Hoe moet er gehandeld worden in een situatie waarin alleen vrouwen de naam van de Heere belijden?

De Bijbel is een reisgids naar de stad van God maar ook de norm waarnaar het kerkelijk leven moet worden geordend

De Bijbel is gegeven om ons wijs te maken tot zaligheid. De kern ervan is dat Christus kwam om zondaren zalig te maken. Met dat Evangelie zijn de apostelen de wereld ingegaan. De Schrift is bovenal gegeven als reisgids naar de stad van God, maar geeft ook aan hoe het leven van een gemeente die Christus belijdt moet worden geordend.

Het Nieuwe Testament laat ons zien dat in elke gemeente die ontstond, ouderlingen/opzieners werden gekozen (vgl. Hand. 14:23) en dat in principe diakenen aan de ouderlingen werden toegevoegd. Dat blijkt wel uit het feit dat Paulus zijn brief aan de Filippensen als volgt begon: ‘Paulus en Timotheüs, dienstknechten van Jezus Christus, al den heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen’ (Filipp. 1:1).

In de Didachè, wat wellicht het oudste christelijke geschrift is afgezien van de nieuwtestamentische geschriften, lezen we in paragraaf 14: ‘Stel daarom opzieners en diakenen aan waardig de Heere, mannen die ootmoedig zijn en niet geldgierig en waarachtig en beproefd want zij volbrengen voor u de dienst van profeten en leraars.’ Uit deze woorden is duidelijk dat de vroegste christenen er steevast van uitgingen dat de opzieners en diakenen die de gemeente moesten leiden mannen waren. Voor alle duidelijkheid geef ik aan dat we bij een opziener zowel kunnen denken aan wat wij een predikant noemen als een ouderling.

*

Wat te doen als de praktijk het onmogelijk maakt ouderlingen en diakenen te verkiezen?

Echter, hoe moet er gehandeld worden als er alleen vrouwen zijn die de naam van de Heere belijden of willen belijden? Ik bezocht alweer ettelijke jaren geleden een kleine baptistengemeente in Oekraïne waarin de enige volwassen man die tot deze gemeente behoorde de predikant was. Ik heb in die gemeente op zondagmiddag een toespraak mogen houden. Onder mijn gehoor zaten afgezien van de predikant en zijn gezin, een aantal tieners en daarnaast enkele vrouwen en jongere kinderen.

De bewuste predikant was met zijn gezin door een andere gemeente als kerkplanter uitgezonden. Hij vertelde mij dat hij naast zijn gezin aanvankelijk alleen wat tieners onder zijn gehoor had. Die kwamen mede omdat zij zich op zondag verveelden. Vader was stomdronken en moeder keek naar de tv en had voor hen geen aandacht. Zo kwamen zij naar de kerkdienst die een mix is tussen wat wij een kerkdienst en een Bijbelstudie noemen.

De predikant zei mij: ‘Eerst komen de kinderen, dan hun moeders, en nu bidden we nog om de komst van de vaders.’ Dat laatste gebed is inmiddels verhoord. Dan begrijpen we wel dat ook een man en vader niet direct nadat hij het geloof heeft beleden, tot ouderling of diaken kan worden gekozen, maar die stap kan vervolgens wel na kortere of langere tijd worden gemaakt. Inmiddels is het gebed om mannen die tot ambtsdrager gekozen kunnen worden verhoord.

In de wereldkerk komt het voor dat alleen vrouwen honger naar Gods Woord vertonen. Dan is het uiteraard zo dat zij eventueel met hun kinderen samenkomen voor Bijbelstudie en gebed. Een vrouw kan dan, zoals wij dat ook in onze situatie kennen bij vrouwenverenigingen, de Bijbelstudie verzorgen of leiden.

Veelal, zo niet altijd, is het in deze situatie wel zo dat men voorgangers verbonden aan een andere gemeente of aan een bepaalde instelling kent. Die kan men dan uitnodigen om de doop dan wel het avondmaal te bedienen. Het kan niet anders of men bidt al of de Heere aan de onderlinge samenkomst ook mannen wil toevoegen die de gemeente als ouderling of als diaken kunnen gaan dienen en leiden.

Nooit mag de concrete situatie aanleiding zijn om nieuwtestamentische normen voor ambtsdragers te relativeren of terzijde te schuiven. En dan denk ik overigens niet alleen aan het feit dat het mannen moeten zijn, maar ook aan de andere vereisten die het Nieuwe Testament ons noemt. Ik geef nu nog twee voorbeelden dat alleen nog maar vrouwen het geloof beleden en in het tweede geval slechts één vrouw.

*

Een voorbeeld uit Nederland

In Franeker ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw een Gemeente van gedoopte christenen. In deze gemeente kon men alleen gedoopt worden als men op volwassen leeftijd zijn geloof beleed. Als het ging om het ontvangen van de zaligheid hield men van harte en zonder reserve aan de gereformeerde genadeleer vast. Aanvankelijk was dat niet ongewoon in baptistische kringen in Friesland, maar in de loop van de twintigste eeuw kwam deze gemeente daarin steeds meer alleen te staan.

Ten slotte nodigde men geen voorgangers uit andere gemeenten meer uit. De laatste jaren van haar bestaan bestond deze gemeente nog slechts uit wat oudere vrouwen. Alle mannen waren overleden. Op zondag kwamen deze vrouwen in het kleine kerkgebouwtje bij elkaar. Dan las een van hen een preek en luisterden de anderen. Men bad en zong ook met elkaar. Doordeweeks kwam men voor Bijbelstudie bij elkaar. Het avondmaal werd niet meer bediend.

De schoonmoeder van Arie de Graaf, die zelf aanvankelijk christelijk gereformeerd was en later oudgereformeerd, behoorde bij deze gemeente. Arie had er zijn vrouw leren kennen. Zijn ouders waren daar namelijk op zondagmiddag gaan kerken, omdat zij de prediking in de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerk wel erg mager vonden. Met gloed en warmte las in die tijd de heer H. Terpstra preken van puriteinen, Nederlandse oudvaders en vooral ook J.C. Philpot. Hij sprak meer dan eens een stichtelijk woord.

Toen het levenseinde van de schoonmoeder van Arie de Graaf naderde, telde de Gemeente van gedoopte christenen al enkele jaren alleen maar vrouwen. Zij vroeg haar schoonzoon na haar sterven de weleerwaarde heer Van der Sluys te benaderen die als voorganger aan de hervormd-gereformeerde evangelisatie van Kollum was verbonden. Zij was weleens onder zijn gehoor geweest en in zijn boodschap had zij vertrouwen. Zij wenste dat die op haar begrafenis zou klinken.

Nu, toen het zover was en Van der Sluys het verzoek ontving, ging hij daarop in, hoewel hij de schoonmoeder van zijn goede vriend Arie de Graaf nooit had ontmoet. Met veel vrijmoedigheid leidde Van der Sluys haar begrafenis met de woorden uit 2 Timotheüs 4:7-8: ‘Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben.’

De andere vrouwen van de gemeente waren zo getroffen door deze boodschap dat zij allen wensten, zo bleek na afloop van de begrafenis van hun vriendin, dat Van der Sluys ook op hun begrafenis zou spreken. Daarin heeft Van der Sluys van harte toegestemd. Hij bezocht al deze vrouwen en allen spraken over de hoop die in hen was.

*

Een moedgevend voorbeeld uit Engeland

De Gemeente van gedoopte christenen van Franker bestaat helaas niet meer. Daarom nog een moedgevend voorbeeld uit Engeland.

Het is al enige jaren geleden dat een predikant die een kleine gemeente in het noorden van Engeland diende, voor de laatste keer zijn auto ging ophalen in een grotere plaats bij een garage waar hij zijn auto altijd een beurt liet geven. Hij had namelijk een beroep naar een gemeente in Schotland aangenomen. Toen hij met de leenauto bij de garage aankwam, zei de garagehouder dat het wat tegen had gezeten en zijn auto pas over ruim een uur klaar was.

Voor de predikant bleek dit geen bezwaar. Hij ging een wandeling maken. Hij had nog maar een paar minuten gelopen toen hij langs een klein en wat vervallen kerkgebouw (chapel) kwam waarvan de deur openstond. Toen hij naar binnenging hoorde hij een stem. Een vrouw lag er geknield en bad tot God. Kennelijk had zij zijn binnenkomst niet bemerkt. Het bleek dat de vrouw bad of de HEERE een getrouwe prediker naar dit kerkgebouw wilde sturen.

De predikant kuchte een keer en de vrouw deed haar ogen open en stond op. De predikant vroeg haar waarom zij hier doordeweeks in het kerkgebouw bad. De vrouw vertelde dat zij en haar man hier vroeger naar de kerk gingen. Echter, het aantal leden van de gemeente was steeds kleiner geworden en zij was samengevoegd met een andere gemeente. In dit gebouw werden sinds die tijd geen diensten meer gehouden.

De prediking in de andere gemeente stelde op den duur zo teleur dat zij en haar man samen met een vriendin het besluit hadden genomen om in het kerkgebouw waar zij vroeger kerkten, elke dag rond negen uur ’s morgens samen te komen om te bidden of de HEERE naar dit gebouw een prediker wilde zenden en hier weer een gemeente zou mogen ontstaan. Eerst was haar man overleden en later ook haar vriendin. Daarom zette zij deze gewoonte nu alleen voort.

De predikant was aan zijn kleding herkenbaar en de vrouw merkte dan ook op: ‘Ik zie dat u predikant bent.’ ‘Dat klopt’, antwoordde de dominee, ‘en uw gebed is verhoord. Ik houd voor u een preek.’ Hij ging voor in gebed. Samen zongen zij een geestelijk lied tot eer van God en de predikant hield een preek. Na ongeveer een uur was deze dienst beëindigd.

De vrouw vroeg hoe het nu verder moest. ‘Blijven bidden’, antwoordde de dominee, ‘want wij hebben een God van wonderen.’ Inmiddels komen in dit gebouw nu elke zondag zo’n tien tot 15 mensen bij elkaar en gaan er predikers voor die het Evangelie van Gods genade verkondigen. ‘Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn?!’

Plaats een reactie