Een boek van en twee boeken over de Schotse prediker en theoloog James Durham (1622-1658)

Leen J. van Valen, Twee Schotse kruisgezanten. James Durham (1622-1658) en Andrew Gray (1633-1656), Puriteinse biografieën (Apeldoorn: De Banier, 2024), hardcover 216 pp., €17,95 (ISBN 9789402909784)

Durham en Gray hebben in hun korte leven veel betekend voor veel tijdgenoten die hun preken in Glasgow beluisterden. Hun geschriften hebben na hun sterven nog meer mensen dan tijdens hun leven geïnspireerd. En nog steeds verschijnen er herdrukken en ook vertalingen van hun werken. In Nederland kreeg Durham vooral bekendheid door zijn preken over Jesaja 53. Hij schreef ook uitvoerige verklaringen op Job en Hooglied.

Van Gray zijn enkel preken bewaard, iets dat te maken heeft met zijn sterven op jonge leeftijd. De preken van Gray zijn vooral praktisch van aard. Bij beide voorgangers staat het werk van Christus centraal. Kenmerkend voor hun prediking is het zeer krachtige aanbod van Christus, het appel tot geloof en bekering, en het bevindelijke en onderscheidenlijke karakter ervan. Ik noem het diepe eeuwigheidsbesef en de ernst van de realiteit voor eeuwig verloren te gaan.

Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw verschenen er in onze taal vertalingen van werken van Durham. Pas in de twintigste eeuw kwamen er vertalingen van preken van Gray uit.

In dit voor een breed publiek toegankelijke boek geeft Leen J. van Valen in de door uitgeverij De Banier gestarte serie ‘Puriteinse biografieën’ een levendige beschrijving van het godvruchtig leven en werk van deze twee Schotse kruisgezanten. Beginnend bij Durham wordt eerst de levensloop van de bewuste prediker beschreven. Dan volgt een overzicht van hun geschriften in de brontaal gevolgd door een overzicht van de Nederlandse vertalingen. Herdrukken worden daarbij niet meegenomen.

Bij Durham gaat Van Valen kort in op de Nederlandse vertalingen van zijn werken en ook op zijn theologische accenten. Bij Gray maakt hij verwijzend naar anderen wat opmerkingen over de stijl en inhoud van diens preken. Omdat Gray zo jong overleed en hij nog maar aan het begin van zijn loopbaan stond, is bij Gray geen rubriek gewijd aan zijn theologische accenten. Feitelijk zijn die dezelfde als bij Durham, maar aan de hand van zijn preken kan minder worden opgemerkt over zijn verbondsleer.

Zowel het eerste deel over Durham als het tweede deel over Gray wordt afgesloten met een bloemlezing uit hun werken. Van Valen schrijft vanuit kennelijke congenialiteit over Durham en Gray. Met hem ben ik ervan overtuigd dat wij ook nu nog veel van deze predikers kunnen leren. Ik beveel deze introductie tot hun werken (want dat is deze biografie zondermeer) van harte aan.

*

Donald John MacLean, James Durham (1622–1658) And the Gospel Offer in its Seventeenth-Century Context, Reformed Historical Theology 31 (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 2015), hardcover 317 pp., €95 (ISBN 9783525550878)

De gereformeerde theologie belijdt de soevereiniteit van God, uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen, maar hoe verhoudt die wetenschap zich met het bevel het Evangelie te verkondigen en wat betekent dit voor de inhoud en het karakter van de verkondiging? Donald J. MacLean, Research Supervisor aan de Wales Evangelical School of Theology en gastdocent aan de City University in Londen, schreef een studie waarin hij laat zien hoe de zeventiende-eeuwse theoloog James Durham deze beantwoordde. Hij vergelijkt Durham ook met een aantal tijdgenoten, namelijk de Schotse theologen David Dickson en Samuel Rutherford en de Engelse predikers: Thomas Manton, die een woord vooraf schreef bij de Westminster Confession of Faith, en Obadiah Sedgwick.

MacLean laat overtuigend zien dat het voor Durham en eveneens voor zijn genoemde tijdgenoten geen twijfel leed dat de prediking van het Evangelie, Gods begeerte openbaart om iedere zondaar tot wie het Evangelie komt te redden. Dickson dacht als het ging om de orde van de besluiten infralapsarisch en Rutherford supralapsarisch, terwijl Durham de kwestie van de volgorde in Gods besluiten in het midden liet.

Echter bij allen zien we dat zij Gods begeerte om zondaren te redden verbinden met Gods geopenbaarde wil of de wil van Zijn goedkeuring. De prediking is niet slechts een uiteenzetting van het Evangelie. Teksten die bij allen een belangrijke plaats hebben als het gaat om het karakter van de prediking zijn onder andere Jes. 55:1, Matt. 22:9; Mark. 16:15; Luk. 14:23, 1 Johannes 3:23 en Openb. 3:20. Terwijl de Westminster Confession of Faith in dit kader ook naar Johannes 3:16 verwijst, doet Durham dat niet. Dat geldt trouwens ook Samuel Rutherford.

Voor Durham is geloof een plicht van hen die het Evangelie horen. Het is een bevel dat tot hen komt, maar bij voorkeur spreekt hij over een uitnodiging. Gebruik makend van Schriftgegevens typeert Durham de prediking ook als een huwelijksaanzoek, het aanbieden van waar als koopman, zonder dat hij er geld om vraagt, en het kloppen op de deur. Christus Zelf komt in de prediking tot de hoorders. Juist daarom omschrijft Durham een predikant bij voorkeur als een gezant van Christus.

Onze belijdenisgeschriften spreken als het gaat over het verbond alleen over het verbond van genade. Reeds aan het begin van de zeventiende eeuw konden gereformeerde theologen de verhouding tussen God en Adam vóór de zondeval als het verbond der werken typeren. Deze uitdrukking vinden we niet in onze belijdenisgeschriften maar wel in de Westminster Confession of Faith.

In de zeventiende eeuw wordt door gereformeerde theologen ook over een verbond van verlossing gesproken tussen de Vader, de Zoon en Heilige Geest tot redding van alle uitverkorenen die in dit verbond door Christus worden vertegenwoordigd. Deze zienswijze vinden we ook bij Durham. Terwijl het verbond van verlossing onvoorwaardelijk is, stelt Durham, en andere met hem, dat dit niet geldt voor het verbond van genade. Om erin te delen is geloof nodig. Dat kan hij zonder bezwaar een voorwaarde noemen. Het verbond van genade is als een koopcontract dat ondertekend moet worden. Zolang dat niet het geval is, is men wel uitwendig maar noch niet inwendig in het verbond van genade.

Het feit dat Durham het geloof een voorwaarde kan noemen om in de zaligheid te delen, sluit niet uit dat God Zelf in ons werkt wat Hij van ons vraagt. Het betekent evenmin dat wij naar kwalificaties in onszelf moeten zoeken voordat wij tot Christus komen. Wie tot Christus komt, komt als zondaar, maar we moeten niet naar een bepaalde mate van zondebesef zoeken als kwalificatie om tot Christus te gaan. Niet alleen voor Durham maar niet minder de supralapsarisch denkende Rutherford was het feit dat Christus alleen voor de Zijnen betaalde, geen enkele belemmering om al hun hoorders op te roepen om tot Christus te komen en al hun hoorders te verzoeken dat Christus naar hun komen tot Hem uitzag en zeer begerig was hen te ontvangen.

In de achttiende eeuw ontstond in de Schotse kerk een twist naar aanleiding van de herdruk van het boek The Marrow of Modern Divinity (Het merg van het Evangelie) van Edward Fisher. Dit boek dat in het midden van de zeventiende eeuw was verschenen had voor Thomas Boston grote betekenis gekregen. James Hog verzorgde een herdruk ervan.

Met name de uitdrukking dat de Vader een daad van gave of schenking aan heel de mensheid heeft gedaan dat iedereen die in Christus gelooft, het eeuwige leven ontvangt, achtte de meerderheid van de synode onverenigbaar met de particuliere verzoening. Dat gold ook voor de zienswijze dat tegen elke hoorder van het Evangelie mocht worden gezegd: ‘Er is een gestorven Christus voor u.’ Boston heeft een uitgave verzorgd waarin hij The Marrow of Modern Divinity toelichtte en verdedigde.

Ik val MacLean bij dat de zogenaamde ‘Marrowmen’ van wie naast Boston de gebroeders Ralph en Ebenezer Erskine de bekendste zijn, als het ging om het aanbod van genade en het karakter van de prediking, geen ander geluid gaven dan Durham, Rutherford en Dickson in de zeventiende eeuw hadden gedaan. Wel wilden zij het woord voorwaarde voor geloof in het kader van het aanbod van genade niet gebruiken. Het geloof is, geen voorwaarde, zo zeiden zij, maar middel. Hoe dan ook zeg ik het Donald Beaton, een vooraanstaande predikant van de Free Presbyterian Church of Scotland van voor de Tweede Wereldoorlog, na dat nooit eerder in de Schotse prediking zo benadrukt werd dat de uitnodiging tot Christus te komen heel de mensheid geldt. Met de Marrowmen was hij ervan overtuigd dat dit niet betekent dat de leer van de particuliere verzoening wordt opgegeven. Dit is namelijk niet bedoeld als schaduw over het Evangelie maar maakt ons duidelijk dat ons geloof geen toevoeging op Christus’ werk is maar een vrucht ervan en daarom geheel vast ligt in Christus.

Voor wie Engels leest, kan ik de studie van MacLean over Durham hartelijk aanbevelen. Vragen naar het karakter van de prediking van het Evangelie in relatie tot de soevereiniteit van God komen telkens weer naar voren. Een man als Durham en in zijn verlengde de Marrowmen zijn daarbij waardevolle gidsen.

*

James Durham, Christus gekruist of Het merg van het Evangelie, 72 preken over Jesaja 53, vertaald door Peter Jan Valk. (Houten: Den Hertog, 2022), 976 pp., € 49,90 (ISBN 9789033131783)

Bij zijn leven zijn van de hand van de jonggestorven Schotse theoloog James Durham (1622-1658) geen werken verschenen. Na zijn dood hebben zijn vrouw Margareth Mure en zijn collega en zwager John Carstares, zich ingezet om de nagelaten manuscripten uit te geven. Halverwege de achttiende eeuw verscheen nog zijn uitleg van Job. Een bundel met 72 preken over Jesaja 53 verscheen in 1683, gebaseerd op aantekeningen maar zonder betrokkenheid van Durham zelf. Het betrof wekelijkse Bijbellezingen die hij hield in de jaren 1656 en 1657.

In 1752 kwam daarvan een Nederlandse vertaling verzorgd door Jan Ross. In 2022 publiceerde uitgeverij Den Hertog met steun van de Stichting Gereformeerd Erfgoed een nieuwe Nederlandse vertaling die is verzorgd door Peter Jan Valk. Valk heeft meer gedaan dan de vertaling van Ross in eigentijds Nederlands weergeven. Hij raadpleegde – heel terecht overigens – ook de originele Engelse editie. Hij herstelde de originele indeling in 72 preken en heeft de inleidende tekstgedeelten die Ross had weggelaten, weer opgenomen. Verder heeft Valk bij geciteerde personen en ook in enkele andere gevallen verklarende noten opgenomen. Dat verhoogt de waarde van deze uitgave.

De kenmerkende accenten van de theologie en prediking van Durham komen ook in deze prekenbundel naar voren. De prediking van het Evangelie geeft alle hoorders het recht en ook de plicht om tot Christus te komen. Het feit dat geloof een gave van God is doet daarvan niets af. Ongeloof is de grootste zonde. Geloven is voor Durham allermeest een steunen op Christus. In dat kader roept hij dringend op tot zelfonderzoek.

Charles Haddon Spurgeon heeft eens gezegd dat een prediker ruim in het aanbod van genade moet zijn. Hij moet iedereen aandringen de enge poort door te gaan. Vervolgens moet hij Bijbels nauw zijn in het uittekenen van de smalle weg. Op deze wijze kan ook de prediking van Durham getypeerd worden.

Niet voor niets kreeg de bundel met preken over Jesaja 53 de ondertitel Het Merg van het Evangelie. Jesaja 53 is het hoogtepunt van de oudtestamentische openbaring over het werk van de komende Messias. Plaatsvervangend zal Hij lijden en sterven en vervolgens uit de doden opstaan en vrucht zien op Zijn arbeid. Het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkig voortgaan. Hijzelf zal Zijn kerk waarvoor Hij stierf toebrengen en niemand van degenen voor wie Hij stierf, zal verloren gaan. Dat is de troost van de boodschap van de particuliere verzoening.

Plaats een reactie