Kennismaking met Kohlbrugge
Als het ging om theologen van wie hij de geschriften graag las als hulp om de boodschap van de Schrift te leren verstaan en erover te mediteren, stond bij mijn vader de negentiende-eeuwse theoloog H.F. Kohlbrugge (1803-1875) hoog genoteerd en misschien wel nummer 1. Toen ik rond mijn veertiende jaar echt begon te worstelen met de vraag hoe een mens vrede krijgt met een heilig God, heb ik veel onderwijs gekregen uit de catechismuspreken van Kohlbrugge die uitgegeven zijn onder de titel De eenvoudige Heidelberger. Dat was een van de boeken van Kohlbrugge die mijn vader bezat.
Als student in de theologie heb ik alles wat toen van Kohlbrugge te krijgen was gekocht en gelezen. Bij de vereniging tot uitgave van gereformeerde geschriften bestelde ik alles wat men nog op voorraad had. Deze vereniging had een depot in het Oranjeweeshuis te Huizen. Mevrouw Van Heijst vroeg mij of ik naar Huizen wilde komen en zij zou dan vanuit Ommen naar Huizen reizen.
En zo gebeurde het dat ik met twee tassen vol boeken waaronder elf niet- ingebonden jaargangen van het Amsterdamsche Zondagsblad en ook een aantal werken van Kohlbrugges schoonzoon Eduard Böhl naar mijn kamer in Utrecht terugreisde. Voor wie dat niet weet, mevrouw Van Heijst was de echtgenote van ds. D. van Heijst. Jarenlang diende hij als hervormd predikant de gemeente van Ommen en daarnaast was hij redacteur van Het Kerkblaadje (later werd het Ecclesia), een uitgave van de ‘Vrienden van Kohlbrugge’.
Onder redactie van ds. D. van Heijst en dr. W. Aalders verscheen in 1976 een bundel samengesteld met studies over Kohlbrugge aangevuld met een aantal minder bekende geschriften van Kolhlbrugge zelf. Ze had de titel Hermann Friedrich Kohlbrugge. Zijn leven, zijn prediking, zijn geschriften. Ook die bundel schafte ik direct na het verschijnen ervan aan. Inmiddels zijn we krap 50 jaar verder en is het 150 jaar geleden dat Kohlbrugge overleed.
Het verheugt mij dat deze gelegenheid is aangegrepen om opnieuw een bundel over Kohlbrugge uit te geven. Die kwam tot stand onder redactie van Hendries Boele, Arie van Elst en Bart Jan Spruyt. Boele heeft zich in de loop van de jaren ontwikkeld en laten kennen als een zeer groot kenner van Kohlbrugge. Hij ontsloot bronnenmateriaal dat nog niet ontsloten was. De vrucht daarvan zien we ook in de bundel Hermann Friedrich Kohlbrugge. Biografie, theologie en teksten. Zo komt in één van de door hem verzorgde bijdragen naar voren dat Kohlbrugge in 1845 opnieuw een poging deed toegelaten te worden tot de Hervormde Kerk en dat ook nu het lidmaatschap van de Hervormde Kerk op willekeurige gronden werd belet. Nieuwe gegevens vinden we ook met name in het artikel over Kohlbrugges contacten met de familie Van Tuyll.
Hermann Friedrich Kohlbrugge. Biografie, theologie en teksten bestaat uit vijf delen: 1. Historische studies; 2. Theologische aspecten; 3. Contacten en invloed; 4. Preken van Kohlbrugge en als een soort toegift nog een prachtig fotokatern. Behulpzaam is het chronologische levensoverzicht van Kohlbrugge tegen het einde van de bundel. Wie nog nooit niets van Kohlbrugge heeft gelezen, raad ik aan te beginnen met het tweede en vierde deel.
Om het eerste deel op waarde te schatten lijkt het mij beter eerst een boek te lezen waarin Kohlbrugges levensloop wordt beschreven. Concreet noem ik De goddeloze gerechtvaardigd van P.M. Donkersloot. De theologie van Kohlbrugge wordt daarin, verweven met zijn levensgang, belicht. Ik denk ook aan de biografie van de Duitse predikant Hermann Klugkist Hesse waarvan ds. J. van der Haar een Nederlandse vertaling verzorgde.
*
Kohlbrugge. Vervreemding, verzet en tegenstand en vrienden
Kohlbrugge heeft bij zijn leven vervreemding, verzet en tegenstand ondervonden. De eerlijkheid gebied te zeggen dat dit niet altijd louter met zijn boodschap had te maken. Kohlbrugge had een zeer hoekig karakter en kon zich heel ongenuanceerd uitdrukken. Verdrietig was dat Isaac da Costa met een open brief op Kohlbrugges preek over Romeinen 7:14 reageerde, maar dat neemt niet weg dat de toonzetting van Kohlbrugges antwoord anders had kunnen zijn.
In het artikel van dr. H. Klink: ‘Dr. W. Aalders over het Reveil en Kohlbrugge’ komt naar voren dat Aalders het antwoord van Kohlbrugge op de brief van A. Brummelkamp of hij overkomst naar de afgescheidenen wilden overwegen, nergens naar vond lijken. En ik geef hem daarin gelijk. Kohlbrugge had hetzelfde op een veel rustiger en vriendelijker manier kunnen en moeten schrijven.
Dat Brummelkamp niet op het (publieke) antwoord van Kohlbrugge reageerde vond Kohlbrugge veelzeggend, maar hij zocht de schuld niet bij zichzelf. Dat laat zien dat ook voor Kohlbrugge zelf gold wat hij telkens weer in zijn preken benadrukte, namelijk dat zelfs de allerheiligsten maar een klein beginsel hebben van de nieuwe gehoorzaamheid.
Toen in 1976 een bundel over Kohlbrugge verscheen was een van de kanttekeningen die dr. A.A. Spijkerboer in een recensie plaatste dat een bijdrage over de invloed van Kohlbrugge op Bonhoeffer ontbrak. In de nu verschenen bundel schreef dr. B. J. Spruyt over sporen van Kohlbrugge in het leven en werk van Bonhoeffer. Onder anderen in zijn boek Navolging verwees Bonhoeffer naar Kohlbrugge. Er zijn ongetwijfeld behoorlijke verschillen tussen Kohlbrugge en Bonhoeffer, maar in zijn radicaliteit staat Bonhoeffer dichter bij Kohlbrugge dan bij Barth het geval is.
Reeds bij zijn leven kreeg Kohlbrugge in Nederland vrienden en geestverwanten ook onder hervormde predikanten. In 1903 verscheen voor het eerst het Kerkblaadje. Daar omheen vormde zich een kring van vrienden van Kohlbrugge. Weegink schreef daarover. Na de oorlog werd het Kerkblaadje dat tijdens de Tweede Wereldoorlog ophield te verschijnen, weer opgericht en kreeg ook de kring van vrienden van Kohlbrugge een officiële gestalte.
Vanaf 1947 kwamen de vrienden van Kohlbrugge ook voor een conferentie bijeen. Het eerste jaar twee keer en daarna tot op de dag van vandaag één keer. Zelf heb ik in mijn studententijd en ook als jong predikant in Zwartebroek-Terschuur die conferenties trouw bezocht vooral om de lezingen van dr. W. Aalders te horen. In die tijd was de Markuskerk in Utrecht dan geheel gevuld met zeker zo’n vierhonderd aanwezigen.
Weegink geeft in zijn bijdrage de sprekers en titels van de gehouden lezingen met de plaats waar zij werden gehouden, weer. Terecht worden de namen van ds. D. van Heijst en zijn vrouw Anna met eer vermeld. Zij vormden vele jaren als het ware de motor van de conferentie. Mevrouw van Heijst verwelkomde telkens weer de bezoekers.
Mij viel op dat ik onder de sprekers toch een naam miste van een predikant die wel heel erg congeniaal met Kohlbrugge was. Ik denk dan aan ds. G. Boer. Ik zou eigenlijk in de jaren na de Tweede Wereldoorlog geen andere predikant weten wiens prediking zoveel aan die van Kohlbrugge deed denken als die van Boer.
Terecht schrijft Weegink dat de kring van hen die zich verbonden wisten met de boodschap van Kohlbrugge nooit exclusief hervormd is geweest. Ik zou er aan toe willen voegen dat er in de Hervormde Kerk geestverwanten van Kohlbrugge waren die niet participeerden in de kring van ook buiten de kring van ‘Vrienden van Kohlbrugge’. Als er ooit nog eens een bundel over Kohlbrugge verschijnt, zou nog verder onderzoek gedaan kunnen worden naar de invloed en doorwerking van Kohlbrugge zowel binnen als buiten de Hervormde Kerk.
*
Kohlbrugge, het Reveil en het gereformeerde piëtisme
Met veel interesse las ik de bijdrage van dr. H. Klink gewijd aan de zienswijze van dr. W. Aalders op het Reveil en Kohlbrugge. Van Heijst ontdekt, door de publicatie van het Getuigenis, in Aalders een geestverwant en vanaf 1972 stond zijn naam als medewerker in het Kerkblaadje vermeld en op initiatief van Aalders werd de naam Kerkblaadje op een gegeven moment in Ecclesia veranderd.
Kohlbrugge had reeds voor zijn trouwen contacten met mensen uit het Reveil onder wie de vader van het Reveil Willem Bilderdijk. Hij schreef een woord vooraf in een boekje van de Zwitserse Reveilpredikant Cesar Malan. Als we na de botsing met Isaac da Costa Kohlbrugge nog bij het Reveil willen rekenen, had hij daarin toch wel een geheel eigen plaats. Terecht wilde Aalders Kohlbrugge lezen tegen de achtergrond van het Reveil.
Aalders wist dat voor mensen die de grond van de zaligheid in het eigen gevoelsleven zoeken Kohlbrugge een heilzaam medicijn is. Lezing van de geschriften kan ons verlossen van en bewaren voor een oeverloos subjectivisme. Echter, wanneer Aalders suggereert dat de vragen naar het persoonlijk heil en of je daar wel werkelijk deel aan hebt, eigenlijk geen vragen van Kohlbrugge zelf zijn al kan hij ons daarin behulpzaam zijn val ik hem daarin niet bij.
Allereerst moet worden opgemerkt dat in Friesland het gereformeerd piëtisme van de achttiende eeuw in de negentiende eeuw overging in het Friese Reveil. De aansluiting van het Hollandse Reveil bij het piëtisme van de achttiende eeuw is minder rechtstreeks, maar ook daar zijn verbindingslijnen te constateren. Ik wijs erop dat Abraham Capadose in de tijd dat hij in Scherpenzeel woonde in zijn huis samenkomsten hield die bezocht werden door vromen van het zogenaamde gezelschapsleven. Het Reveil en het gereformeerde piëtisme staan dan ook dichter bij elkaar dan Aalders aangeeft.
Ik noem ook dat Kohlbrugge diep gestempeld is door zijn grootmoeder Anna van der Horst en zij kan en moet zondermeer als een piëtistische vrouw worden getypeerd. Kohlbrugge zelf schreef op het manuscript van zijn bekende kommapreek een citaat uit Genade overvloeiende voor de voornaamste van de zondaren van John Bunyan. In zijn antwoord aan Da Costa citeert Kohlbrugge John Newton.
Wie Newton leest – en dan noem ik alleen zijn lied ‘I asked the Lord that I might grow’ begrijpt direct dat Kohlbrugge zich aangesproken wist door deze Anglicaan die – zeker als wij een bredere definitie van piëtisme hanteren – ook als een piëtist moet worden gezien. Voor Newton waren de vragen naar de toe-eigening van het heil en het daadwerkelijk leven met God essentiële vragen.
Het was Octavius Winslow die aanvankelijk baptist was maar meer tegen het einde van zijn bediening overging naar de Anglicaanse Kerk, die een aantal preken van Kohlbrugge in het Engels vertaalde. Ook deze piëtistische christen herkende zich in Kohlbrugge. Wat Kohlbrugge, Newton, Winslow en ook Bunyan met elkaar verbindt, is dat zij de gerichtheid op Gods beloften buiten ons (voor Bunyan verwijs ik naar de passage over de sleutel Belofte in De Christenreis) verbond met de geloofstoe-eigening ervan die altijd verbonden is met strijd en aanvechting.
Wie de preken en vragenboekjes van Kohlbrugge leest, wordt ook telkens geconfronteerd met het verschil tussen schijn en zijn en worden er in relatie met de worsteling van het geloof kenmerken van geloof gegeven. Aalders zelf heeft meer dan eens gezegd dat hij de vraag naar de toe-eigening van het heil nooit persoonlijk heeft gesteld en het ook niet nodig vindt die te stellen. Dat heeft naar mijn overtuiging te maken met het feit dat Aalders zich allereerst én door de ethische theologie én door die van de anglo-katholieke richting in de Anglicaanse kerk gestempeld wist.
Ik leerde in mijn studententijd Aalders waarderen om zijn anti-ideologische inzet. Daarin zag ik een lijn naar Kohlbrugge. Dan was Aalders trouwens ook een breder theoloog dan Kohlbrugge en begrijp ik dat hij in het doorzien van de tijd aan Groen van Prinsterer de voorkeur gaf boven Kohlbrugge. Echter, ik miste bij Aalders de oproep tot zelfonderzoek en de aandacht voor de vragen naar de toe-eigening van het heil. Ook de diepe ontvouwing van de betekenis van het kruis van Christus tegen de achtergrond van de aanklacht van Gods wet vond ik bij Aalders niet terug. Klink laat er geen twijfel over bestaan dat hij bij de waardering die hij voor Kohlbrugge heeft, de voorkeur geeft aan Aalders. Bij mij ligt het omgekeerd.
Merkwaardig is trouwens de opsomming van namen die Klink op een gegeven moment in het kader van het Reveil noemt. De ethische theologen Daniël Chantepie de la Saussaye en J.H. Gunning jr. waren, zo zou ik het formuleren, onder anderen door het Reveil beïnvloed maar waren niet zondermeer vertegenwoordigers van het Reveil zoals Da Costa, Groen van Prinsterer en – als wij het Friese Reveil meenemen – de predikanten Jan Willem Felix en Lukas Fockens.
Sören Kierkegaard heb ik nooit als een vertegenwoordiger van het Reveil zien noemen. Hij had bij mijn weten geen connecties met voormannen van het Reveil en legde ook geheel eigen accenten. John Henry Newman kunnen we al helemaal geen vertegenwoordiger van het Reveil noemen. Newman is van de vroomheid die in de achttiende-eeuwse ‘Evangelical Revival’ gestalte had gekregen en waaraan het Reveil op meer dan één manier kan worden gerelateerd, reeds in zijn studenten weggegroeid. Dan moet ook een naam genoemd worden als die van Newton voor wie Kohlbrugge juist waardering had.
Wat Newman in de vroomheid van de ‘Evangelical Revival’ miste is dat de sacramenten voertuigen van genade zijn en iedereen die ze gebruikt op het bezit van deze genade, moet worden aangesproken. Van een onderscheid tussen naamchristenen en ware christenen wilde hij niet weten, omdat hij dat al een blijk van subjectivisme vond. Voor Newman was uiteindelijk niet alleen de vroomheid van de ‘Evangelical Revival’ maar ook van die van het protestantisme in welke vorm dan ook te subjectief. Objectieve vastheid vond hij bij Rome vanwege haar kerk- en sacramentsleer.
Past Newman niet in het Reveil, dan past hij al helemaal niet bij Kohlbrugge. Terwijl Kohlbrugge de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze zeer radicaal predikte, wees Newman de leer van de rechtvaardiging zoals de Reformatie die vertolkte af. Newman werd een van de vertegenwoordigers van de anglo-katholieke beweging in de Anglicaanse Kerk. In 1845 trok hij de volle consequenties van zijn standpunten en stapte hij over naar de Rooms-Katholieke Kerk.
*
Theologische aspecten van Kohlbrugge
In de bijdragen van dr. A. de Reuver komt naar voren hoezeer het geloof bij Kohlbrugge een beleefd geloof was dat zich vastklemde aan Gods beloften. Terecht zegt De Reuver dat hij zo de tegenstelling objectief-subjectief oversteeg. Wellicht zou je het ook zo kunnen formuleren dat hij die een geheel eigen invulling gaf. Voor Kohlbrugge gaat namelijk het (objectieve) Woord aan ons geloof vooraf. Hij ging in onderscheid met de ethische theologen niet mee met de wending in het zicht op kennis zoals de filosoof Kant die had verwoord. Dat blijkt niet in de laatste plaats in de wijze waarop hij over de Schrift spreekt.
Ds. H.J. Lam, schrijft over Kohlbrugge als kruistheoloog. Terecht komt naar voren dat wij bij die typering allereerst denken aan de centrale betekenis van het kruis van Christus in de theologie van Kohlbrugge, maar toch ook aan kruis en lijden in het leven van de gelovigen. Kruis en lijden dat de Heere gebruikt om de Zijnen nog meer aan Zijn Zoon te verbinden. Als Kohlbrugge iets wist uit eigen ervaring was dat het wel.
Ds. J.M.J Kieviet schrijft over het dooponderwijs van Kohlbrugge. Duidelijk wordt dat Kohlbrugge zeer ruim dacht over de zaligheid van jong gestorven kinderen of zij nu gedoopt of ongedoopt waren en of hun ouders nu bekeerd of onbekeerd waren. Ik val daar Kohlbrugge in bij. Het kan een toegift zijn maar de zaligheid van jong gestorven kinderen moeten we niet baseren op het feit dat kinderen van God daar licht in kregen. Kieviet laat zien dat Kohlbrugges spreken over de doop zich aan bepaalde schema’s onttrekt. Dat komt omdat hij telkens weer laat zien dat de vastheid van Gods beloften die ons in de doop zijn verzegeld, vragen om de persoonlijke doorleving daarvan.
Kohlbrugge heeft beleden dat hij onder andere door het lezen van de geschriften van Olevianus gewonnen is voor de gereformeerde verkiezingsleer. Een leer die door zijn lutherse catechiseermeester voor wie Kohlbrugge overigens waardering heeft behouden, was bestreden. Het latere lutheranisme nam de inzichten die Luther in zijn boek De gebonden wil had vertolkt, niet zondermeer over.
De bijdrage van dr. W. van Vlastuin gaat over Kohlbrugge en Dordt. Terecht constateert hij dat Kohlbrugge inhoudelijk als het gaat om Gods soevereiniteit de verlorenheid van de mens, het geloof als gave van God en de volharding van de heiligen, de Dordtse Leerregels geheel voor zijn rekening neemt. Het eigene van Kohlbrugge is dat hij deze zaken belicht vanuit de tweeslag van Wet en Evangelie en meent dat Dordt zelf ze ook in de context van de rechtvaardiging op grond van de toegerekende gerechtigheid van Christus had moeten zetten.
Inhoudelijk had Kohlbrugge bedenkingen bij het feit dat in hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels gesteld wordt dat bij de wedergeboorte in de wil nieuwe hoedanigheden worden ingestort. Hij wilde niet weten van een inklevende heiligheid in de gelovigen. Kohlbrugge was zeer beducht dat de wedergeboren mens zou menen iets te zijn. Volgens hem kan en mag er alleen gesproken worden over de inwoning van de Heilige Geest in de gelovigen.
Van Vlastuin valt in deze kritiek Kohlbrugge bij. Ik meen dat zij niet geheel billijk is. Ook als je kanttekeningen zet bij de uitdrukkingen nieuwe hoedanigheden instorten, moeten we toch zeggen dat daar waar de Heilige Geest intrek neemt in de mens het hart blijvend wordt vernieuwd. De wil krijgt een andere richting. Zij wordt vrij en de gevoelens worden gericht op God als het hoogste goed. In Romeinen 7 belijdt Paulus toch ook dat hij met het gemoed de wet van God dient.
Wanneer Van Vlastuin zegt dat Kohlbrugge de werkelijkheid vanuit Christus interpreteert en de orthodox-piëtistische beweging vanuit de wedergeboren mens, is dat naar mijn overtuiging tekort door de bocht. Ongetwijfeld kun je heel wat piëtisten vinden voor wie dat geldt. Maar het piëtisme was geen eenvormige beweging en dan is er ook de vraag wie men ertoe rekent. Dan blijkt de een de grenzen heel anders te trekken dan de ander.
Als ik de gezangen uit Gadsby’s Hymns lees, valt mij op dat in menig gezang tonen klinken die verwant zijn aan Kohlbrugge en de Gadsby’s Hymns zou ik toch zondermeer als een piëtistische gezangenbundel willen typeren. Ik zou ook nog kunnen toevoegen dat er meer schakeringen zijn dan Kohlbrugge en het piëtisme. Ik denk aan Calvijn die meer zelfstandige aandacht aan de heiliging schenkt dan Kohlbrugge maar bepaald niet vanuit de wedergeboren mens denkt.
Heel mooi vond ik de bijdrage van dr. M. Verduin over Kohlbrugge en het Hooglied. Zoals Kohlbrugge Psalm 45 allegorisch opvatte deed hij dat in de lijn van de kerk der eeuwen ook met het boek Hooglied. Deze benadering is vooral vanaf de Verlichting veel bekritiseerd. Verduin zegt terecht dat de kerk der eeuwen op het boek Hooglied het genre allegorie van toepassing achtte en dat voor haar een uitleg die dit boek niet allegorisch las, juist aan de letterlijke betekenis ervan geen recht deed.
Verduin stelt dat in de huidige oudtestamentische wetenschap de klassieke opvatting van zowel kerk als synagoge op het boek Hooglied wordt afgewezen. Ik zou willen zeggen dat er hier en daar een kentering is te zien. De laatste jaren zijn er wel academische commentaren verschenen die daarvoor ruimte zien. Het duidelijkste en meest uitgesproken voorbeeld is wel het commentaar van Chris Mitchell in de serie Concordia Commentary.
*
Slot
Het zal duidelijk zijn dat ik de bundel over Kohlbrugge met belangstelling heb gelezen. Er wordt veel geboden. Wie al het een en ander van Kohlbrugge weet, leest toch weer nieuwe dingen en in de belichting van de theologie van Kohlbrugge worden dingen die ik grotendeels al eerder las, nog weer eens scherp en deels ook weer nieuw verwoordt.
Of er ooit nog eens een bundel verschijnt weet ik niet. Wellicht kunnen we van de hand van Boele in Ecclesia nog artikelen vinden met nieuwe informatie over Kohlbrugge en de doorwerking van Kohlbrugge. Dan hoop ik dat ook onderzoek gedaan wordt naar de vertalingen van Kohlbrugge in het Engels. Ik noemde Winslow.
Ik weet dat door emigratie vanuit Duitsland naar Amerika hier en daar Kohlbrugge ook in de Verenigde Staten bekend werd. Wie de website leest van de Reformed Churches in the United States kan lezen dat deze kerken mede bij hun confessionele erfenis bewaard werden door Rusland-Duitsers die zich verbonden voelden met Kohlbrugge en die vanuit de omgeving van de Zwarte Zee aan het einden van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw naar de Verenigde Staten emigreerden.
Daarnaast vond Kohlbrugge ingang in de Reformed Churches in the United States omdat een Duitse theologiestudent boeken van Kohlbrugge, Wichelhaus en Böhl meenam naar zijn nieuwe vaderland. Hij overleed onder het dak van een predikant en deze predikant ging de bewuste boeken lezen en het veranderde en verdiepte zijn zienswijze op de verhouding van Wet en Evangelie. Ook hier ligt een heel onderzoeksveld.
Ik denk ook aan de relatie tussen Kohlbrugge en de ethische theologie. De twintigste-eeuwse ethisch theoloog W.A. Hoek werd geraakt door Kohlbrugge, al distantieert hij zich nadrukkelijk van zijn Schriftleer. Maar heeft Kohlbrugge zelf ooit met ethische theologen contact gehad en hoe dachten de negentiende-eeuwse ethischen over hem?
Er verscheen in de vorige eeuw een boek Kohlbrugge en Kuyper in hun wederzijds contact. Kan er ook een boek over Kohlbrugge en de contacten met ethische theologen worden geschreven of was de afstand te groot? Gunning heeft op een gegeven moment elk persoonlijk contact met Kuyper vermeden, maar hij bleef wel zijn meditaties lezen. Heeft Gunning ooit iets van Kohlbrugge gelezen? Zeker is dat Kohlbrugge in zijn wijze van omgang met de Schrift nog verder van de ethische theologie afstond dan Kuyper en Bavinck. Kuyper sprak over de ethischen als de halven, maar zou Kohlbrugge dat eigenlijk al niet te veel eer aan de ethischen hebben gevonden? Het is maar een vraag.
Kohlbrugge is niet het eind van alle tegenspraak. Dat is alleen de Schrift. Kohlbrugge was geen breed theoloog. Alleen al daarom moet je naar mijn overtuiging naast hem ook andere theologen lezen. Hij was wel een zeer diep theoloog. Er is wel gezegd dat hij slechts één snaar bespeelde maar met die ene snaar meer muziek wist te maken dan menig ander met een geheel instrument.
Ik heb de indruk dat Kohlbrugge minder breed gelezen wordt dan een aantal decennia geleden. Daarom verheugt mij de uitgave van de bundel Hermann Friedrich Kohlbrugge. Biografie, theologie en teksten. De teksten van Kohlbrugge zelf geven een goed beeld van zijn boodschap. Juist in een tijd waarin we naast veel afval ook veel aandacht zien voor wat genoemd wordt geloofstoerusting en discipelschap is aandacht voor Kohlbrugge niet overbodig. Niet dat geloofstoerusting en discipelschap geen legitieme thema’s zijn. Integendeel, maar het gevaar van een nieuwe werkheiligheid onder de naam van het Evangelie is niet denkbeeldig en dan kan Kohlbrugge daarvoor een medicijn zijn of je op dat gevaar attent maken. We moeten nooit meer worden dan een onheilige heilige die telkens weer de bede van tollenaar op de lippen moet nemen: ‘O God wees mij zondaar genadig.’
Hendries Boele, Arie van Elst en Bart Jan Spruyt (red.), Hermann Friedrich Kohlbrugge. Biografie, theologie en teksten (Apeldoorn: Brevier, 2025), hardcover 388 pp., €29,95 (ISBN 9789402911992)