In onze taal – en niet alleen in de onze – kennen we de woorden ‘amen’ en ‘halleluja’. Aan elke taal waarin de Bijbel wordt vertaald, worden deze woorden toegevoegd. Dat heeft te maken met het feit dat de vertalers van de Septuaginta, de eerste vertaling van het Oude Testament die reeds voor het begin van de christelijke jaartelling tot stand kwam, deze woorden onvertaald lieten. Alle latere vertalers hebben hierin de Septuaginta gevolgd.
Het woord ‘amen’ is verbonden met het Hebreeuwse werkwoord dat de betekenis ‘betrouwbaar zijn’ heeft. Amen wil zeggen: ‘het is echt zo.’ Je kunt ervan op aan. Wij denken al snel dat het betekent: ‘nu zijn we klaar.’ Klaar met bidden. De preek is beëindigd. Maar het feit dat een preek met ‘amen’ wordt besloten, wil zeggen dat de boodschap van Godswege getrouw is doorgegeven. Helaas moeten we wel zeggen dat dit lang niet van elke preek die met ‘amen’ wordt besloten kan worden gezegd.
Heel mooi wordt in de Heidelbergse Catechismus verwoord waarom wij onze gebeden met ‘amen’ besluiten. De reden is dat wij daarmee belijden dat onze gebeden veel zekerder door God zijn verhoord dan wij in ons hart voelen. Wat moeten wij onszelf dan beschuldigen dat wij vaak zo gedachteloos bidden en dat als God ons niet leert bidden, ons bidden helemaal geen bidden is.
Het woord ‘halleluja’ betekent: ‘Geloofd zij de HEERE’. Het geeft aan wat de diepste bedoeling van de mens en maakt duidelijk waarom God mensen trekt uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Dat is om de HEERE te verheerlijken. ‘Mijn God, U zal ik eeuwig leven, omdat Gij het hebt gedaan.’
Niet minder dan het woord ‘amen’ is het woord ‘halleluja’ misbruikt. In bepaalde kringen in Nederland werd wel over halleluja-christendom gesproken om een gearriveerd christendom te typeren waarin de noties van strijd, aanvechting en verwondering ontbraken. Toch acht ik een dergelijk typering minder gelukkig. Immers het misbruik heft het goede gebruik niet op. Heel verdrietig is als tegenover een gearriveerd christendom een vorm van christendom wordt gesteld waarin enkel van klacht sprake is en de noties van vreugde en verwondering ontbreken. Dan is het uiteindelijk lood om oud ijzer.
Hoe vaak komt in de Psalmen niet alleen het woord halleluja voor, maar ook de oproep God te loven en zich in God te verblijden. Veelzeggend is dat de synagoge het Bijbelboek dat wij als het boek van de Psalmen kennen het boek van Lofprijzingen noemen. Ongetwijfeld spreken de Psalmen ook van strijd, nood en aanvechting. Die begeleiden het leven van Gods kinderen tot hun laatste ademtocht. Maar in het midden van de benauwdheden maakt God de Zijnen levend en zo zingen zij in Hem verblijd en aan Hem gewijd. En eenmaal zullen alle tranen worden afgedroogd en blijft alleen lof en dank over.
Zelf hoorde ik reeds als kind ds. Hofman uit Schiedam preken. Hofman noemde zichzelf trouwens nooit dominee maar sprak over zichzelf als evangeliedienaar. Zo staat het ook op de preken die in gedrukte vorm van hem werden verspreid. En hij was dat echt een prediker van de boodschap van Gods opzoekende zondaarsliefde en van Gods trouw. God Die nooit laat varen het werk van Zijn handen.
Daarover sprekend kon Hofman meer dan eens in preken het woord ‘halleluja’ laten vallen. Het feit dat hij was opgegroeid in het Hervormd Lokaal te Sliedrecht zal daar niet vreemd aan zijn geweest. Vele jaren is deze gemeente gediend door J.H. Bogaard die door Hofman als zijn geestelijke leermeester werd gezien. Bogaard trok mensen aan van allerlei kerkelijke achtergronden. Mensen die met hem de Hervormde Kerk verlieten waar hij aanvankelijk godsdienstonderwijzer was geweest. Gerefor-meerden die in eigen kerk het bevindelijk element – we spreken over de decennia voor de Tweede Wereldoorlog – gingen missen.
Ook een zekere Pietje van der Vlies had haar weg naar het Hervormd Lokaal gevonden. Zij was onder het Leger des Heils tot bekering gekomen, maar miste al spoedig geestelijk voedsel in de toespraken van de heilssoldaten. Toch bleef duidelijk waar Pietje voor het eerst in aanraking was gekomen met het Evangelie. Als zij naar voren liep om aan het Heilig Avondmaal deel te nemen, riep zij altijd ‘halleluja’. En omdat men voelde dat het uit haar hart kwam en zij ook zo gebakerd was, heeft men dat haar nooit kwalijk genomen.
Zelf herinner ik mij een preek die ik op een tweede paasdag in de Plantagekerk van Schiedam hoorde. Hofman besloot deze preek met ‘halleluja’. Na het dankgebed vroeg hij de gemeente om staande alle drie de verzen van Psalm 150 te zingen. Immers, hoe waard was God het verheerlijkt en gediend te worden. Wij mochten immers die dag nog herdenken dat Christus voor doodschuldige zondaren de dood, de hel en het graf had overwonnen.
Dan ging je naar huis en zong het in gedachten: ‘De HEER’ zij eeuwig lof, en elk zegg’ amen, amen.’ Mijn bede is dat iedereen die dit leest hiermee van harte instemt.