulus in Rom. 10:6-8 in aansluiting bij Deut. 30:11-15 en de gerechtigheid van de wet waarover Paulus in Rom. 10:5 in aansluiting bij Lev. 18:5 spreekt, liggen niet in elkaars verlengde, maar staan tegenover elkaar. Terwijl de wet gekenmerkt wordt door de woorden ‘doen’ en ‘werken’, wordt het evangelie gekenmerkt door de woorden ‘geloven’ en ‘belofte’.
De werken der wet mogen niet worden beperkt tot de ceremoniële werken. Uiteindelijk is deze zienswijze van het nieuwe perspectief helemaal niet zo nieuw. In de Middeleeuwen werd deze visie door scholastieke theologen verdedigd. Met nadruk hebben de reformatoren gesteld dat bij de werken der wet alles wat de wet gebiedt, behoort. Wanneer in Deut. 27:26 de vloek wordt uit-gesproken over hen die de woorden van deze wet niet bevestigen, sluit dat aan bij de vermelding van een aantal overtredingen met een moreel karakter.
De wet stelt niet slechts joden schuldig, maar iedereen. Heel duidelijk blijkt dat uit het begin van de brief aan de Romeinen. Heel de wereld ligt onder Gods oordeel en Christus heeft verlossing van de vloek van de wet teweeggebracht, omdat hij voor ons en in onze plaats stierf en de wet gehoorzaam was. De teksten waarin over de gehoorzaamheid van Christus wordt gesproken, vormen de Bijbelse grond voor wat in de dogmatiek de dadelijke gehoorzaamheid van Christus wordt genoemd. Dat wil zeggen dat Christus voor ons en in onze plaats de wet heeft vervuld en het leven van al de Zijnen van wieg tot graf heeft overgedaan.
Verbondsnomisme mag op vormen van jodendom van toepassing zijn, het gaat niet op voor Paulus. Uiteindelijk heeft ook het verbondsnomisme een legalistisch karakter. Het nieuwe perspectief definieert ‘legalisme’ te eng. Meer verfijnde vormen ervan worden niet in ogenschouw genomen en bekritiseert. De wijze waarop binnen het nieuwe perspectief over het geloof wordt gesproken, heeft opmerkelijke parallellen met de visie van Baxter en de zogenaamde neonomianen.
Geloof wordt uiteindelijk zelf weer een werk. Of wij in Gods gericht kunnen bestaan, wordt uit-eindelijk bepaald door onze levenswandel. Daarbij is de levenswandel méér dan een bewijs van de echtheid van het rechtvaardigend geloof. In het nieuwe perspectief roemt de mens als het gaat om de vraag of hij God kan ontmoeten niet enkel en alleen in het kruis van Christus. Het nieuwe perspectief is niet in staat de innerlijke relatie te laten zien tussen de verzoenende kruisdood van Christus en de rechtvaardiging door het geloof.
*
Federal Vision
In presbyteriaanse kringen in Amerika wordt de klassiek gereformeerde leer van de rechtvaardiging bijgesteld, waar men gegrepen is door de ‘federal vision’. Het gaat hierbij om een bepaalde visie op het verbond die tot gevolg heeft dat tal van noties uit de gereformeerde leer worden bijgesteld. Dat geldt in het bijzonder de gedachte van de toerekening van de dadelijke gerechtigheid van Christus. Aanhangers van de ‘federal vision’ leggen heel sterk de nadruk op de geloofsgehoorzaamheid als voorwaarde voor het ontvangen van de uiteindelijke zaligheid.
Voorstanders van de ‘federal vision’ plegen zich sterk te keren tegen de gereformeerde scholastiek. Men zegt terug te willen naar de oorspronkelijke Reformatie. Soms heeft men kritiek op de Geloofsbelijdenis van Westminster. De oudere gereformeerde belijdenisgeschriften zoals onze Drie Formulieren van enigheid pleegt men hoger aan te slaan. Echter ook met elementen uit deze belijdenisgeschriften weet men feitelijk geen raad.
Ik denk aan wat de Heidelbergse Catechismus betuigt over de Heilige Geest Die ons is gegeven en ons nooit verlaat en aan de Nederlandse Geloofsbelijdenis die stelt dat wij wel in de kerk en toch niet van de kerk kunnen zijn. De laatste decennia hebben tal van onderzoekers er trouwens op gewezen dat de continuïteit tussen de eerste hervormers en de latere gereformeerde scholastiek veel groter is dan de discontinuïteit. Het gaat om dezelfde theologie op een andere wijze verwoord.
De aanhangers van de ‘federal vision’ plegen grote bezwaren te hebben tegen de notie van het werkverbond. In de Drie Formulieren van enigheid wordt over dit verbond niet gesproken. Dat ligt in de Geloofsbelijdenis van Westminster anders. Echter ook waar de uitdrukking verbond der werken niet wordt gebruikt, behoort het tot de grondnoties van de gereformeerde leer dat de verhouding tussen God en mens vóór de zondeval een andere is dan de genadige verhouding tussen God en mens erna.
Het verbond der genade is iets volstrekt nieuws en ongedachts na de zondeval. Volgens de aanhangers van de ‘federal vision’ is er echter vóór en na de val van één verbond sprake. God blijft de mens namelijk trouw. Daarmee wordt niet alleen geen recht gedaan aan de ernst van de val, maar wordt ook het verbond der genade een soort veredeld werkverbond.
De aanhangers van de ‘federal vision’ bezien evenals die van het nieuwe perspectief de tweeslag van wet en evangelie louter heilshistorisch. Van een heilsordelijke tegenstelling tussen wet en evangelie wil men niet weten. Dat wordt als een lutherse zienswijze van de hand gewezen. Nu is het waar dat Calvijn aan de heilsgeschiedenis méér aandacht schenkt dan Luther, echter ook Calvijn weet van de heilsordelijke tegenstelling tussen wet en evangelie en dat juist in het kader van de leer van de rechtvaardiging.
Als de reformatie ergens één in was, is het in de leer van de rechtvaardiging. Trouwens de Heidel-bergse Catechismus is geschreven door calvinisten die zich evenals Calvijn zelf ook leerlingen van Luther wisten. Dat is in de existentiële wijze waarin de tweeslag van wet en evangelie in dit belijdenisgeschrift ter sprake komt zeer duidelijk merkbaar.
De aanhangers van de ‘federal vision’ denken sterk sacramentalistisch, al zeggen zij de leer van wedergeboorte door de doop af te wijzen. Volgens hen is de vraag of wij Christus in een waar geloof zijn ingelijfd, simpel te beantwoorden door naar de doop te verwijzen. De roeping wordt uitsluitend gezien als een roeping die met geloof moet worden beantwoord en niet als een roeping die het geloof bewerkt. De verkiezing wordt vooral collectief opgevat. De gemeente is als geheel verkoren. Van een tweeërlei kinderen van het verbond en van tweeërlei leden van de kerk wil men niet weten.
De klassiek gereformeerde notie van zelfonderzoek (denk aan het klassieke avondmaalsformulier) functioneert niet en wordt trouwens ook expliciet afgewezen. Alle gedoopten zijn zonder onderscheid in volle zin lid van de kerk. Dat wil nog niet zeggen dat zij zalig zijn. Om de uiteindelijke zaligheid te verkrijgen, is volharding noodzakelijk. De oproep te volharden, neemt de plaats van zelfonderzoek volledig over.
Het zal duidelijk zijn dat de visie van de aanhangers van de ‘federal vision’ als twee druppels water op het arminianisme lijkt. Het verschil is dat de verkiezing heel nadrukkelijk collectief wordt opgevat en dat men erg sacramentalistisch is. Evenals bij de arminianen het geval is, wordt echter de uiteindelijke zaligheid van de volharding in het geloof afhankelijk gemaakt en de noties van de inwendige roeping en de wedergeboorte die het geloof bewerken, opgegeven. Wie tot de gemeente behoort, is een kind van God, maar dat wil nog niet zeggen dat men de uiteindelijke zaligheid ontvangt.
Nu plegen de meeste aanhangers van de ‘federal vision’ toch nog vast te houden aan de persoonlijke verkiezing, al is erg onduidelijk op welke Schriftplaatsen zij dat baseren, want feitelijk alle teksten die in de gereformeerde belijdenisgeschriften daartoe dienen, worden collectief uitgelegd. De wijze waarop men de persoonlijke verkiezing een plaats geeft, is meer augustijns dan reformatorisch. Men kan pas van zijn verkiezing zeker zijn als men uiteindelijk heeft volhard. Dat betekent dat de persoonlijke verkiezing alleen als waarschuwing fungeert en niet als bron van zekerheid van de uiteindelijke zaligheid.
*
Slot
Het is niet toevallig dat de leer van de rechtvaardiging telkens weer op onbegrip stuit en verzet ontmoet. Zij sluit niet aan op de gesteldheid van de natuurlijke mens. Ook wie genade heeft ontvangen moet steeds weer leren wat genade is. Luther kon zeggen dat hij die meent de leer der rechtvaardiging volledig te hebben begrepen, er blijkt van geeft haar geheel niet te hebben begrepen. Essentieel is dat wij een bedelaar worden en een bedelaar blijven, maar dan wel een bedelaar die mag weten dat hij in Christus meer dan overwinnaar is en niets hem van Gods liefde kan scheiden. De zaligheid van een christen is immers geheel en ten volle op het werk van Christus gebaseerd. Daarom roemt de christen ook alleen in Diens kruis als spiegel van de verkiezing en bron van zekerheid niet alleen van het geloof als zodanig, maar ook van de volharding en de uiteindelijke zaligheid.
The Federal Vision and Covenant Theology: A Comperative Analysis, door Guy Prentiss Waters, uitgave Presbyterian & Reformed Publishing Co., Phillipsburg, New Jersey 2006; ISBN 1-59638-033-0; pb. 397 pp.; prijs $20,99.
The Faith Once Delivered: Essays in Honor of dr. Wayne R. Spear, red. Antohony T. Selvaggio, uitgave Presbyterian & Reformed Publishing Co., Phillipsburg. New Jersey 2007; ISBN 978-1-59638-020-2; pb. 309 pp.; prijs $22,99.
Covenant, Justification and Pastoral Ministry: Essays by the Faculty of Wesminster Seminary California, red. R. Scott Clark, uitgave Presbyterian & Reformed Publishing Co., Phillipsburg, New Jersey 2007; ISBN 1-59638-035-7; pb. 465 pp.; prijs $24,99.
The Law is not of Faith: Essays on Works and Grace in the Mosaic Covenant, red. Bryan D. Estelle, J.V. Festko en David Van Drunen, uitgave Presbyterian & Reformed Publishing Co., Phillipsburg. New Jersey 2009; ISBN 978-1-59638-100-1; pb. 358 pp.; prijs $24,99.
‘The New Perspective: Paul, Luther and Judaism’, in The Westminster Confession into the 21st Century, Volume 3, (red. Ligon Duncan) door Donald Macleod, uitgave Christian Focus Publications, Fearn, Ross-shire, Schotland 2009; ISBN 978-1-85792-992-8; hb. 552 pp.; prijs ₤22,99.