Evert Mouw (1976-2024). Een voorbeeld uit eigen tijd voor wie Augustinus een gids was terug naar de kerk en naar God in Christus

De worsteling van Augustinus

Komend seizoen hoop ik, zoals ik in de vorige bijdrage op deze weblog aangaf, voor de stichting ‘Godsvrucht en wetenschap’ een cursus te geven over verantwoording van het christelijke geloof in het voetspoor van Augustinus.

De grote kerkvader kreeg de naam van Jezus, zo betuigt hijzelf, met de moedermelk meegegeven. Zijn vader Patricius was een heiden die zich op zijn sterfbed liet dopen. Augustinus was toen vijftien jaar. Zijn moeder Monica was echter een toegewijd christin. Haar diepste wens was dat haar zoon voor Christus zou leren leven.

Met verdriet heeft zij gadegeslagen dat haar zeer getalenteerde zoon weggroeide van de kerk en van het christelijke geloof. Naar zijn overtuiging kon het christelijke geloof geen antwoord geven op intellectuele vragen waarmee hij worstelde, niet in de laatste plaats die over de oorsprong van het kwaad. Hij zocht naar een redelijk geloof en dit meende hij te vinden in de sekte van de manicheeërs.

Monica legde haar nood voor aan een bisschop die zelf ook manicheeër was geweest. Zij wilde dat deze bisschop met haar zoon in gesprek zou gaan. Daartoe bleek deze niet bereid. Wellicht voelde hij aan dat een discussie met de zo hoog begaafde Augustinus geen nut had. Toen Monica aanhield, gaf hij haar een antwoord dat profetisch bleek te zijn: ‘Een zoon van zulke tranen kan niet verloren gaan.’ Dit is zeker dat het gebed hoe dan ook het machtigste wapen van een christen is en dat geldt in het bijzonder naar hen die wij niet met gesprekken en argumenten kunnen bereiken.

Krap tien jaar was Augustinus een toehoorder van de sekte van de manicheeërs. Deze sekte kon echter haar pretentie niet waarmaken dat zij een redelijk antwoord kon geven op alle vragen die men op levensbeschouwelijk gebied kan stellen. Ook deze sekte beriep zich ten slotte op gezag. Daarom heeft Augustinus later gezegd dat hij dan liever iets geloofde op het gezag van de Kerk dan van deze sekte.

In de tijd dat hij als leraar retorica in Milaan werkzaam was, begon Augustinus de diensten van de bisschop Ambrosius te bezoeken. Hij wilde leren van diens welsprekendheid. Het lezen van de geschriften van neoplatoonse filosofen had hem al geholpen bij het vinden van antwoorden op intellectuele vragen. Echter, in deze geschriften vond hij toch niet het uiteindelijke antwoord. Hij miste er de naam Jezus in. De middelaar door wie God tot verloren mensen nadert en verloren mensen tot God mogen naderen, kwam in de (neo)platoonse filosofie niet voor.

Toen Augustinus’ intellectuele bezwaren tegen het christelijke geloof waren verdwenen, gingen de morele bezwaren die hij had des te zwaarder tellen. Een christen kon niet zijn eigen meester zijn. Een christen moest zichzelf verloochenen en de strijd aanbinden tegen zondige begeerten. Daartoe was de latere kerkvader niet bereid.

Hij bleef hinken op twee gedachten, totdat hij – terwijl hij in de tuin van de villa waar hij verbleef met zijn vriend Alypius erover sprak dat zij niet bereid waren te kiezen – een kinderstem hoorde: ‘Neem en lees’. Hij sloeg de Bijbelcodex open die in zijn nabijheid lag en las de woorden uit Romeinen 13:13-14: ‘Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen; niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkameren en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden.’

God Zelf stelde nu Augustinus in staat de goede keuze te maken en in plaats dat hij zich vanaf dat moment een gebonden mens voelde, voelde hij zich een bevrijd mens. De eeuwen door hebben telkens opnieuw mensen ervaren dat God hun hart opent, hun wil vernieuwt en hun gevoelens reinigt. Dat zij God lief krijgen, omdat Hij hen eerst heeft liefgehad en dat zij daarom niet met tegenzin maar Hem van harte leren dienen. Hun probleem is niet meer dat God teveel van hen vroeg en dat de prijs te hoog is, maar dat zij Hem nog al te weinig liefhebben en dat hun dienen van Hem zo onvolkomen is.

*

De levensgang van Evert Mouw

De eeuwen door zijn mensen van allerlei achtergronden aangesproken door Augustinus die met recht de grootste kerkvader van het Westen mag worden genoemd. Ik kan een sprekend voorbeeld noemen van Evert Mouw, een oud-gemeentelid uit Elspeet, die 9 maart dit jaar overleed.

Evert was de enige zoon van Kos en Christien Mouw, het schaapherdersechtpaar uit Elspeet. Toen hij nog op de basisschool zat scheidden zijn ouders en ging Evert met zijn moeder naar Apeldoorn. Hij zat halverwege de middelbare school toen zijn ouders weer met elkaar trouwden en Evert terugkeerde naar Elspeet. Door zijn levensgang groeide Evert op in een sociaal isolement. Hij miste een veilige en zorgeloze jeugd.

In de tijd dat ik de hervormde gemeente van Elspeet diende, kwam Kos Mouw trouw naar de kerk. De diensten op zondagavond in Vierhouten miste hij vrijwel nooit. Christien kwam veel minder. Zij kon zeggen dat ze als herderin achter de schaapskudde God minstens zozeer in de schepping ervoer als in de kerk.

Ook Evert begon in de tijd dat hij was teruggekeerd naar Elspeet de kerkdiensten te bezoeken. Vanaf de kansel gezien zat hij dan altijd op de galerij rechts van mij. Ik weet niet meer hoe wij met Evert in contact kwamen. Ik vermoed dat mijn vrouw hem een keer na de dienst heeft uitgenodigd. Op catechisatie is Evert nooit geweest, maar evenals mijn zoon Huibert die een aantal jaren jonger was dan hij, ging hij naar de jeugdvereniging. De bijeenkomsten daarvan waardeerde hij zeer en betekenden veel voor hem.

Evert was echt een filosofische geest. Dat merkte je in de gesprekken die op zondagavond in de pastorie werden gevoerd als hij er ook was. Hij stelde allerlei diepe vragen en wilde overal een antwoord op weten. Ook op vragen waar wij in dit leven als nietige mensen geen antwoord op kunnen geven of als er een antwoord is, dat antwoord niet kunnen bevatten.

Tegen het einde van ons verblijf in Elspeet raakte Evert uit het zicht. Hij ging in 2003 in Leiden studeren en kwam weinig thuis, en wij vertrokken als gezin in 2005 naar Driebruggen. Toen ik begin 2024 opnieuw contact kreeg met Evert bleek dat hij in die tijd ook weggezworven was van de kerk. Ook voor hem schoot het christelijke geloof intellectueel tekort. Het kon hem niet overtuigen.

Het was ergens in de zomer van 2023 dat ik Everts naam onder de kerkbodeberichten van de hervormde gemeente van Elspeet binnen de PKN had zien staan. Evert was na de dood van zijn vader bij zijn moeder gaan wonen. Zijn moeder was inmiddels ook overleden. Er bleken grote zorgen rond zijn gezondheid te zijn. Die zorgen bleken, zo werd duidelijk uit de Kerkbode voor de Veluwe, op een gegeven moment groter te worden.

Ik was het al langere tijd van plan, maar onaangekondigd bracht ik begin 2024 een bezoek aan Evert. Mireille, die hij al jaren kende, maar met wie hij in 2023 kort nadat hij wist dat hij ziek was, was getrouwd, deed de deur open en ik stelde mij aan haar voor. Mireille wist niet of Evert een bezoek van mij nog wel aankon. Zij ging naar binnen om het hem te vragen. Evert bleek blij verrast te zijn en stelde mijn bezoek zeer op prijs. Daar hoorde ik over wat er was gebeurd in de jaren dat wij elkaar niet hadden ontmoet.

*

Aangesproken door Augustinus

Maatschappelijk waren Evert de zorgen niet bespaard gebleven. Zijn onderzoekende geest had hij de jaren door gehouden. Intensief had hij allerlei grote denkers bestudeerd. De laatste jaren waren dat de neoplatoonse filosofen geweest, onder wie Plotinus. Wat hem in Plotinus aansprak was dat kennis en waarheid geen sociologische constructies zijn, maar dat er echte kennis en universele waarheid is omdat er een objectieve werkelijkheid is.

En met Plotinus wist hij dat er een werkelijkheid achter de zichtbare werkelijkheid is. Ook van de onzichtbare werkelijkheid kunnen wij kennis hebben. En evenals bij Augustinus waren voor hem deze geschriften mede de aanleiding geweest om terug te keren tot de christelijke kerk en tot het geloof dat zijn voorgeslacht had beleden en had horen verkondigen in de dorpskerk van Elspeet.

Hij vond bij Augustinus wat hij miste bij Plotinus. Bij Plotinus zoekt de mens het Ene of het goddelijke. Persoonlijke trekken heeft de godheid bij Plotinus niet en de godheid van Plotinus is al helemaal geen godheid, die mensen liefheeft, zoekt of zich om hen bekommert. Immers, wij zijn lager dan het Ene en het Ene heeft genoeg aan zichzelf. De mens is daar slechts een reflectie van.

Over God Die dat wel doet, de God van Abraham, Izak en Jakob, Die God Die Zijn Zoon naar deze wereld zond om verloren zondaren te zoeken, las Evert bij Augustinus. De echte kennis is de kennis van God en van Zijn Zoon Jezus Christus Die Hij gezonden heeft (Johannes 17:2). De bron om deze kennis te ontvangen is de Schrift die de eeuwen door voor allen die tot de kerk van Christus behoren, een lamp voor hun voeten is en een licht op hun pad.

Evert was de kerkdiensten weer gaan bezoeken. In diezelfde tijd werd kanker bij hem geconstateerd en van meet af aan waren de vooruitzichten allesbehalve positief. Opmerkelijk dat Evert niet opstandig is geworden dat hij ziek werd in dezelfde tijd dat hij terugkeerde naar de kerk en maatschappelijk de dingen weer op orde begon te krijgen. Ontroerend vond ik de woorden die na zijn overlijden op de rouwkaart stonden, woorden die herinneren aan Augustinus: ‘Voor ons te vroeg een gemis, maar God staat boven de tijd. Wat voor ons onbegrijpelijk is, is voor Hem het goede.’

Evert had leren verstaan dat God Die Zich in Christus openbaart de bron is van het hoogste goed. Hij herkende zich in de verloren zoon en daarom had hij geen behoefte om vragen te stellen bij het beleid van God de almachtige Vader in zijn leven. Toen zijn levenseinde naderde, heeft hij trouwens gevraagd of de wijkouderling de gelijkenis van de verloren zoon wilde lezen bij de afsluiting van zijn begrafenis. 

Evenals Blaise Pascal, de grote geestelijke zoon van Augustinus, wist Evert dat hij God nooit was gaan zoeken als God hem niet had gezocht. Hij was niet alleen persoonlijk de Bijbel gaan lezen en gaan bidden, maar samen met Mireille, die helemaal niet bij de Bijbel was opgevoed, was hij dagelijks hardop uit de Bijbel gaan lezen en hardop gaan bidden. Hij had zijn vrouw aangespoord dat zelf ook persoonlijk te doen.

Ik heb nog een tweede bezoek aan Evert gebracht. Dat bezoek was aanmerkelijk korter dan het eerste. Duidelijk was dat het levenseinde van Evert snel naderde. Ik heb Psalm 130 met hem gelezen, een psalm die zo vaak is gelezen aan ziekbedden en sterfbedden. In deze korte Psalm wordt in oudtestamentische woorden het hele Evangelie samengevat. Wie tot God leert naderen roept uit de diepten tot Hem en erkent zijn schuld. Die belijdt en roemt ook in Gods genadige ontferming en wenst voor Hem te leven.

Evert kon van harte beamen dat het ook bij hem zo lag. Hier op aarde had hij maar kort voor God en voor Zijn Zoon Jezus Christus de Zaligmaker, het vleesgeworden Woord, geleefd, maar Evert wist dat het beste nog kwam. Niet alleen voor hem maar voor allen die in dit leven Christus zijn gaan toebehoren. Zijn wens voor zijn vrienden was dat ook zij zouden gaan vragen naar die God Die verloren mensen zoekt, en hij wist, als dat het geval mag zijn, nemen we niet definitief afscheid van elkaar maar zien wij elkaar terug in het nieuwe Jeruzalem.

*

Begrafenis

Op donderdag 14 maart vond de begrafenis van Evert plaats. De rouwdienst werd gehouden in de dorpskerk en werd geleid door ds. M. van Kooten. Tussen hem en Evert was een band ontstaan. Deze collega is een voorbeeld van een predikant die de vragen van mensen begrijpt die niet helemaal of zelfs helemaal niet in een bepaald kerkelijk patroon passen. Het is Gods wijsheid geweest dat deze collega Evert in diens laatste levensjaar geestelijk heeft mogen bijstaan. Zelf kon ik helaas de dienst niet bijwonen al heb ik hem later wel beluisterd.

Mijn collega had mij nog wel kort na Everts overlijden opgebeld. Hij vroeg mij hoe ik Evert had ervaren in de twee ontmoetingen die ik met hem had gehad. Ik heb geantwoord: ‘Rinus, ik heb er, zoals dat tegenwoordig gezegd wordt, een goed gevoel bij.’ Ik weet dat dit antwoord postmodern klinkt maar zo bedoelde ik het toch bepaald niet. Ik had uit Everts mond – weliswaar in de filosofische benadering en woordkeuzes die helemaal bij hem pasten – iets horen verwoorden van het wonder van Gods genade; dat Hij het is die mensen naar Zich toetrekt die Hem anders nooit waren gaan zoeken of gevonden zouden hebben.

Zeker is dat het publiek in de rouwdienst zeer gemêleerd was. Alleen de toespraken voorafgaande aan de rouwdienst maakten dat al duidelijk. Meerderen hadden tot dusver hooguit bij uitzondering en wellicht zelfs helemaal nooit een kerkdienst bijgewoond. Anderen kwamen elke zondag naar de kerk, maar die waren deze dienst toch echt in de minderheid. In woorden die ook voor een niet-kerkelijk publiek te volgen waren, heeft collega Van Kooten het Evangelie verkondigd en gewezen op de noodzaak van geloof en bekering om in de zaligheid te delen.

Op de rouwkaart van Evert stond een citaat uit de Belijdenissen van Augustinus. Ik geef het letterlijk weer zoals het op de rouwkaart stond: ‘O mensch, gewis, wat mijn Schrift zegt, zeg Ik. En toch spreekt zij in den tijd, maar tot mijn Woord komt de tijd niet, daar het met Mij bestaat in gelijke eeuwigheid. Zoo zie Ik de dingen, die gijlieden door mijn Geest ziet, evenals Ik de dingen zeg, die gijlieden door mijn Geest zegt. En zoo zie Ik ze, ofschoon gijlieden ze in den tijd ziet, niet in den tijd, evenals, ofschoon gijlieden ze in den tijd zegt, Ik ze niet in den tijd zeg’ (Belijdenissen XIII, xxix).

Collega Van Kooten gaf aan het citaat wel zo’n keer of drie te hebben gelezen voordat hij er iets van begreep. Nu, dat had ik ook toen ik de rouwkaart ontving. Voor Evert was deze taal gesneden koek. Augustinus verwoordt in samenhang met het Woord de relatie tussen tijd en eeuwigheid. Het Woord dat in de gestalte van de Schrift tot ons komt, spreekt tot ons, maar staat zelf boven de tijd. Door Gods Geest leren we het Woord verstaan en mogen we weten hoe God over ons denkt. Wij leren in de tijd God lof toe te brengen, Hem te belijden Wiens eigen spreken boven de tijd staat.

Eenvoudiger te begrijpen zijn de woorden: ‘Neem en lees’. Daarop werden allen die in de rouwdienst aanwezig waren gewezen. In de Schrift spreekt God tot ons in woorden die wij nietige mensen kunnen begrijpen. De aansporing klonk om de Schrift biddend te gaan lezen. Door de werking van de Heilige Geest leren wij de diepste betekenis van de Schrift verstaan.

Onrustig is ons hart totdat het rust vindt in God. Sinds de zondeval is er een leegte in het hart van de mens die alleen kan worden vervuld door de Zoon van God Die mens werd. De gekruisigde Christus heeft een schoonheid die alle aardse schoonheid ver overtreft. Zalig zijn we als wij daarbij leren leven. Dan leren we een geluk kennen dat de wereld ons nooit gegeven heeft en nooit geven kan.

Plaats een reactie