Het beoefenen in kleine kring van de gemeenschap der heiligen

Wie weet van gemeenschap met Christus, heeft ook behoefte aan gemeenschap van de heiligen en vanuit meemaken van de gemeenschap van de heiligen, kan er verlangen ontstaan naar gemeenschap met Christus. De gemeenschap van de heiligen krijgt niet in de laatste plaats gestalte in de samenkomsten van de christelijke gemeente. Begrijpelijk is dat er ook behoefte is aan gemeenschap van de heiligen in kleinere kring. Zo ontstonden in de zeventiende eeuw de zogenaamde gezelschappen. Men kwam in huiskamers samen om de preken die men zondags had gehoord met elkaar te bespreken of om met elkaar een boek te lezen.

Niet alle predikanten en kerkenraden waren gelukkig met deze gezelschappen. Zonder dat men blind was voor de gevaren waren juist de predikanten die gerekend kunnen worden tot de Nadere Reformatie er juist voorstanders van dat christenen in huiselijke kring samenkwamen en predikanten waarvoor geloof meer een zaak van het hoofd dan van het hart was, hadden bezwaren.

Zou men gezelschappen verbieden, zo zei Gisbertus Voetius, dan zou men ook het Bijbellezen moeten verbieden. Wilhelmus à Brakel raadde in zijn voorwoord op de Redelijke Godsdienst de lezers aan om in kleine kring het boek met elkaar te bespreken. Telkens kon men dan een hoofdstuk behandelen.

B. Hooghwerff laat in zijn boek Zegen op de Veluwe zien dat de geestelijke opwekking altijd of vrijwel altijd gepaard ging met het ontstaan of meer tot leven komen van kleine samenkomsten waarin kinderen van God elkaar ontmoetten en met elkaar spraken. Van liberale zijde – en die richting was in de negentiende eeuw zwaar vertegenwoordigd in de kerkelijke besturen van de Hervormde Kerk – werd dit alles met grote argwaan bekeken.

De predikanten die onder hun prediking vrucht en zegen zagen, hadden er geen moeite mee. Vaak kwamen zij zelf zo nu en dan eens op zo’n gezelschap. Meerdere gezelschappen hadden ook het karakter van een preekbespreking. Men vertelde elkaar hoe men onder een preek was gezegend.

Zelf ben ik afkomstig uit de Alblasserwaard en in weinig streken van het land is het kerkelijke leven zozeer door het gezelschapsleven gestempeld als deze streek. Ik zeg niet dat het alles goud was wat er blonk en hier en daar nog blinkt, maar ik kan niet ontkennen dat mijn herinneringen en ervaringen vooral positief zijn.

Heel gezond waren de gezelschappen die op zondagavond bij elkaar kwamen en waarbij aanwezigen met elkaar deelden wat de preken die waren gehouden voor hun geestelijk leven betekenden. Meer dan eens zijn zo kinderen die nog niet direct naar bed hoefden na afloop van de tweede kerkdienst, heilig jaloers gemaakt op het goed dat God geeft aan degenen die Hem vrezen.

Heel goed en verstandig was en is, om als men regelmatig bij elkaar komt, een boek als uitgangspunt te kiezen en van de deelnemers verwacht thuis al een hoofdstuk te hebben gelezen. Dat voorkomt dat de bekeerde mens in het middelpunt komt te staan. Een vuistregel is ook dat het een huiselijke samenkomst moet blijven.

Dat betekent dat een gezelschap als regel niet meer dan vijftien deelnemers zal hebben en anders gesplitst moet worden. Zo houden de samensprekingen ook een persoonlijk karakter en wordt voorkomen dat zij het een soort semi-officiële bijeenkomsten worden. Het lezen van een boek en het gezelschap splitsen als het niet meer in een huiskamer past, heb ik zelf ook wel als vuistregels meegegeven aan mensen die ermee wilden beginnen.

Ook heb ik wel gewezen op de mogelijkheid om na een doordeweekse kerkdienst bij elkaar te komen. Zo van kwart over negen tot half elf. Men kan de gehouden preek bespreken en voor men uit elkaar gaat een aantal psalmen zingen en dat dan vervolgens een van de aanwezigen de avond besluit met gebed.

In allerlei contexten vinden bijeenkomsten in huiselijke kring plaats. We hoeven maar aan verjaardagen te denken. Trouwens ik weet uit eigen herinnering van verjaardagen die het karakter konden krijgen van een gezelschap. Een van mijn oudooms was de zeventig al gepasseerd toen hij tot bekering kwam. Heel ontroerend was als hij daar ongedwongen op een verjaardag over sprak. Dan kon hij tegen mij en mijn broers zeggen: ‘Jongens het was wel heel laat, maar gelukkig voor het kruishout niet te laat.’

Waar het hart vol van is loopt de mond van over. Het hart van een christen is vol van Christus en dan kan het niet anders of de mond loopt wel eens over. Terwijl hij als ketellapper zijn werk deed, hoorde Bunyan een drie- of viertal vrouwen uit Bedford spreken over Gods genade in Christus. Toen hij dat hoorde, begon hij te beseffen dat zijn godsdienst geen waarde voor de eeuwigheid had. Het was het begin van een weg die ertoe leidde dat Bunyan leerde steunen op en roemen in de gerechtigheid van Christus. En deze God leeft nog en wil nog altijd gemeenschap van de heiligen gebruiken om ons in gemeenschap met Hemzelf te brengen.

Plaats een reactie