Wie is een bekommerde?

Inleiding

In het Standaard Nederlands worden de woorden ‘bekommerd’ en ‘bekommernis’ als ver­ou­derd ervaren. In het Vlaams is dat trouwens anders. Wie naar het nieuws op een Vlaamse zen­­der luistert, kan bijvoorbeeld horen dat een minister bekommerd is over de politieke in­sta­bi­liteit van België. Dat echter terzijde. In het kerkelijke spraakgebruik heeft het woord ‘be­kom­­merd’ een plaats gekregen. Voor zover ik het kan bezien is dat sinds de achttiende eeuw het geval.

Bij de Reformatoren en de eerste generaties van de Nadere Reformatoren vind je dat woord nog niet heel nadrukkelijk in specifiek theologische zin gebruikt, al komt het als zodanig bij hen wel voor. In de achttiende eeuw vind je in menige preek of verhandeling dat bekommerde en verzekerde christenen afzonderlijk worden toegesproken. Met ‘bekommerde christenen’ werden chris­te­nen met een zwak geloof bedoeld en met ‘verzekerde christenen’ christenen met een sterk ge­loof.

 

Calvijn en Datheen

Sprekend over de recht­vaardiging door het geloof, stelt Calvijn: ‘Kortom, deze gehele uit­een­zetting zal onbetekenend en zwak zijn, indien niet ieder zich stelt als schuldig voor de hemelse Rechter, en, voor zijn vrijspraak bekommerd, zich uit eigener beweging voor Hem ter neer werpt en vernietigt’ (Institutie, III, I, 3). Calvijn bedoelt dat elke ware christen wil weten op welke grond hij voor Gods rechterstoel kan bestaan. Hij veroordeelt zichzelf. Wie dat niet doet, zal nooit de echte en persoonlijke betekenis van de vrijspraak in Christus kunnen ver­staan.

Petrus Datheen schreef een boekje met de titel Christelijke sa­menspraak tot troost van be­kom­merde harten. Hierin vertroost hij christenen die een zwak geloof hebben en niet kunnen bezien dat zij in Christus recht­vaardig voor God zijn. Datheen wijst er dan op dat hoe zwak ook ons ge­loof mag zijn, wij in Christus recht­vaardig voor God zijn. In de laatste zin heeft het woord ‘be­kommerd’ op een gegeven moment een behoorlijk vast omlijnde betekenis gekregen.

Het gaat dus om mensen die in een waarachtig geloof Christus hebben omhelsd maar de volle zekerheid en blijdschap van het geloof missen. Zulke christenen hebben meer dan bevestigde christenen troost nodig en die troost mag en moet hen ook gegeven worden vanuit de verkondiging van het Evangelie. Daarbij is het van groot belang dat de eerste sleutel van toegang tot het koninkrijk der hemelen juist worden bediend en echt allen gelovigen wordt verkondigd, hoe zwak het geloof ook is, dat hun zonden hun om Christus’ wil zijn vergeven.

 

Het fundament van de zekerheid

De Reformatie heeft geleerd dat zekerheid tot het wezen van het geloof behoort. Dat was echter niet met de bedoeling om van zekerheid van het geloof een soort nieuwe wet te maken. In ons klassieke avondmaalsformulier worden degenen die gebukt gaan onder de zwakheden en gebreken van hun geloof, vertroostend onderwezen. Ik noem ook De Christen- en Christinnereize van Bunyan. Daar ko­men we niet al­leen figuren als Christen, Getrouw en Groot­hart tegen maar ook Hoop, Klein Geloof en Altijd Bevreesd. Bunyan wenste niet het minst ook deze laatste cate­gorie te troosten en te leiden.

We mogen en moeten zeggen dan aan het ware geloof altijd zekerheid is verbonden, al is de mate ervan nog zo klein. Dat kunnen wij niet omkeren. Zekerheid als zodanig is nog geen bewijs van geloof. Vóór zijn bekering meende Paulus ook te weten dat hij een kind van God was. Al­leen was het een ongegronde en ongefundeerde zekerheid. Echte zekerheid is gebaseerd op de persoon en het werk van Christus. Daarom is ook de vraag of wij geloven dat onze zonden ons om Christus’ wil vergeven zijn. Op de woorden ‘om Christus’ wil’ moet alle nadruk vallen.

De eerste daad van het zaligmakende geloof is, dat we als een verdoemelijk zondaar vluchten tot Christus om door Zijn bloed gereinigd te worden. Het waarachtige geloof wordt in de diep­ten geboren. Waar wij de grond uit al ons zoeken, bidden en zuchten verliezen, komt de Hee­re over. Dat is dan het begin van het geestelijk leven. Daar krijgt namelijk Christus waarde voor ons. Daarvóór zochten we het nog in de werken der wet.

 

Kennis van zonden dient uit te drijven tot Christus

Daarom wijs ik erop dat soms het woord ‘bekommerde’ in een andere betekenis wordt gebruikt, dan ik zojuist deed. Dan denkt men aan mensen die weliswaar diep overtuigd zijn van het feit dat zij God niet kunnen ontmoeten, maar nadrukkelijk aangeven dat zij geen zicht hebben op Christus en geen band aan Hem. Nu is God de laatste Rechter, maar afgaande op de woorden van de mensen die zo spreken, moeten wij ervan uitgaan dat zij in zekere zin de enge poort dicht genaderd zijn, maar er nog niet doorheen zijn gegaan.

Een prediker als MacCheyne, de dichter van het bekende lied Eens was ik een vreemd’ling voor God en mijn hart, maakte dan ook terecht een onderscheid tussen een ontwaakte zondaar en een geredde zondaar. Kennis van zonden die niet vermengd is met het toevlucht nemen tot Christus is nog geen zaligmakende, maar een algemene kennis van zonde. Van der Groe schreef, om tegen die zienswijze te waarschuwen, een boekje met de titel Het schadelijk misbruik van een algemene overtuiging tot een valse grond van rust voor de ziel. De titel alleen is al een preek en dat in de goede zin van het woord.

Als in De Christenreis Evangelist Christen tegenkomt al zuchtend onder het pak van zijn zon­den, gaat hij er dan ook niet van uit dat God reeds Zijn goede werk in het leven van deze man is begonnen. Hij wijst hem op de Enge poort. Daar moet de man met het pak op zijn rug naar toe. Dat wil zeggen de man wordt gewezen op Christus Die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Wie echt last heeft van zijn kwalen, gaat naar de dokter. Wie werkelijk bekommerd is over zijn zonden, vlucht tot Christus. Als we dat nog kunnen laten, heeft de bekommernis over onze zonden geen geestelijke waarde. Eigenlijk is het dan dubbel ingrijpend, dat wij in zekere zin zo dicht bij de enge poort zijn en er toch niet doorgaan.

 

Er zijn geen drie soorten mensen in geestelijk opzicht

Helaas gebeurt het meer dan eens, dat je uit een preek de indruk krijgt dat er drie soorten men­sen zijn: zij die buiten Christus zijn en dus kinderen des toorns, zij die in Christus zijn en daar­om vrede met God hebben en in de derde plaats de bekommerden die er ergens tussen in zitten. Onze belijdenis leert ons dat degenen die buiten Christus zijn, gewaarschuwd moeten worden dat zij rampzalig zijn en zij die in Christus zijn, getroost, dat zij zalig zijn. Daaraan moet ik wel toevoegen dat kinderen van God naast troost, ook telkens weer waarschuwingen en onder­wijs nodig hebben.

Maar bij die waarschuwingen gaat het er niet om dat zij moeten horen dat de toorn van God op hen rust, maar dat zij zichzelf niet moeten overschatten, een bede­laar moeten blijven, niet van de Heere moeten weg zwerven, moeten staan naar toename in de kennis en genade van Jezus Christus enz. Wie de bekommerden als een aparte categorie ziet, waarschuwt de bekommerden niet echt en troost ze niet echt. Een dergelijke derde cate­gorie is ook strijdig met wat de Heidelbergse Catechismus naar Gods Woord leert over de sleutels van het koninkrijk der hemelen.

Als het om een soort bekommernis gaat waarin iemand wel van schuld weet, maar niet om Christus zucht en tot Christus vlucht, is het echter zo nodig dat de persoon in kwestie hoort dat niet slechts de kennis van één stuk, namelijk slechts dat van de ellende, maar de kennis van drie stukken, namelijk van ellende, verlossing en dankbaarheid, nodig is om zalig te leven en te sterven. Die moet niet worden betuigd dat het hem nog het een en ander ontbreekt en zelfs niet dat hem veel ontbreekt, maar dat hem uiteindelijk nog alles ontbreekt.

Er zijn ook mensen die menen met de kennis van twee stukken te kunnen volstaan. Die be­gin­nen direct bij de verlossing en gaan zo over naar de dankbaarheid. Echter, zoals kennis van ellende zonder kennis van verlossing en dankbaarheid geen zaligmakende betekenis heeft, zo geldt ook dat kennis van verlossing en dankbaarheid zonder kennis van ellende niet de waar­ach­­tige kennis van verlossing en dankbaarheid is. Voor het besef van menig kerk­ganger is het een groot verschil of je ervan uitgaat dat kennis van één stuk, namelijk dat van ellende, nodig is en die van verlossing en dankbaarheid als een soort toegift wordt gezien, óf dat men over de ken­nis van ellende heen springt, om direct met de kennis van de verlossing te beginnen.

Voor God maakt dit niet uit. In beide gevallen ontbreekt de door Gods Geest gewerkte kennis van de Zoon van God. Dat wij in de Heere Jezus met het hart geloven en Hem waar­achtig liefhebben, is het bewijs dat wij echt wedergeboren zijn (vgl. Dordtse Leerregels III/IV, 13). Laten we toch nooit vergeten wat Johannes schreef: ‘Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet’ (1 Joh. 5:12).

 

Een waar geloof kan nog een zeer zwak geloof zijn

Tegelijkertijd zeg ik met Brakel dat de eerste daden van het geloof zo zwak kunnen zijn dat de persoon in kwestie die het geloof beoefent, dat niet als daden van geloof kan zien. Daarom mogen we voor onszelf altijd vragen of wij in Gods licht het licht mogen zien. Als het gaat om anderen, die interesse en belangstelling in de geestelijke dingen betonen, is het voor ons niet altijd eenvoudig om vast te stellen of er nu sprake is van algemene genade, van diepe in­drukken die nog niet voortkomen uit de vernieuwende werking van Gods Geest, of dat iemand reeds metterdaad wedergeboren is. Juist dan is het goed te weten dat God de laatste Rechter is en niet wij. Wij kunnen ons in mensen vergissen, maar God niet. Als wij ons maar niet in ons­zelf vergissen en laten wij onszelf en anderen altijd Jezus Christus als de enige en vol­ko­men Zalig­maker voorhouden.

Laat ieder zichzelf afvragen of hij zichzelf voor God heeft leren verootmoedigen vanwege zijn zonden, ja of hij dat nog elke dag doet. Als dat het geval is, hebben wij de toevlucht leren nemen tot Christus, ja nemen wij dagelijks de toevlucht tot Hem. Dat laatste doen wij trou­wens nooit teveel, maar altijd nog te weinig. Als wij het doen, mogen wij delen in de troost van het evangelie.

Zowel zwakgelovigen als meer bevestigde gelovigen bedreigt het gevaar dat zij dreigen dat zij te weinig beseffen dat zij telkens altijd weer de dood in zichzelf moeten vinden en leven en de zaligheid buiten zichzelf in Christus zoeken. Wordt echter gezegd dat bekommerden geen rust mag worden gegeven buiten Christus dan is dat misverstand wekkend. Het geldt namelijk evenzeer voor bevestigde gelovigen. Geen rust buiten het gedurig leunen op Christus. Is men echter nooit tot Christus gevlucht, dan moet helder worden dat men nog onder Gods toorn ligt.

Dan wijs ik op zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus, namelijk dat vol­­gens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en open­lijk betuigd mag en moet worden, dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtiglijk al hun zonden door God, om der verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn. ‘Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achtergebleven te zijn’ (Heb. 4:1)

(Uitvoeriger dan ik in op deze weblog kan doen, stel ik deze zaak en andere daarmee verwante za­ken aan de orde in het boek Christus Die ons leven is dat in het voorjaar van 2013 is verschenen).

Plaats een reactie