Boos: een protestantse katholiek
Martin Boos (1762-1825) was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van een opwekkingsbeweging onder de rooms-katholieken in Duitsland en Oostenrijk aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Met veel kracht preekte hij de rechtvaardiging door het geloof op een wijze die feitelijk overeenkwam met die van Luther. Zijn lijfspreuk was: ‘Christus voor ons en Christus in ons’.
In heel Beieren en delen van Oostenrijk werden in de Rooms-Katholieke Kerk duizenden door Boos tot de Heere Jezus Christus geleid. Onder degenen die naar het volle licht van het Evangelie werden geleid, bevonden zich ook priesters. Dezen brachten daarna in hun parochies dezelfde boodschap als Boos. Die luidde: ‘Kom dan als arm en zondig en ontvang genade op genade. Maar nadat u een gelovige bent geworden, moet u zich geheel en al wijden aan heiliging, vroomheid, gehoorzaamheid en het volgen van Christus.’ Ook meerdere nonnen werden door zijn boodschap gegrepen. Sommigen trokken daaruit de consequentie dat zij het klooster verlieten.
In de eerste decennia van de negentiende eeuw vonden in meerdere streken van Duitsland opwekkingen plaats. Onder andere onder de prediking van Gottfried Daniël Krummacher in het Rijngebied en Wuppertal, en onder die van Ludwig Hofacker in Württemberg. Direct beïnvloed door Boos was Aloys Henhöfer die zijn arbeid als katholiek priester begon, maar in 1823 overging tot het protestantisme en daarbij werd gevolgd door tal van leden van de parochie die hij toen diende. In Mühlhausen was zijn prediking het middel tot een opwekking.
Ook de lutherse prediker Christian Ludwig Couard en de gereformeerde theoloog Christian Krafft wisten zich schatplichtig aan de geschriften van Boos. Onder de prediking van de eerste stroomden massa’s mensen naar de St. Georgen-Kirchen in Berlijn, terwijl de lezingen en preken van de tweede in Erlangen aan een opwekking bijdroegen.
Boos is zijn leven lang binnen de Rooms-Katholieke Kerk gebleven. Met de leer van de transsubstantiatie had hij geen moeite. Hij meende ook dat hij met de uitspraken van het Concilie van Trente zijn boodschap kon verdedigen. Hij zocht daarbij de grenzen op en ging er feitelijk overheen. Boos hield ook vast aan de biecht maar gaf daaraan in de geest van Luther een evangelische invulling.
Na zijn dood schreef Johannes Gossner, een van zijn vrienden, een lijvige biografie over Boos. Gossner was ook rooms-katholiek priester geweest, maar is kort na de dood van Boos, in 1826 overgegaan naar het protestantisme. In 1836 stichtte hij de Gossner Mission. In ons land was Gossner een bron van inspiratie voor Ottho Gerhard Heldring.
Bij uitgeverij De Banier verscheen een levensbeschrijving van Boos die gebaseerd is op de biografie van Gossner. De vertaling is van de hand van het echtpaar Ruben en Carianne Bolier. Ze gaven het de titel Een protestantse katholiek. Deze uitgave is aangevuld met gegevens uit andere boeken en bronnen die op het internet zijn te vinden.
Onder andere wordt in de bij De Banier verschenen uitgave een beoordeling van Charles Bridge uit de negentiende-eeuwse Engelse vertaling overgenomen. Bridge was een Anglicaanse predikant in de lijn van de in Nederland meer bekende J.C. Ryle. Terecht constateerde Bridge dat hier en daar in de boodschap van Boos nog typisch roomse elementen voorkwamen, maar dat deed niets af aan zijn grote waardering. Op de achterkant van De protestantse katholiek wordt ook melding gemaakt van de waardering van Robert Murray M’Cheyne en J.C. Philpot voor Boos.
In De protestantse katholiek zijn enkele feitelijke onjuistheden uit de biografie van Gossner gecorrigeerd. Blijven staan is dat Boos tien jaar was toen zijn ouders kort na elkaar overleden en dat hij onder het dak van een oom is opgevoed. Dat de leeftijd van tien jaar niet klopt, blijkt uit het feit dat wij ook lezen dat Boos door deze oom op achtjarige leeftijd naar school werd gestuurd. In de Engelse vertaling van de biografie van Gossner vond ik dat Boos vier jaar was toen zijn ouders overleden. Dan valt beter te begrijpen dat Boos zich volgens eigen zeggen niets van zijn ouders kon herinneren. Als er een tweede druk komt – en ik hoop dat dit het geval is – kan deze onvolkomenheid worden rechtgezet.
*
Zijn gang naar het priesterschap en bekering
Boos groeide op in Allgäu, een landstreek in het zuiden van Beieren met als bekendste stad Augsburg. Al jong voelde hij zich tot priester geroepen. Hij studeerde aan het gymnasium St. Salvator in Augsburg en zette zijn studie voort aan de Universiteit van Dillingen. Met vreugde heeft hij daar de colleges gevolgd van Johann Michael Sailer. Sailer hield de toekomstige priesters voor dat de kansel bedoeld was om het Evangelie te prediken en niet voor een boodschap van slechts deugden en plichten. Zijn tegenstanders beschuldigden hem van valse mystiek, een verwijt dat Boos later ook zou krijgen.
Martin Boos werd kartuizermonnik. In die hoedanigheid heeft hij meerdere parochies gediend. Zijn eerste parochie was die van Unterthingau. Als student lag hij vaak – en dat zelfs in het winterseizoen – op de koude grond, hoewel zijn bed naast hem stond. Hij geselde zichzelf tot bloedens toe. Hij leed welbewust honger en gaf zijn brood aan de armen. Elk vrij uur bracht hij door in de kerk of op het kerkhof en hij biechtte bijna elke week. Echter, hij vond geen rust voor zijn ziel.
In het jaar 1788 of 1789 bezocht hij een zieke vrouw in zijn parochie die bekend stond om haar vroomheid en van wie het levenseinde naderde. Boos merkte op: ‘U kunt toch wel vredig en zalig sterven?’ ‘Waarom dan?’, vroeg de zieke. Boos zei: ‘Omdat u zo’n godvruchtig en heilig leven hebt geleid.’ De zieke vrouw glimlachte en zei: ‘Als ik alleen rustend op mijn vroomheid, zou sterven, zou ik zeker verdoemd worden. Maar rustend op Jezus, mijn Heiland, kan ik getroost sterven.’ Deze ontmoeting was een keerpunt in het leven van Boos. Zijn innerlijke ervaring leek op die van Maarten Luther.
Ik geef Boos zelf het woord: ‘Ik trachtte met het geweld van mijn goede werken te leven. Maar wat voor soort leven was het? Met al mijn heiligheid, verviel ik steeds dieper tot zelfzucht, was altijd angstig, melancholiek en moedeloos. Hoewel ik bijna als een heilige werd beschouwd, riep ik toch voortdurend in mijn hart: ‘Infelix ego homo! Quis me liberabit?’ (Ik ellendig mens. Wie zal mij verlossen?) Maar niemand gaf mij het antwoord: ‘De genade van God door Christus.’ Niemand diende de zieke het krachtige medicijn toe ‘justus ex fide vivit’ (de rechtvaardige zal uit het geloof leven) en toen het eindelijk aan mij werd toegediend, en ik me beter voelde, viel voor mij de hele wereld met al haar geleerdheid en geestelijk gezag weg.’
In 1804 schreef hij aan een vriend: ‘Je vraagt mij wie ons heeft doen ontwaken? Een vreemde vraag. Christus heeft mij tot het geloof gewekt en de hand van de Vader heeft mij tot de Zoon getrokken.’
*
Verzet en vrucht
De prediking van Boos riep weerstand op mede omdat van heinde en ver mensen op zijn prediking afkwamen. Velen kwamen tot een geloofszekerheid die ze daarvoor niet kenden en niet voor mogelijk hadden gehouden. Boos kreeg te maken met de inquisitie die onderzoek deed naar zijn opvattingen. Op de parochie van Gallneukirchen in Oostenrijk na heeft hij nooit langer dan twee jaar in een parochie mogen arbeiden. Dan werd hij weer overgeplaatst. Op 2 september 1797 werd hij in Augsburg door de inquisitie tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld. Zijn verblijf daar was noch voor hemzelf noch voor anderen ongezegend.
Dat gold onder anderen voor de cipier, een priester met de naam Hoffman. Aanvankelijk behandelde Hoffman hem als een verachtelijke boosdoener en als een ketter, maar hij zag in hem al snel een man met een heel ander karakter! De nederigheid, het geduld, de zachtmoedigheid, de bescheidenheid en de vroomheid van de gevangene maakten grote indruk op hem en leidden ertoe dat hij de boodschap van de rechtvaardiging door het geloof leerde bijvallen.
Na zijn ontslag uit de gevangenis vertrok Boos naar Oostenrijk. Joseph Anton Gall, de bisschop van Linz, heette hem hartelijk welkom. Gall viel de diepe vroomheid, de vurige ijver en de grote eenvoud van Boos op. Hij betrouwde hem uiteindelijk de parochie toe van Gallneukirchen, een van de grootste parochies van Oostenrijk. Ook in Oostenrijk kreeg Boos met tegenstand te maken, vooral na de dood van Gall in 1807.
In 1816 werd hij in Wenen vrijgesproken van de beschuldiging van ketterij, al meende men wel dat hij in zijn prediking misverstand wekkende uitspraken gebruikte. Keizer Frans Josef I die hem welgezind was, gaf hem toestemming het land te verlaten als hij dat wilde. Boos koos daarvoor en via Beieren kwam hij ten slotte in 1817 in het Pruisische Düsseldorf terecht. Daar werd hij hoogleraar aan een seminarie. Toen hem dit teveel werd, werd hem de parochie van Sayn tussen Koblenz en Neuwied aangeboden. Hier kwam op 29 augustus 1825 een einde aan zijn aardse loopbaan.
*
Wie luthers sterft, sterft goed
In de loop van zijn priesterschap kreeg Boos ook protestantse vrienden. Zo raakte hij in 1823 bevriend met de lutherse predikant Johann Stockfeld die het Evangelie onder de Joden verkondigde. Het wordt in De protestantse katholiek niet vermeld, maar toen zijn levenseinde naderde, vroeg Boos zich af hoe lang hij in het vagevuur zou moeten verblijven. De leer van het vagevuur had hij nooit geheel losgelaten. Stockfeld hoorde dat het levenseinde van Boos naderbij kwam en zocht hem op.
Hij wees Boos erop dat de bedelaar Lazarus onmiddellijk door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen en dat de moordenaar aan het kruis te horen kreeg: ‘Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.’
Boos antwoordde met tranen in zijn ogen: ‘Zo’n wolf als ik kan onmogelijk de hemel binnengaan, maar moet eerst in het vagevuur worden gezuiverd en gelouterd.’ Daarop antwoordde Stockfeld: ‘Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon reinigt ons van alle zonde; en de Heer leert ons in Zijn Woord niets over enige andere plaats na de dood dan de hemel en de hel.’
Stockfeld vroeg aan Boos of hij nog iets in zijn aantekeningenboekje dat hij bij zich had, wilde schrijven. Boos had dit ook bij hun eerste ontmoeting gedaan. Nu schreef Boos: ‘Lutherisch ist gut sterben.’
*
Een citaat uit een brief
Ik besluit deze recensie met een gedeelte uit een brief die Boos aan een vriend schreef: ‘O, dit zal je nog steeds moeite kosten, ja, veel moeite. Er is niets zo moeilijk als het ware geloof in Jezus aan iemand mee te delen. Want in de mens is een hels ongeloof en een vreselijk onvermogen om het geloof te ontvangen. We worden óf als dwazen of ketters beschouwd, óf anders begroet met de kreet: ‘Weg met zo’n kerel, van de aarde af’.
De korte verlating die je hebt ondervonden, leert je om zowel Jezus als jezelf beter te leren kennen, en dat je zonder Hem niets kunt doen. Hij schept er behagen in om ons een tijdje alleen te laten en ons alles te ontnemen, met het doel dat zal blijken of we bereid zijn om Hem te dienen op onze eigen kosten, of zelfs om ervoor gegeseld te worden. In zo’n geval moet je niet meteen denken dat Hij weg is en niet meer terug zal komen. Het verbond met ons wordt niet door elke struikeling verbroken. Hij heeft Zich voor eeuwig aan ons verpand. Je zou hier ook uit moeten leren dat je je rechtvaardiging en vrede niet moet bouwen op geestelijke vreugde, genadige mededelingen, goede werken of mooie gebeden, maar op Jezus, voor jou.’
Johannes Gossner, Een protestantse katholiek. Een Goddelijk werk in het leven van priester Martin Boos, vertaling Ruben en Carianne Bolier (Apeldoorn: De Banier, 2024), hardcover 200 pp., €15,95 (ISBN 9789402911145)