In hetzelfde jaar dat de Verenigde Staten de slavernij afschaften deed Nederland dat ook. Dat was in 1863. Daarmee liep ons land niet voorop. Een land dat hierin wel voorop had gelopen was het Verenigd Koninkrijk, en onlosmakelijk verbonden met de afschaffing van de slavernij in het Britse imperium, is de naam van William Wilberforce. Zijn parlementaire arbeid heeft in het teken gestaan van de afschaffing van de slavernij, al heeft het zich daartoe bepaald niet beperkt. Naast de afschaffing van slavernij kwam Wilberforce op voor wat hij aanduidde als een ‘reformation of manners’: de verheffing van het volk in het bestrijden van allerlei morele misstanden.
Nadat hij zonder resultaat elfmaal gepoogd had een parlementaire meerderheid voor afschaffing van de slavenhandel te krijgen, werd in 1807 het door hem ingediende wetsvoorstel met die inhoud aangenomen. Vanaf die tijd richtte Wilberforce zich op de volgende stap: volledige afschaffing van de slavernij. Toen hij in 1825 afscheid nam van het ‘House of Commons’ (Lagerhuis), zetten anderen zijn arbeid voort. Op 27 juli 1833, drie dagen vóór zijn dood, werd een wet aangenomen die slavernij in het gehele Britse rijk verbood.
*
Wie was Wilberforce?
In Hull, in die tijd een van de belangrijkste steden van Engeland, zag Wilberforce op 24 augustus 1759 het levenslicht in een zeer welgestelde familie. Hij bezocht een basisschool die jongelui voorbereidde op een universitaire studie. Deze grensde aan de Holy Trinity Church waar hij als kind was gedoopt.
Wilberforce bezocht deze school ongeveer een jaar toen – vooral op voorspraak van zijn opa van vaderszijde – Joseph Milner tot schoolhoofd werd benoemd. Joseph nam zijn broer Isaac als assistent mee. Joseph werd in deze tijd gewonnen voor de boodschap van het Evangelie van Gods genade en ontwikkelde zich tot ‘evangelical’ of methodist zoals een evangelical binnen de Kerk van Engeland in die tijd vaak werden genoemd.
Isaac zou later door God gebruikt worden in de bekering van Wilberforce. Opmerkelijk is dat het eerste contact tussen Isaac Milner en Wilberforce feitelijk op het conto van de opa van Wilberforce moet worden gezet. Deze opa dreigde er later namelijk mee dat zijn kleinzoon geen cent van de erfenis van de familie zou ontvangen als hij methodist werd.
Wilberforce was negen jaar toen zijn vader overleed. Zijn zus Elizabeth was kort daarvoor overleden. Toen zijn vader overleed was zijn moeder in verwachting. Het feit dat zij ernstig ziek werd bracht de familie tot het besluit dat William voor onbepaalde tijd naar oom William, een broer van zijn vader, en tante Hanna zou gaan, die zelf geen kinderen hadden. Wilberforce zelf had trouwens als kind al een zwakke gezondheid en hij heeft daar zijn hele leven mee getobd.
Zijn oom en tante waren mogelijk nog welgestelder dan de ouders van William. Zij hadden zowel in Londen als niet ver daarbuiten een huis. Zijn tante Hanna heette van haar meisjesnaam Thornton en was een halfzus van John Thornton, een van de rijkste zakenmannen van Europa en een zeer overtuigd evangelical. Dat gold ook voor zijn zus Hanna en haar man William. Onder hun dak hoorde Wilberforce van de noodzaak van verzoening met God door Christus’ bloed en van de wedergeboorte.
Met zijn oom en tante kwam Wilberforce meer dan eens onder het gehoor van de grote opwekkingsprediker George Whitefield. Meer dan eens gingen zij naar Olney waar Newton toen nog predikant was van de Anglicaanse parochie. Regelmatig verbleven ze dan samen met de jonge William in de pastorie. De invloed die van dit alles uitging, liet William niet onberoerd en van zijn kant heeft Newton Wilberforce nooit vergeten en kreeg deze een blijvende plaats in zijn gebeden.
Toen Wilberforces moeder en opa doorkregen wat hun zoon en kleinzoon onder het dak van zijn oom en tante meekreeg, haalden zij hem onmiddellijk naar huis. Wilberforce miste aanvankelijk zijn oom en tante erg. Aan zijn tante schreef hij in een brief: ‘O, hoe gelukkig zijn zij die in hun nood tot Jezus vluchten en zo’n machtige Verlosser hebben’, en aan zijn oom: ‘Soms heb ik zoete gemeenschap met de gezegende Jezus. Dan kan ik werkelijk zeggen: Hij houdt de banier over tienduizend.’
Zijn moeder stuurde hem niet meer naar de Hull Grammar School omdat ook Joseph Milner, de directeur van deze school, methodist was geworden en ’s middags in de Holy Trinity Church preken hield die haaks stonden op wat daar ’s morgens werd gebracht. Williams familie deed er alles aan om de godsdienstige belangstelling die onder het dak van zijn oom en tante bij hem was gewekt, uit te blussen en dat leek hen ook te lukken. Wilberforce werd een regelmatig bezoeker van de schouwburg, nam deel aan bals en speelde kaart.
Nadat hij zijn opleiding aan wat wij nu een middelbare school noemen, had voltooid, ging hij naar Cambridge om daar aan de universiteit te studeren. Hij besteedde meer tijd aan het bijwonen van feesten die tot diep in de nacht duurden dan aan studie. Gokken en drinken maakten deel uit van zijn levenspatroon, al distantieerde hij zich van excessen die hij bij medestudenten zag. Ondanks dit maakte hij toch voortgang met zijn studie. Onder zijn medestudenten was hij gezien vanwege zijn opgeruimde karakter. In deze tijd sloot hij vriendschap met William Pitt jr. die op 24-jarige leeftijd premier van het Britse rijk zou worden.
Door het sterven van zijn opa en vervolgens van zijn oom William werd Wilberforce al op jeugdige leeftijd niet alleen financieel onafhankelijk maar zelfs zeer vermogend. Naar onze tijd omgerekend bezat hij een vermogen van ettelijke honderden miljoenen. Wilberforce wilde een politieke loopbaan gaan volgen. Als volksvertegenwoordiger werd je geacht belangenbehartiger van je kiezers te zijn, en hij gaf met het oog op zijn verkiezing als vertegenwoordiger van Hull ruim 8000 pond uit en dat bleek niet tevergeefs want in 1780 kwam hij op 21-jarige leeftijd in het Lagerhuis. Al heel spoedig ruilde hij de zetel van Hull in voor de meer prestigieuze van Yorkshire.
In het Lagerhuis nam hij tussen de Tories en de Whigs een onafhankelijke positie in, al stond hij dichter bij de eersten dan bij de laatsten. Tot 1825 zou hij een parlementszetel bekleden. Toen trok hij zich op eigen initiatief uit het parlement terug. In 1812 koos hij welbewust voor de zetel van Bramber, omdat het werk daarvoor minder omvattend was, en vanaf 1821 ging hij het steeds kalmer aan doen.
*
De grote verandering
Niets wees er bij zijn aantreden als parlementariër op dat hij zijn leven zou besteden aan de bevordering van Bijbels en praktisch christendom in zowel het persoonlijke als het publieke leven. Gods genade is altijd verrassend. Dat zien we zeker in het leven van Wilberforce.
In oktober 1784 maakte Wilberforce samen met zijn moeder en zus Sally een reis naar de Frans-Italiaanse Rivièra. In een opwelling besloot hij Isaac Milner, die hij nooit geheel uit het oog had verloren, als reisgenoot mee te vragen. Deze was inmiddels een fellow aan de universiteit van Cambridge en zou hier later de Lucasian leerstoel in de wiskunde bekleden, een leerstoel waaraan eerder de naam van Isaac Newton en later die van Stephen Hawking was verbonden. Wilberforce en Milner voerden samen hele gesprekken.
Hoewel Milner toen zelf innerlijk nog geen evangelical was, was hij in staat Wilberforce de betekenis van het klassieke protestantisme uit te leggen. Samen lazen zij het boek van de ‘dissenter’ Philip Doddridge:The Rise and Progress of Religion in the Soul. Toen Wilberforce in februari 1785 terugkwam in Londen om zijn werk als parlementariër te hervatten was hij intellectueel overtuigd van de Bijbelse en gereformeerde visie op God, op de mens en op Jezus Christus als de enige Middelaar.
In de zomer van 1785 ondernam hij – ook dit keer vergezeld door Milner – nog een reis naar Europa. Nu lazen zij samen het Griekse Nieuwe Testament en spraken met elkaar over de leerstellige boodschap ervan. Meer en meer kwam Wilberforce tot het besef dat hij als hij stierf, voor eeuwig verloren zou zijn. Zijn intellectuele toestemming van het christelijk geloof groeide uit tot een diepe overtuiging. Desondanks volhardde hij in zijn leven zonder God.
In de derde week van oktober kwam het tot een crisis. Dagelijks stond hij vroeg op om te bidden en de Schrift te onderzoeken. Naast de Schrift las hij dagelijks in de Gedachten van Pascal. Hoewel zijn vrienden hem voor moreel integer hielden, kwamen de zelfgerichtheid en de leegheid van het bestaan dat hij tot dusver had geleid, in volle hevigheid op hem af. Hij had nu slechts één wens: om voor de Heere te leven. Op donderdag 10 november 1785 schreef hij in zijn dagboek: ‘Aangedaan met een gevoel van grote zondigheid, omdat ik zo lang geen acht had geslagen op de onuitsprekelijke barmhartigheid van mijn God en Zaligmaker.’
In diezelfde maand scheef Wilberforce ook een brief aan Pitt waarin hij aangaf dat hij van plan was zich uit het parlement terug te trekken. Pitt verzocht hem dringend dit niet te doen, en wees Wilberforce erop dat die hem zelf had verzekerd dat de christelijke godsdienst een mens niet zwaarmoedig maakt. Waarom, zo vroeg hij zijn vriend, zou hij zich dan helemaal uit het openbare leven terugtrekken?
In een daaropvolgend gesprek kon Pitt Wilberforce niet van gedachte doen veranderen met betrekking tot diens nieuwgevormde overtuigingen, en kon Wilberforce Pitt niet winnen voor zijn visie op het allesbeslissende en allesomvattende karakter van een echt christelijke geloofsbelijdenis. Pitt stelde dat de politiek hem zozeer opeiste dat hij niet al teveel aandacht aan godsdienstige zaken kon besteden.
Op de avond van 7 december bracht Wilberforce een bezoek aan Newton. Deze had Olney in 1779 verlaten en was toen predikant geworden van St. Mary Woolnoth in Londen, een parochie waarvan John Thornton het benoemingsrecht had. Newton was een van de twee predikanten in Londen boven de Thames die als evangelical bekendstond.
Tot tweemaal toe liep Wilberforce langs het huis van Newton aan Charles Square voordat hij ertoe kwam aan te kloppen. Newton ontving hem allerhartelijkst. Hij vertelde Wilberforce dat hij hem nooit was vergeten en altijd het vertrouwen had gehad dat God hem nog eens naar Zich toe zou trekken. Wilberforce was verrast en toch ook opgelucht toen bleek dat ook Newton, die toch geestelijk heel anders gezind was dan Pitt, hem ontried het parlement te verlaten. Newton zei dat hij moest blijven op de plaats waar God hem had gesteld. Twee jaar later zou hij hem schrijven: ‘Er is hoop en geloof dat God u heeft verwekt voor het goede van Zijn kerk en van de natie.’