Uit mijn kindertijd herinner ik mij wel geestelijke samensprekingen maar geen gezelschappen zoals die werden genoemd. Mijn ouders participeerden daar niet in. Als student kwam ik ermee in aanraking. Een ouderling en diaken van de hervormde wijkgemeente 1 organiseerden met een zekere regelmaat gezelschappen. De deelnemers kwamen niet alleen uit Alblasserdam maar ook uit een wijdere omgeving. Als gezelschappen niet op zondag werden gehouden kwamen deelnemers vrijwel altijd uit een wijdere kring dan die van de gastheer of gastvrouw.
De gezelschappen hadden – zeker in de Alblasserwaard – in de meeste gevallen een interkerkelijk karakter. Over de muren van kerkverbanden heen ontmoeten de deelnemers ervan elkaar en spraken zij over de gemeenschap met God in Christus. Over het verlangen daarnaar en ook over het gevoel van gemis aan de tegenwoordigheid van Christus.
Gezelschapsleven kan per definitie niet echt bloeien in een hoogkerkelijk klimaat waar eigen kerkverband als het ideaal wordt gezien. Als het kerkverband zo belangrijk wordt, dan belemmert dit de zienswijze dat het eerste gespreksonderwerp gemeenschap met God door Christus is. Willem Gelderblom, een zeer edel vertegenwoordiger van het gezelschapsleven van de Alblasserwaard, merkte meer dan eens op: ‘Hoogmoed komt voor de val, dat geldt persoonlijk maar ook kerkelijk en zowel persoonlijk als kerkelijk geldt: God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade.’
Op het gezelschapsleven is het niet alles goud geweest wat er blonk en op één en dezelfde gezelschapsavond konden heldere en minder heldere geluiden worden gehoord. Zo herinner ik mij een avond in Ridderkerk waar ik met mijn toekomstige vrouw – het was betrekkelijk aan het begin van onze verkeringstijd – naar toeging. Een deelnemer had verteld hoe God hem ’s nachts wakker had gemaakt en vervolgens zo zei hij ‘had God in de dadelijkheid tot hem gesproken.’
Ik hoorde het relaas met een zekere reserve aan en probeerde de goede kern uit het omhulsel te halen. Voor mijn toekomstige vrouw was het gezelschapsleven een geheel nieuwe wereld. Stil had zij geluisterd en toen wij naar huis terugreden had zij gezegd: ‘Piet zo ken ik dat niet. Zit het dan bij mij wel goed?’ Ik heb haar er toen op gewezen dat we alle uitingen van christenen – ook al mogen wij naar de aard van de liefde hen als ware christenen zien – aan Gods Woord getoetst moeten worden en dat eigenlijk maar één ding belangrijk is dat Christus ons alles is geworden en wij voor Hem begeren te leven.
Niet lang daarna bezochten we samen Harmen Biezenpol uit Rotterdam. Deze ondernemer was ouderling van de hervormde gemeente die samenkwam in de Maranathakerk in Rotterdam-Zuid. Hij was overtuigd hervormd maar had door zijn brede en tegelijkertijd ook diepe inzicht, vertrouwen bij mensen aan de rand van het kerkelijk landschap. Concreet moet dan onder andere worden gedacht aan mensen die niet naar de kerk gaan maar in gezinsverband op zondag met elkaar preken lezen. Meer dan eens werd ouderling Biezenpol dan gevraagd een begrafenis te leiden uit de kring van de zogenaamde thuislezers.
Ik heb toen Margreet aangespoord haar vragen met betrekking tot de ontboezemingen van de man op het gezelschap aan Biezenpol voor te leggen. Biezenpol sprak mij altijd aan als ‘kandidaat’ en tegen Margreet zei hij ‘mevrouw’. ‘Mevrouw’ zo zei hij ‘in plaats van “God maakte mij wakker”, had deze man ook kunnen zeggen “ik werd wakker” en in plaats van “God sprak in de dadelijkheid tot mij” “de volgende Bijbeltekst kwam toen in mijn gedachten”. Dan had hij precies hetzelfde gezegd.’
Biezenpol bedoelde dat het vooral de taal was die de indruk gaf dat er van iets heel bijzonders sprake was, maar dat dit helemaal niet het geval was. Het is heel normaal dat als de Bijbel je levensgids is en je er dagelijks biddend in leest, woorden uit de Bijbel je te binnen schieten. De rechtvaardige overdenkt Gods Woord immers dag en nacht. Hij vindt in Gods Woord een heilige vreugde. Daarvan spreken de psalmisten en dan kunnen we heel in het bijzonder aan Psalm 1 en Psalm 119 denken.
Zeker is dat God ons ook op deze manier wil onderwijzen en troosten. Zaak is dan wel dat wij Bijbelwoorden in hun context onderzoeken en ons eigen leven toetsen aan de Schrift. De bedoeling van goddelijk onderwijs is altijd dat wij ons verootmoedigen, God verheerlijken in handel en wandel en leren roemen in Christus alleen.
Biezenpol sloot niet uit dat in bepaalde situaties op een heel opmerkelijke wijze Bijbelteksten tot ons kunnen komen. Bijvoorbeeld als er sprake is van grote nood of als wij een beslissing moeten nemen en ook als wij onze omstandigheden naast Gods Woord leggen, het nog niet duidelijk is wat wij moeten doen, omdat zowel voor de ene als de andere beslissing evenveel valt te zeggen. ‘Dat is’, zo zei Biezenpol, ‘meer uitzondering dan regel. Zo handelt God alleen in buitengewone omstandigheden en die zijn er niet elke week of elke maand laat staan elke dag.’
Zeer aangename herinneringen bewaar ik aan de samenkomsten ten huize van Willem Gelderblom in Oud-Alblas. Met regelmaat kwam men op zaterdagavond onder zijn dak bij elkaar. Na mijn trouwen gingen ook mijn ouders met een zekere regelmaat naar deze gezelschappen. Via mij hadden zij Gelderblom leren kennen en het klikte wederzijds. Wat mijn ouders en ook mij trof was de eenvoudige en oprechte godsvrucht die deze christen sierde.
Zijn kennis van de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus à Brakel kwam Gelderblom bij het leiden van de gezelschappen goed van pas. Bij de leerstellige kwesties of kwesties die het geestelijke leven raakten, kon hij vrijwel altijd opmerken dat Brakel er aandacht aan had geschonken en dan volgde niet alleen het paginanummer maar hoorde je ook of wat hij nu weergaf, ergens in het midden van de bewuste pagina stond dan wel meer aan het begin of aan het einde. Naast zijn geestelijke leven droeg deze kennis ertoe bij dat ook academisch geschoolden het als vanzelfsprekend ervoeren dat een eenvoudige fabrieksarbeider als Gelderblom het gezelschap leidde.
Een aantal malen per jaar hield Gelderblom een gezelschapsdag. Dan kon het gebeuren dat er wel vijf kerkelijke richtingen vertegenwoordigd waren. Omdat je niet alles kunt bijhouden, ben ik er na mijn trouwen maar een enkele keer geweest, hoewel ik Gelderblom wel persoonlijk bleef opzoeken en het omgekeerde was ook het geval. Ook belde ik hem wel eens. Ik besluit deze bijdrage met wat hij kort na een gezelschapsdag mij via de telefoon vertelde.
‘Dominee’, zo zei hij, ‘wij hebben vorige week een heel goede dag gehad waarop de HEERE in het midden was. Ik had erom gesmeekt of dit zo zou mogen zijn en de HEERE heeft mijn gebed kennelijk verhoord.’ Vervolgens noemde hij een concrete naam en zei hij dat de persoon in kwestie gesproken had over de gemeenschap met God in Christus, omdat hij vol was van de wetenschap dat God hem in Christus nabij was. Toen volgde de naam van een andere persoon. Deze had verteld dat hij zich voelde als de psalmist die moest betuigen: ‘Mijn benauwde ziel versmelt.’ Hij miste het gevoel van Gods genadige nabijheid en moest daarom klagen: ‘HEERE waarom staat u van verre?’
Gelderblom vatte het een en ander zo samen: ‘De één sprak uit een levend bezit en de ander uit een levend gemis, maar beiden verheerlijkten God. Dat maakte het zo aangenaam deze zo verschillende getuigenissen te horen.’
Elke kerk- en kring heeft ook afgezien van taal rechtstreeks aan de Bijbel ontleend, ook een eigen taalgebruik. Dat geldt ook voor de taal die op gezelschappen werd gebruikt. De taal en de uitdrukkingen mogen nooit een doel in zich worden. Dan wordt het gemak waarmee wij die taal hanteren voor we er erg in hebben als bewijs van geestelijk leven gezien.
Zaak is dat door alles heen mag klinken – hoe en waar de dingen ook worden verwoord; ‘drie-enig God U zij alle eer’. Hier is ook alles ten dele. De volmaakte harmonie tussen Gods kinderen is er pas in het nieuwe Jeruzalem. Daar wordt zonder enige wanklank of dissonant gezongen: ‘Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed.’