Inleiding
In 1881 werd de Vrije Universiteit (VU) opgericht met als hart de faculteit van godgeleerdheid. In de statuten werd expliciet vermeld dat men in het onderwijs aan deze faculteit gebonden was aan de Drie Formulieren van Enigheid. In 2020 werd de naam van de ‘Faculteit der Godgeleerdheid’ veranderd in die van: ‘Faculteit van Religie en Theologie’.
Van belang is op te merken dat religie vóór theologie staat, en deze volgorde is bepaald niet zonder betekenis. Dit jaar verliest deze faculteit haar zelfstandigheid en gaat ze verder als ‘School for Religion and Theology’ in de ‘Faculty of Social Sciences and Humanities’. Het klassieke motto van de Vrije Universiteit luidde Auxilium nostrum in nomine Domini (Onze hulp is in de naam des Heeren). Tot 2023 klonken deze woorden bij de opening van alle officiële bijeenkomsten, maar dat is sinds dat jaar niet meer het geval.
In 2016 werden de statuten van de Stichting VU en de VU-vereniging opnieuw geformuleerd. Ze vervingen een eerdere formulering uit 1971. Het grondslagartikel (Artikel 3) luidt als volgt: ‘De Stichting gaat uit van de Vereniging, die, voortbouwend op haar christelijke oorsprong, ten doel heeft om bij te dragen aan een betere wereld, een wereld waarin rechtvaardigheid, medemenselijkheid, en verantwoordelijkheid voor elkaar en voor de wereld centraal staan. De Stichting laat zich hierdoor inspireren bij de inrichting van haar onderwijs en onderzoek en bij het delen van kennis met en dienstbaar zijn aan de maatschappij. Zij onderkent en waardeert de rol die levensbeschouwing en zingeving hierbij spelen.’ Het was nog weer een beduidende stap verderaf van de oorspronkelijke grondslag dan de formulering van 1971.
Wat zit er achter deze veranderingen? Deze verandering in naamgeving en het feit dat er geen zelfstandige faculteit godgeleerdheid of theologie meer is, weerspiegelen de veranderingen die aan de VU hebben plaatsgevonden. Voor Kuyper was godgeleerdheid nadenken over Gods gedachten in het licht van de Schrift als de stem van de levende God. Dat was ook de lijn van Bavinck. Nu wordt theologie gezien als verantwoorden van je geloof of verantwoord spreken over God. In plaats van de Drie-enige God, Die werkelijk bestaat, en de Schrift, waarvan wij mogen weten dat die echt in eenheid tot ons spreekt, als uitgangspunt te nemen, is bij theologiebeoefening het uitgangspunt de gelovige mens of de gelovige gemeenschap geworden. Dat maakt ook duidelijk waarom in de naamgeving religie voor theologie werd geplaatst.
Binnen het kader van verantwoording van wat je gelooft of van de religie die men aanhangt, mag men orthodoxe tot heel orthodoxe standpunten innemen, al wordt dat laatste niet echt op prijs gesteld. Wie theologie of godgeleerdheid wil beoefenen in de lijn van wat Kuyper en Bavinck daaronder verstonden, wordt getolereerd, maar daar houdt het echt helemaal mee op. Toen ik nog docent aan de Vrije Universiteit was, ben ik er een aantal malen op aangesproken dat ik op deze wijze theologie bedreef. Het is wel niet de enige reden maar wel een van de redenen geweest dat ik van de VU ben vertrokken.
*
Waarom werd de Vrije Universiteit opgericht?
De Wet op het Hoger Onderwijs van 1876 maakte het mogelijk een universiteit te stichten los van de overheid. Een groep orthodox-hervormde christenen met Abraham Kuyper als motor greep deze mogelijkheid aan om een Vrije Universiteit te stichten. Ook de hervormde predikanten P.J. Hoedemaker en J.W. Felix waren bij de oprichting van de Vrije Universiteit betrokken. Hoedemaker werd hoogleraar Oude Testament en Felix president-curator. De Vrije Universiteit was aanvankelijk een echt hervormd gebeuren.
Er kwamen drie faculteiten: godgeleerdheid, rechten en letteren. De faculteit van de godgeleerdheid was, zoals ik al aangaf, het hart van de nieuwe universiteit. De allereerste reden was dat orthodoxe hervormden het vertrouwen in theologische faculteiten van de rijksuniversiteiten hadden verloren. Doel van de faculteit van de godgeleerdheid van de Vrije Universiteit was aanstaande predikanten een grondige academische vorming te bieden die ook gereformeerd was. Men wenste dat de prediking van de predikanten gestempeld werd door, en doortrokken was van de boodschap waarvan de gereformeerde belijdenis spreekt.
In 1886, toen de Doleantie een feit werd en de jaren erop steeds meer gestalte kreeg, legde Hoedemaker zijn hoogleraarschap neer en Felix bedankte als president-curator. Zij wensten hervormd te blijven ondanks het verval van de Hervormde Kerk. Zij hadden gehoopt dat de Vrije Universiteit een middel zo zijn om de Hervormde Kerk uit haar verval op te heffen, maar niet bedoeld dat het een aanleiding zou zijn tot een uittocht uit de Hervormde Kerk.
Voor lezers die wat minder van de kerkgeschiedenis weten, iets wat zelfs bij theologiestudenten meer dan eens nog het geval blijkt te zijn, meld ik het volgende: Met de Doleantie verlieten een zestigtal predikanten en zo’n tweehonderdduizend kerkleden de Hervormde Kerk om de Nederduitsche Gereformeerde Kerken te vormen die zich in 1892 verenigden met de Christelijke Gereformeerde Kerk tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. Terzijde merk ik op dat een heel klein deel van de christelijke gereformeerden niet meeging. Deze minderheid veranderde haar naam in 1947 in Christelijke Gereformeerde Kerken.
*
Het Hersteld Hervormde Seminarie en de Vrije Universiteit
Toen bleek dat de studie van theologiestudenten die hersteld hervormd waren, aan de Universiteit van Utrecht werd belemmerd, was dat de aanleiding om tot oprichting van een zogenaamde noodopleiding over te gaan waar deze studenten hun studie konden voltooien. Er werd een Hersteld Hervormd Seminarium opgericht. Na een aantal oriënterende gesprekken is voor de Vrije Universiteit gekozen. Die gaf ruimte om veertig procent van de opleiding zelf te verzorgen. Dat lag voor de Theologische Universiteit Apeldoorn anders. Daarbij waren de spanningen, die inmiddels wel heel groot zijn geworden, toen al aanwezig. Er was een groeiende minderheid binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken die anders dacht over de aard van het Schriftgezag en de wijze waarop men zich aan de gereformeerde belijdenis wilde binden.
Terwijl een oudere generatie christelijk-gereformeerde hoogleraren nadrukkelijk waarschuwde tegen de theologie van Barth waarvan de doorwerking en uitwerking zowel voor de Hervormde Kerk als de Gereformeerde Kerken funest is gebleken, kreeg in de jaren na 2004 de theologie van Barth ook aan de universiteit in Apeldoorn voet aan de grond en kon men ook daar horen dat schepping of evolutie, de vrouw in het ambt, homoseksuele relatie en transitie vrije kwesties waren waarover verschillend mag worden gedacht. Dat heeft mede bijgedragen tot de huidige crisis in de Christelijke Gereformeerde Kerken.
Een deel van de Christelijke Gereformeerden Kerken groeide en groeit steeds meer toe naar de brede middenstroom van toen de Hervormde Kerk en nu de PKN. Voor de Nederlands Gereformeerde Kerken (de vereniging van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en Nederlandse Gereformeerde Kerken) geldt dat zelfs van het overgrote deel. Toen ik theologie ging studeren, was de Theologische Hogeschool (later universiteit) te Kampen evenals de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt een gesloten bolwerk.
Bij de geslotenheid had en heb ik grote vragen, maar aan het gezag van de Schrift werd zonder reserve vastgehouden en er werden geen vragen gesteld bij de gereformeerde belijdenis. Dat kon en kan ik alleen maar waarderen. Dat werd aan de Theologische Universiteit Kampen (nu Theologische Universiteit Utrecht) in een kort aantal jaren heel anders. Zoals de Hervormde Kerk een kerk in verval was, omdat zij haar belijdenis was ontzonken, zien we dat nu voor het overgrote deel bij de Nederlandse Gereformeerde Kerken en bij een aanzienlijk deel van de Christelijke Gereformeerde Kerken.
In mijn studententijd was de Bijbelschool te Heverlee (nu de Evangelische Theologische Faculteit Leuven) niet gereformeerd, maar wel conservatief evangelisch. In de loop van de jaren kwam er nadrukkelijk ruimte voor een gereformeerde inbreng, maar de laatste jaren zien we dat aan een kritische houding ten aanzien van de aspecten van de boodschap van de Schrift volledig ruimte wordt gegeven.
Tekenend is wat prof.dr. H.J. Koorevaar, hoogleraar Oude Testament, bij zijn afscheid van de ETF overkwam. Tegenover de decaan maakte hij kenbaar dat hij voornemens was om in zijn afscheidsrede op grond van onder andere Jesaja 1:10, te waarschuwen tegen ‘de zonden van Sodom en Gomorra’, waaronder homoseksuele praxis.
Daarbij benoemde Koorevaar dat juist leiders hierbij een zware verantwoordelijkheid hebben als zij deze praxis toelaten. Vervolgens werd het Koorevaar per e-mail verboden om hierover te spreken. Koorevaar besloot, in overleg met mij, om het verzoek te respecteren. Maar in zijn dankwoord tijdens bovengenoemde afscheidsrede heeft hij zijn overtuiging wel kenbaar gemaakt.
Zelf heb ik meegewerkt aan de vestiging van het Hersteld Hervormd Seminarie aan de Vrije Universiteit. Uiteraard was bekend dat de Vrije Universiteit inmiddels ver verwijderd was van haar oorsprong. Maar ik ben ervan uitgegaan dat er ruimte werd gegeven om in klassiek gereformeerde zin theologie te beoefenen en dan met name dat het niet om bezinning op intersubjectieve maar om objectieve waarheid gaat (die uiteraard wel het hart moet raken). Ook dacht ik dat het deel dat de Vrije Universiteit gaf in ieder geval qua invulling klassiek zou zijn.
Op beide punten raakte ik teleurgesteld. Ik heb al eens in een vorige bijdrage op deze weblog aangegeven dat ik veel te naïef ben geweest. Dat is mij, met name met het oog op de studenten, tot schuld geworden. Er wordt veel minder tijd en aandacht gegeven aan de brontalen dan ik had gedacht. Ik wil niets zeggen van de bekwaamheid van de docenten die onderwijs geven in de brontalen. Integendeel zelfs, maar zij krijgen veel te weinig tijd. En dan te bedenken dat grondige kennis van de brontalen de eerste reden was dat de Reformatie ervan overtuigd was dat aanstaande predikanten een academische vorming moeten krijgen. De aandacht gegeven aan het Grieks is onder de maat en voor de aandacht die aan het Hebreeuws wordt gegeven is dat nog te veel gezegd.
Toen ik in Utrecht aankwam, moest je je voor het laatste tentamen Hebreeuws voorbereiden op vijfentwintig hoofdstukken met de verschillende genres waarin het Oude Testament is geschreven. Tot het jaar ervoor waren dat er veertig geweest. Terecht werden de oudtestamentici in Utrecht toen zeer verontwaardigd en verontrust over deze ontwikkeling. Het bijbrengen van grondige kennis van de brontalen moet immers bij het hart van een theologische studie horen.
Dat bracht mij ertoe naast theologie ook Semitische talen te gaan studeren. Dat kon toen nog in Utrecht. Daar was toen naast de leerstoel Oude Testament ook een leerstoel Hebreeuws en Judaïca, en onder de supervisie van de hoogleraar van de laatste leerstoel kon je ook Bijbels en nabijbels Aramees volgen en nabijbels Hebreeuws, vakken die ik allemaal heb gevolgd.
Aan de Universiteit van Utrecht werd de faculteit theologie een faculteit religiewetenschap en vervolgens de studierichting filosofie en religiewetenschap onder de paraplu van een faculteit geesteswetenschappen en inmiddels kan daar ook die studierichting niet meer gevolgd worden. Wil men Hebreeuws of Aramees studeren, dan kan dat in Utrecht allang niet meer. Zaken die laten zien hoe zeer openbare universiteiten niet meer beantwoorden aan wat de reformatoren voor ogen hadden in hun overtuiging dat predikanten aan een universiteit moeten worden opgeleid.
Heel teleurstellend was voor mij dat mij op een gegeven moment bleek dat men aan de VU met het lezen van twaalf hoofdstukken van het Oude Testament genoegen neemt. Dat dan je basiskennis van Hebreeuws veel te smal is, hoeft geen betoog. Natuurlijk kunnen studenten facultatieve modules kiezen om hun kennis van het Hebreeuws uit te breiden, maar dan nog blijft dat wat standaard aan alle studenten wordt aangeboden, veel te weinig is en dan ook nog eens in een veel te korte tijd gegeven. Ook wordt er veel minder aandacht aan kerkgeschiedenis en theologiegeschiedenis gegeven dan je zou mogen verwachten.
Inhoudelijk werd je ruimte op zijn minst bedreigd. Telkens weer werd duidelijk en soms ook expliciet duidelijk gemaakt dat niet verwacht werd dat je een claim van objectieve waarheid maakt voor geloofsartikelen. Je mag verwoorden wat je gelooft. De klassieke visie op theologiebeoefening werd geduld maar meer niet. Zelf ben ik al jaren vóór de storm naar aanleiding van de Nashville-verklaring gaan aandringen op een alternatief voor de band met de VU. Het heeft mij heel erg teleurgesteld dat voor de Hersteld Hervormde Kerk de wijze waarop de VU toen heeft gereageerd, niet de uiteindelijke aanleiding werd om metterdaad voorbereidingen te gaan treffen om van de VU te vertrekken.
*
Hoe vrij is de Vrije Universiteit?
De VU bleek minder vrij dan ik dacht. Vooral met de storm rond de Nashville-verklaring werd dat duidelijk. Als reactie op deze storm hangt nu permanent de regenboogvlag aan de VU. Dat is de vlag van de gelijkheidsideologie, een ideologie die haaks staat op het Evangelie. Terwijl de zinspreuk van Groen van Prinsterer was ‘Tegen de revolutie het Evangelie’, maakt de VU met de regenboogvlag impliciet het statement ‘Tegen het Evangelie de gelijkheidsideologie’. Christenen die vasthouden aan de bijbelse opvatting over huwelijk en seksualiteit weten dat zij in een voor hen onveilige omgeving komen en slechts worden geduld.
Ten onrechte heeft men mij ervan verdacht dat ik de gelijkheidsideologie met de nazi-ideologie zou gelijkstellen. Ik heb mijn verontschuldiging aangeboden dat ik dat kennelijk niet duidelijk genoeg had gemaakt. Waar het mij om ging is dat een christen bereid moet zijn zich te distantiëren van een ideologie die haaks staat op het Evangelie, ook al wordt die door de overheid en de meerderheid van de samenleving omarmd. Maar ruimte om publiek binnen de organen van de VU te verwoorden dat ik mijn opmerking zo had bedoeld, werd mij, hoewel ik erom vroeg, niet gegeven. Ten slotte bleek men nog te struikelen over een opmerking op mijn weblog over de regenboogvlag en paste trouwens ook een voetnoot in het boek Liefde die boven alles uitgaat niet binnen de kaders die de VU mij stelde.
Dat ik mij zo een gekooide vogel ging voelen en ik mijn vertrek van de VU als een stuk bevrijding ervoer, zal iedereen duidelijk zijn. Ik had van de VU meer ruimte verwacht en van het Hersteld Hervormd Seminarie een krachtiger en meer belijdende opstelling. Ik wist mij in mijn besluit om van de VU te vertrekken gesteund door het slot van de rede Soevereiniteit in eigen kring die Kuyper uitsprak bij de opening van de VU. Dat slot had de vorm van een gebed en luidt als volgt:
‘Onze Vader Die in de hemelen zijt, Springader van alle waarheid, Fontein aller waarachtige kennisse en aller wijsheid Bron! Van U afzwervend vindt uw schepsel niets dan donkerheid, niets dan matheid, niets dan gebondenheid der ziele. Maar nabij U; ons badend in Uw leven; dan doorstroomt ons het licht; doortintelt kracht ons de aderen; en ontplooit zich in zalige verrukking de vrijheid des geloofs. Aanbiddelijke, eeuwige Majesteit, zie dan in gunste op deze Stichting neder. Zij uit U haar goud, haar kracht, ál haar wijsheid. Zwere ze nooit bij een minder, bij een ander, dan Uw heilig Woord. Gij Die onze nieren proeft, o Rechter van onze natie en Oordelaar ook van de scholen der wetenschap, breek Zelf de muren dezer stichting af, en delg ze uit van voor Uw aangezicht, indien zij ooit iets anders bedoelen, ooit iets anders zou willen dan te roemen in het kruis van de Zoon Uwer tederste liefde! Heere, Heere God! Laat in uw Naam alléén, in Uw Naam ál onze hulpe staan! Amen.’
*
De situatie aan de VU nu
In zijn inaugurele rede als hoogleraar hermeneutiek 2024 verwoordde dr. A.W. Zwiep de bedoeling van zijn vakgebied als volgt: ‘Wat in elk geval nodig is, is het ontwikkelen van een hermeneutische habitus die nauw aansluit bij wat deze tijd van ons vraagt. Om er maar een paar te noemen: erkenning van diversiteit, etniciteit, gender; het afzweren van eurocentrisme, het bestrijden van antisemitisme en islamofobie, kansongelijkheid, kortom, erkenning van de ander en afzien van verabsolutering van eigen gelijk.’
Ik wijs allereerst op de innerlijke tegenstrijdigheid van deze woorden. Immers, het afzweren van de overtuiging dat er een objectieve waarheid is over God en wat Hij van ons vraagt, behoort bij de houding die dwingend en absoluut van iedereen wordt gevraagd. Helemaal in de lijn van het postmodernisme wordt begrip voor elk standpunt dwingend opgelegd, maar daarmee worden wel tegelijkertijd bepaalde standpunten nadrukkelijk uitgesloten. Het inclusieve heeft ten slotte een exclusief karakter.
Toen in 2020 definitief de naam van de theologische faculteit van de VU van godgeleerdheid naar religie en wetenschappen werd veranderd, gaf de toenmalige decaan prof. R. Ganzevoort aan dat in de nieuwe naamgeving religie welbewust aan theologie voorafging. Dat moet men wel beseffen als wordt beweerd dat theologie aan de VU als onopgeefbaar wordt gezien. De religie van de mens of gemeenschap eventueel de christelijke is het uitgangspunt en niet de Schrift als de stem van God, de schriftelijke neerslag van Gods openbaring, waarin de Drie-enige God Zich bekendmaakt als Schepper, Verlosser en Rechter.
Met verbazing las ik dan ook in het RD een beschouwing van een drietal hoogleraren die aan de VU verbonden zijn en die aangeven waarom men toch theologie aan de VU zou moeten studeren. Bij geen van drieën klinkt de klassieke visie op theologie door zoals Kuyper en Bavinck die hebben verwoord. Dat, zoals Voetius zei, (theologische) wetenschap met godsvrucht verbonden moet zijn wordt op geen enkele wijze benoemd. Bij geen van drieën lees ik in dit interview dat het eerste doel van theologie behoort te zijn dienaren van het Evangelie op te leiden en evenmin dat het getuigende en belijdende theologie behoort te zijn. Een theologie die de cultuur doordenkt maar juist daarom ook tegen de tijdgeest durft te protesteren.
De één merkt op dat aan de VU, ook in de studie theologie, de cultuur wordt doordacht. Maar dat die doordenking helemaal in postmoderne kaders staat wordt verzwegen. Doordenking van de cultuur moet uitgaan van de erkenning dat de Bijbel de hoogste en uiteindelijke bron en norm van de waarheid is. Wie zo de cultuur wil doordenken moet zich op botsingen met docenten aan de VU voorbereiden. Ik las ook in het interview dat aan de VU theologie tot het DNA van de VU behoort. Dat dit deel theologie nadrukkelijk voorafgegaan wordt door religie wordt echter niet genoemd en evenmin dat het theologie is als verantwoorden van wat je gelooft en niet als naspreken en nadenken van wie God is in de wetenschap dat de Bijbel Zijn stem is.
Ik lees ook dat het niet past bij de hervormde attitude om in een isolement te gaan zitten. Dat val ik bij, maar ik mis dat wordt aangegeven dat aan de VU een volstrekt andere kijk op theologie uitgangspunt is dan wat de reformatoren voor ogen hadden en wat hen ervan overtuigd deed zijn dat aan een academische opleiding theologie nodig is.
Het besef ontbreekt dat wij maatschappelijk niet alleen ten opzichte van de zestiende eeuw maar ook ten opzichte van de eerste helft van de twintigste eeuw in een maatschappelijk volstrekt andere situatie terecht zijn gekomen. Niet alleen in de academische wereld maar ook in de brede samenleving worden christenen die leven bij wat de Schrift leert en die zich verbonden weten met het geloof van de kerk der eeuwen, een met tegenzin gedulde minderheid.
Wat ik in het interview volledig miste is de notie die de Gereformeerde Bond bij haar oprichting in haar statuten opnam, namelijk de begeerte dat de Hervormde Kerk opgericht werd uit haar diepe val. Bij die diepe val werd zeker ook aan de situatie van de faculteiten theologie in Amsterdam, Groningen, Leiden en Utrecht gedacht. Ik zou ook wensen dat de drie geïnterviewde hoogleraren iets van de geesteshouding van Kuyper hadden die uitkwam aan het slot van zijn openingsrede aan de VU.
We mogen het hervormd-zijn ook nooit losmaken van de hervormde of gereformeerde belijdenis. Daarin wordt de kern van de hervormde of gereformeerde leer verwoordt. In de Hervormd Kerk ontstond in de tijd dat zij begon te vervallen een hervormd-gereformeerde stroming die de Hervormde Kerk wilde terugroepen naar en bewaren bij haar belijdenis. Zo stond en sta ik zelf met een hervormd-gereformeerde houding in Hervormde Kerk, de Hersteld Hervormde Kerk en ook in de wereldkerk in de overtuiging dat in vergelijking met andere belijdenissen de gereformeerde belijdenis die de bijbelse boodschap het rijkst en het diepst weergeeft.
Dat confrontatie met andersdenkenden nuttig is en dat je ontmoetingen met andersdenkenden niet uit de weg moet gaan is zeker waar. Zelf groeide ik op vóór de opkomst van de reformatorische zuil. In mijn middelbareschooltijd voerde ik met klasgenoten gesprekken over het gezag van de Schrift, de noodzaak van verzoening met God en wedergeboorte, de realiteit van de twee wegen, over schepping en evolutie, over de positie van de vrouw in de kerk en over huwelijk en seksualiteit. Aan den lijve heb ik ervaren hoezeer toen de opvattingen in kerkelijk Nederland gingen verschuiven.
Confronterend was ook de veelheid van opvattingen waarmee ik bij de studie theologie in Utrecht werd geconfronteerd. En dan was deze faculteit in de brede zin van het woord behoudend. De verscheidenheid en veelvormigheid was groter dan aan de TUA in de loop van de jaren het geval is geworden, maar meerdere docenten van wie ik destijds les kreeg in Utrecht, zouden nu zonder meer passen in de breedte die de TUA inmiddels heeft.
Ik ben gevormd door contacten met andersdenkenden in mijn middelbareschooltijd en tijdens mijn studie theologie. Ik denk aan het vakantiewerk dat ik deed in die jaren en dan met name aan het werk bij Schoonmaakbedrijf Kinderdijk. Als student werkte ik daar een aantal jaren niet alleen in de vakantie maar ook op vrijdagavond. Zo kwam je in contact met mensen die geen enkele binding aan de kerk hadden of de kerk de rug hadden toegekeerd, en met moslims, enz.
Echter, van de nood wordt een deugd gemaakt als men meent dat allerlei totaal verschillende en tegengestelde geluiden binnen één theologieopleiding moeten klinken. Dat studenten weten wat er in de samenleving leeft, kan hen ook op een andere wijze duidelijk worden gemaakt. Oudere studenten hebben vaak al aan de frontlinie in de maatschappij gestaan en zeker van jonge studenten kan men maatschappelijke stages (ver) buiten eigen kring vragen, en verplicht moet naar mijn overtuiging zijn dat men een aantal jaren meedraait in evangelisatiewerk. De mogelijkheden om dat niet puur individueel maar ook georganiseerd te doen zijn alleen maar toegenomen.
Als voordeel van de studie theologie aan een brede universiteit wordt gezien dat men kennis maakt met studenten van andere studierichtingen. In de praktijk is dat echter maar in heel geringe mate het geval. Het kan zijn dat je studenten van een andere studie tegenkomt bij een minor in het bachelor of bij een module in het master. Je kunt zelf je minor bij een andere faculteit volgen en studenten van andere faculteiten kunnen hun minor gestalte geven door een module theologie te volgen. Dat geldt ook voor modules in het master.
Daarbuiten heb ik niet tot nauwelijks ontmoetingen gezien of je moet denken aan het feit dat je in de pauze in een restaurant binnen de universiteit je lunch gebruikt. Dat er weinig ontmoetingen plaatsvinden over de grenzen van studierichtingen, staat ook niet los van het feit dat studenten vrijwel allemaal na afloop van de colleges naar huis of naar hun kostadres ver van de universiteit reizen.
In mijn studietijd kwam je nogal eens studenten van andere studierichtingen in de mensa tegen en in de stad. In collegeverband ben ik overigens alleen maar studenten van andere studierichtingen tegengekomen bij de colleges reformatorische wijsbegeerte die ik toen als enige theologiestudent volgde.
*
Wat moet de bedoeling zijn van een academische theologieopleiding?
De bedoeling van een theologieopleiding is allereerst dat aanstaande dienaren van het Woord een grondige academische vorming krijgen in de wetenschap dat de Bijbel de stem van de levende God is, in hartelijke gebondenheid aan de gereformeerde belijdenis. Naast aanstaande predikanten kun je trouwens ook aan aanstaande (godsdienst)leraren en Bijbelvertalers denken. Dan nog blijft het centrum: aanstaande dienaren van het Woord, verkondigers van het Evangelie van Gods genade in Christus, het enige nieuws dat nooit verouderd.
Waar een opleiding niet uitgaat van het volstrekte gezag van de Schrift en zich niet gebonden weet aan het geloof van de kerk der eeuwen, kan een theologieopleiding nog waarde hebben. Na een aantal jaren in Kampen te hebben gestudeerd, ging Bavinck welbewust theologie studeren in Leiden om zowel grondig academisch te worden gevormd als van binnenuit de moderne theologie te leren kennen. Zijn hervormde neef C.B. Holland koos voor Leiden en niet voor Utrecht, omdat naar zijn overtuiging je in Utrecht met de duivel op kousenvoeten te maken had, maar dat hij in Leiden op klompen kwam, en aan dat laatste gaf hij de voorkeur.
Maar opnieuw zeg ik dat van de nood geen deugd moet worden gemaakt. De gemeente des Heeren wenst dat (jonge) mannen die predikant worden, academisch gevormd worden opdat zij bekwaam zijn de Schriften uit te leggen en toe te passen en het Evangelie te verkondigen tot troost van Gods volk en bekering van onbekeerden. De wetenschappelijke carrière van docenten moet nadrukkelijk ondergeschikt zijn aan dit doel.
Bij de academische vorming van een predikant behoort ook dat hij toegerust wordt het christelijk geloof te belijden en te verdedigen tegen aanvallen erop. Dan denk je in onze tijd met name aan argumenten die in de seculiere samenleving tegen het christelijk geloof worden aangevoerd. Een student moet ook worden toegerust – zeker in onze tijd – om het essentiële verschil tussen de islam en het christelijk geloof duidelijk te maken. Dan is kennis van de islam onmisbaar. De wegen gaan daarbij uiteen als het gaat om de vraag of wij een Middelaar nodig hebben om tot God te naderen en waarom wij die nodig hebben. Dat scheidingspunt speelt trouwens ook in de ontmoeting met het rabbinale Jodendom.
Ik heb al weer een tweetal jaren geleden een boekje verzorgd met de titel Wat is nodig een ware theoloog te zijn? (Apeldoorn: De Banier, 2023). Dat begint met een brede inleiding van mijn hand en dan volgen bijdragen van de zogenaamde Princeton-theologen uit de negentiende eeuw, van de nadere reformator Hermanus Witsius die hoogleraar werd, en van de achttiende-eeuwse anglicaan John Newton. De laatste schrijft op verzoek van vrienden die ‘dissenters’ waren, dat wil zeggen dat zij niet behoorden bij de Kerk van Engeland (Anglicaanse Kerk), een studieplan voor een opleiding theologie.
De visie die deze mannen hebben verwoord is volledig de mijne. Ik denk in het bijzonder aan het studieplan dat bij de vorming van het Princeton Theological Seminary werd aangenomen. Ik besluit deze bijdrage met een tweetal passages uit de inleiding die ik schreef in Wat is nodig een ware theoloog te zijn?
*
Het belang van academische vorming van dienaren van het Woord doet niets af van de noodzaak van innerlijke roeping en van vorming en leiding door de Heilige Geest. Kennis zonder de wederbarende en vernieuwende werking van de Heilige Geest maakt opgeblazen. Dan levert de kerkgeschiedenis helaas vele voorbeelden van predikers die weliswaar wel academisch waren gevormd, maar bepaald niet als gezanten van Christus kunnen worden getypeerd. Academische vorming dient verbonden te zijn met een beleefd geloof en met een godzalige levenswandel. Een aanstaande dienaar van het Woord moet weten van een innerlijke roep tot het ambt en van een bekwaammaking door de Heilige Geest.
Voor een kerk is het zaak niet alleen een onderzoek te doen naar de academische en intellectuele gaven en bekwaamheden van aanstaande dienaren van het Woord, maar ook naar beleefd geloof en godzaligheid. In het bijzonder de pastorale brieven van Paulus maken dan duidelijk waarop moet worden gelet. Een aanstaande dienstknecht van Christus moet zelf Christus kennen en liefhebben. Het moet zijn drang zijn om anderen voor Christus te winnen en kinderen van God te onderwijzen, te vermanen en te troosten. In zijn bekwaamheid om te leren moet hij kennelijk boven anderen uitsteken.
Het is verdrietig dat kerken vaak al te weinig ernst hebben gemaakt met de toetsing van aanstaande dienaren van het Woord. Juist hier behoort de kerk de wacht te betrekken bij het bewaken van de muren van Sion. Dat wil niet zeggen dat de kerk over de innerlijke roeping kan en mag oordelen. Een kerk stelt mannen die zich bekwaamd hebben tot dienaar van het Woord beroepbaar. Zij doet dat in de overtuiging dat zij, voor zover mensen dat kunnen beoordelen, de bekwaamheden daartoe bezitten. Op soortgelijke wijze worden mannen op dubbeltal voor ouderling of diaken gezet om vervolgens door de gemeente te worden gekozen.
Over de innerlijke roeping van haar ambtsdragers – of het nu diakenen, ouderlingen of dienaren van het Woord zijn – mag en kan de kerk niet oordelen. Dat is zaak tussen de betreffende ambtsdrager of aanstaande ambtsdrager en God Zelf. Daar kan en mag de kerk niet tussenkomen. Zij heeft wel de bevoegdheid personen een kerkelijk recht tot het bekleden van een ambt te geven, maar niet het goddelijke recht. Meent de kerk dat dit wel het geval is, dan gaat dat altijd ten koste van de noodzaak van zelfonderzoek die voor ambtsdragers – en zeker ook voor dienaren van het Woord – zo nodig blijft. De eeuwen door heeft de kerk in al haar geledingen niet alleen levende maar ook dode leden in haar midden gehad. De verkiezing tot ambtsdrager of bevestiging tot dienaar van het Woord is geen garantie dat men een levend lid van de kerk is.
Naar buiten toe blijkt uit de getrouwheid waarin hij zijn werk verricht dat de ambtsdrager niet alleen door de gemeente maar ook door God Zelf geroepen is. Bij een dienaar van het Woord denken wij dan in het bijzonder aan het feit dat hij Christus in de kracht van de Heilige Geest mag uitschilderen tot bekering van zondaren en tot troost van Gods kinderen. Een dienaar van het Woord die zó het Evangelie mag verkondigen, zal zelf dagelijks bidden om het licht en de leiding van Gods Geest.
*
Elke tijd kent zijn eigen problemen en uitdagingen. Wat blijft is dat de Kerk van Christus daar wordt gevonden waar het Evangelie van Gods genade in Christus wordt verkondigd in betoning van de Heilige Geest en van kracht. De rechte bediening van het Evangelie is het eerste en het belangrijkste kenmerk van de ware kerk.
Deze bundel, zo schreef ik in mijn inleiding, biedt stof tot overdenking voor mannen die zich afvragen of zij tot dienaar van het Woord zijn geroepen. Ze bevat ook adviezen en aansporingen voor hen die zich metterdaad laten scholen tot dienaren van het Woord. Voor hen die zitting hebben in kerkelijke vergaderingen is het lezen van deze bundel nuttig om te weten wat het doel, de opzet en het karakter van een theologische opleiding met een academisch karakter moet zijn. Onder Gods zegen is een dergelijke opleiding voor Gods kerk van zeer grote waarde. Voor allen blijft als het goed is de bede over of de Heere Jezus Christus als de Koning van de Kerk en de Heere van de oogst arbeiders in Zijn wijngaard wil uitstoten.