Bij tranen denken we aan verdriet en bij lachen aan vreugde. Toch hebben we het wellicht zelf weleens meegemaakt of zo niet, dan toch bij anderen gezien dat bij hen door de overweldigende vreugde die zij ervoeren, de tranen in de ogen kwamen of zelfs over de wangen liepen. Dat kan zeker gebeuren en is meer dan eens gebeurd, wanneer vreugde in God in een bijzondere mate wordt ontvangen.
Ik denk in dit verband aan mijn overgrootmoeder van vaders zijde. Zij overleed op 52-jarige leeftijd. Mijn opa was haar jongste zoon en toen dertien jaar oud. Met hun trouwen waren mijn overgrootouders in Lekkerkerk gaan wonen. De eerste jaren van hun huwelijk las mijn overgrootvader op zondag preken, terwijl zijn vrouw en later hun kinderen toeluisterden. De plaatselijke hervormde gemeente was vrijzinnig en andere kerkelijke gemeenten waren er niet.
Mijn overgrootmoeder was van huis uit christelijk gereformeerd. Mijn overgrootvader was liberaal hervormd opgevoed, maar nog vóór zijn trouwen tot bekering gekomen. Gesprekken met een collega op de scheepswerf waar hij werkte, waren daarvoor het middel geweest. Hij kwam terecht in zogenaamde thuislezerskringen aan de rand van de Hervormde Kerk. Men zag uit naar het herstel van de Hervormde Kerk. Kon men plaatselijk niet hervormd kerken, dan las men thuis preken. Alle afgescheiden kerken wees men van de hand. Afgescheidenen hadden niet geleerd onder het kerkelijk oordeel te bukken, zo was hun overtuiging.
Als het ging om de boodschap van het Evangelie waren mijn overgrootouders eensgezind. Mijn overgrootmoeder kwam uit een zeer bevindelijk gereformeerd milieu. Dat blijkt wel uit het feit dat haar broer reeds in de tijd dat hij nog ouderling was van de Gereformeerde Kerk van Krimpen aan de Lek, zeer bevriend was met de oudgereformeerde predikant ds. Laurens Boone. Echter, kerkelijk dachten mijn overgrootouders verschillend.
In 1892 – meerdere jaren na het trouwen van mijn overgrootouders – verenigde het overgrote deel van de Christelijke Gereformeerde Kerk (vanaf 1947 noemt het deel dat niet meeging met de vereniging zich Christelijke Gereformeerde Kerken) zich met de Nederduits Gereformeerde Kerken tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. In Lekkerkerk werd een jaar na de vereniging van 1892 een Gereformeerde Kerk gevormd. Daar is mijn overgrootmoeder toen gaan kerken. Haar man bleef thuis preeklezen, omdat naar zijn overtuiging alle afgescheiden kerken mensenwerk waren.
Zeker is dat voor mijn overgrootmoeder de prediking die zij in de Gereformeerde Kerk mocht horen niet ongezegend bleef. Mijn opa was een jaar of vier/vijf, toen zijn moeder na een dienst huilend de kerk uitging. Ds. J.H. Landwehr, die onder andere bekend is door zijn kleine biografie over Herman Bavinck, had gepreekt over de witte keursteen (Openb. 2:17). Onder deze preek kwam zij tot geestelijke ruimte. Daarom liep zij huilend uit de kerk. Zij mocht weten dat de witte keursteen met een nieuwe naam erop geschreven ook aan haar was geschonken.
Mijn opa was als vier/vijfjarig jongetje ontdaan dat zijn moeder huilde en hij begon ook te huilen. Hij dacht dat zijn moeder heel verdrietig was. Toen haar zoontje begon te huilen, kwam mijn overgrootmoeder tot zichzelf en zei ze: ‘Maar jongen, ik huil niet van verdriet maar van blijdschap.’ Mijn opa is dat nooit vergeten.
Heel blijmoedig is zij een aantal jaren later afgereisd naar een beter vaderland. De gezelschapsvrienden van mijn overgrootvader hadden weinig vertrouwen in het peil van het geestelijke leven in de afgescheiden kerken. Toen ze echter mijn overgrootmoeder op haar sterfbed hoorden getuigen van de zekerheid dat niets haar kon scheiden van Gods liefde in Christus en dat zij spoedig alle strijd te boven zou zijn, betuigden zij dat mijn overgrootmoeder meer kennis van Christus had dan zij allemaal bij elkaar. Vooroordelen veroorzaakt door kerkmuren vielen toen helemaal weg.
Ik kom nog een keer terug op huilen van blijdschap en dan denk ik aan een gedicht van Geerten Gossaert, het pseudoniem van prof. dr. F.C. Gerretson. Hij schreef een gedicht waarin hij, zinspelend op de gelijkenis van de verloren zoon, een zoon afscheid laat nemen van zijn moeder. Hij gaat weg met de bedoeling nooit meer terug te komen en toch keert deze zoon na jaren berooid en ziek terug. Dan geeft Geerten Gossaert aan dat bij een vreugde die zo groot is, zelfs tranen nog tekort schieten. Hij besluit het gedicht ‘De moeder’ met het volgende couplet:
En toen na jaren,
Melaatsch, een zwerver
Ter poorte klaagde:
Uw zóon keert weer…
Zag zij hem aan en
Vond geen tranen,
Voor zoveel vréugde geen tranen meer.