
Zekerheid van geloof en van gevoel
Deze vraag werd mij al weer een aantal jaren geleden op een Bijbellezing gesteld. Ik wil het antwoord dat ik toen gegeven heb, ook op deze website vermelden. De leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen is het artikel waarmee de kerk staat of valt. Het karakter van onze godsdienst wordt bepaald door het antwoord dat wij geven op de vraag hoe een mens voor God kan bestaan. De Schrift leert ons dat de enige grond van onze zaligheid en rechtvaardiging het bloed en de verdiensten van Christus zijn.
God spreekt een zondaar vrij van zijn schuld, omdat Hij hem de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus toerekent. Het middel waardoor wij delen in Christus’ gerechtigheid is het geloof. Iedereen die in geloof de toevlucht neemt tot Christus, is rechtvaardig voor God. Zoals het onmogelijk is zonder geloof wel rechtvaardig voor God te zijn, zo is het ook onbestaanbaar met geloof niet rechtvaardig voor de Heere te zijn.
In de tijd na de Reformatie werd de zekerheid van het geloof een aangelegen punt. Is nu elke christen ten alle tijde ten volle verzekerd van het feit dat hij het eigendom van Christus is? In overeenstemming met de Schrift wordt in de Dordtse Leerregels gesteld dat we zeker zijn naar de mate van ons geloof. Hoe sterker ons geloof is, des te groter is ook de blijdschap en de zekerheid. Niet elke christen heeft de volle zekerheid van het geloof. In verband daarmee vind je bij sommige godgeleerden de onderscheiding tussen de rechtvaardiging voor de vierschaar van God en de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten.
Zo maakt John Owen deze onderscheiding in het boek dat hij schreef over de rechtvaardiging. Hij bedoelt daarmee dat niet elke christen die door geloof met Christus is verbonden en daarmee recht-vaardig is voor het aangezicht van God, ook die zekerheid in zijn eigen geweten gevoelt. Onder de rechtvaardiging in het geweten verstaat John Owen het proces waarbij er innerlijk de vreugde en de zekerheid ontstaat dat Christus de onze is en wij van Hem zijn. Owen wijst erop dat in dit proces de werkingen van Gods Geest in ons hart (de kenmerken van de wedergeboorte) en de verzegeling van Gods Geest een beslissende rol spelen. Omdat wij de werkingen van Gods Geest in ons hart ervaren en de onfeilbare kenmerken van genade bij onszelf waarnemen, ontstaat er de zekerheid dat ons geloof waarachtig is en wij het eigendom van Christus zijn.
Het onderscheid tussen rechtvaardiging in de vierschaar van God en van het geweten is verbonden met het onderscheid tussen de zekerheid van het geloof en van het gevoel. De zekerheid van het geloof is de vaste wetenschap dat ik als een arm zondaar mag schuilen bij Christus en dat Gods belof-ten in Hem ja en amen zijn. De zekerheid van het gevoel is de zekerheid dat mijn geloof waarachtig is. Het is het vreugdevolle gevoel dat je een kind van God mag zijn. Dat gevoel is er niet altijd en is ook niet beslissend voor de vraag of wij Christus nu wel en of niet toebehoren.
De rechtvaardiging door het geloof is het beginpunt van het geestelijke leven en behoort tot de blijvende inhoud ervan
Vanaf de negentiende eeuw heeft de uitdrukking ‘rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten’ in Nederland een toegespitste betekenis gekregen. De aanzetten daarvoor vinden we al in de achttiende eeuw in het werk van Alexander Comrie. Voortbouwend op bepaalde gedachten van Comrie vond in het gezelschapsleven van de negentiende eeuw de gedachte ingang dat de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten een crisiservaring is waarvan men de dag en het uur weet te noemen.
In deze voorstellingswijze kan een mens pas zeker zijn van zijn rechtvaardiging voor God en mag hij daar pas mee vertroost worden als hij zo’n crisiservaring heeft meegemaakt. Voorafgaande aan deze crisiservaring, zo stelt men dan, kan er wel geloof zijn en een leven uit de beloften, maar er is nog geen leven uit Christus zelf. Om tot deze crisiservaring te komen moet men met het leven uit het geloof en door de beloften vastlopen om uit Christus zelf te leren leven. Naar deze inzichten is men vooraf-gaande aan deze crisiservaring wel aan de zijde van God rechtvaardig, maar niet aan de zijde van een mens.
Wat moeten wij van deze dingen zeggen? In feite worden zo het geloof en rechtvaardiging uit elkaar getrokken. Men kan door het geloof leven en toch niet rechtvaardig voor God zijn. Dat staat uiteindelijk haaks op de boodschap van de Reformatie. De Reformatoren hebben ons geleerd dat een mens hoe zwak zijn geloof ook mag zijn, in Christus voor God rechtvaardig is. Christus is niet het eindpunt, maar het beginpunt van de geestelijke loopbaan. Je vindt dat ook in de Redelijke Godsdienst van Brakel.
Brakel stelt als het gaat om de wedergeboorte heel duidelijk dat de wedergeboorte plaatsvindt waar een mens voor het eerst in geloof tot Christus vlucht. De tegenstelling tussen het leven uit de beloften en het leven uit Christus is een volstrekt onbijbelse tegenstelling. Christus komt namelijk tot ons door de beloften van het Evangelie. Nergens in de Bijbel komen we tegen dat een mens vast moet lopen met het leven uit Gods beloften. In tegendeel, het is zaak dat wij dat hoe langer hoe meer leren doen. Steeds weer hebben we te beoefenen dat de zaligheid ligt in het zien op Jezus. Daarin is sprake van een opwas. We leren daarbij steeds meer uit Christus en Zijn beloften te leven en mogen afzien van onszelf en de omstandigheden. Bij die opwas kunnen crisis-ervaringen een rol spelen, maar dat is niet noodzakelijk.
Een specifieke crisiservaring is noch voor de zaligheid noch voor het ontvangen van zekerheid van het geloof noodzakelijk
Vele groten in het koninkrijk der hemelen hebben geen specifieke crisiservaringen gehad. Ik noem Brakel, Henry, Wulfert Floor en ook Newton, van wie ik in de vorige kerkbode een citaat gaf. Anderen hebben wel van één of meerdere crisis-ervaringen in hun leven geweten, maar die vertonen niet de kenmerken van de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten. Ik noem Augustinus, Luther en Bunyan. Het mag ook wel tot nadenken stemmen dat de genoemde leer van de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten alleen onder christenen van Nederlandse afkomst bekend is.
Nauw aan ons verwante groepen in het buitenland weten er niet van af. Ik denk aan de Strict Baptists in Engeland en aan de Free Presbyterians in Schotland. Onder laatst genoemde groepering is een predikant die dergelijke inzichten zou huldigen, zelfs schorsingswaardig. De leer dat zij die wederom geboren zijn tot een levende hoop, een aparte crisiservaring nodig hebben om tot volkomen zekerheid te komen, acht men daar (terecht) strijdig met de rechtvaardiging door het geloof alleen en ziet men als een stap in de richting van de charismatische beweging.
Ik weet dat meerdere achtenswaardige kinderen en knechten van God in sterkere of minder sterke mate het gevoelen van de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten hebben aangehangen. Sommigen mochten weten van een zeer nauwe omgang met God. Dat zegt echter niet dat hun inzicht met betrekking tot deze zaak juist was. We moeten alle inzichten, door wie ook gehuldigd, toetsen aan het onfeilbare Woord van God. Kinderen van God kunnen falen, en hebben meer dan eens gefaald. De Heere daarentegen nooit. Aan deze zaak zitten trouwens meerdere kanten. Waarachtig geloof is een zaak van het hart.
De Heere kan en wil crisiservaringen gebruiken om het geloof te bevestigen en te versterken. Het is echter wel van groot belang dat de beleving ook in bijbelse begrippen verwoord wordt. Daar ontbrak wel eens wat aan. Een gelovige die een crisiservaring heeft meegemaakt, mag getuigen dat hij tot meer zekerheid is gekomen. Zo kan en wil de Heere zo’n ervaring gebruiken zonder dat Hij altijd op deze wijze de Zijnen meer zekerheid shcikt Onjuist wordt het als het zegt: ‘Voor die crisiservaring was ik nog niet rechtvaardig voor God, maar nu wel.’ Bijbels is te belijden dat men met meer zekerheid mag weten dat men rechtvaardig voor God is en vrijgesproken in Zijn gericht.
Petrus Datheen, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels
Petrus Datheen schreef een boekje met de titel Christelijke samenspraak tot troost van bekommerde harten. Daarin geeft hij gesprekken weer dat hij zelf gehad heeft met een zekere Elisabeth de Graaf. Deze dame kon niet geloven dat zij rechtvaardig voor God was. Zij struikelde immers nog zo veel en haar geloof was zo zwak. Datheen zegt haar niet dat zij een crisiservaring nodig heeft om tot de begeerde zekerheid van het geloof te komen, maar wijst er haar op dat de grond van onze zaligheid niet in het werk van Gods Geest in ons ligt en dat onze rechtvaardiging niet gebonden is aan een bepaalde mate van geloof. Met andere woorden Datheen troost Elisabeth met het feit dat zij reeds rechtvaardig voor God is en geeft haar daarin onderwijs. Dat is ook de lijn die wij in onze Catechismus vinden.
Als het gaat om de sleutelen van het hemelrijk lezen we met betrekking tot de verkondiging van het Woord het volgende: “Vraag 84: Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des Heiligen Evangelies ontsloten en toegesloten? Antwoord: Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtiglijk al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.” Ook hier zien we de samenhang tussen het leven uit het geloof in Gods beloften en het leven uit Christus.
Menig voorstander van de geschetste leer van de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten stelt dat christenen die wel wederom geboren zijn maar geen weet hebben van de genoemde ervaring, uit hun bevinding en niet uit Christus leven. Men geeft hiermee blijk van een verward en innerlijk tegenstrijdig zicht op de betekenis van de bevinding in het leven van een christen. Immers het geneesmiddel dat men deze wedergeboren christenen aanwijst, is niet het directe en gedurige zien op Jezus, maar het staan naar een heel bijzondere bevinding. Men is zelf niet trouw aan het uitgangspunt dat een mens niet op zijn bevinding moet steunen. De leer van de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten houdt eenvoudige christenen in het donker en plaatst anderen op een voetstuk. Zowel het een als het ander is fout.
Feitelijk komen de voorstanders van de leer van de rechtvaardiging in vierschaar van het geweten heel dicht bij Rome uit. Rome stelt dat er geen zekerheid van het geloof mogelijk is tenzij men een bijzondere openbaring heeft gehad. Onze Dordtse vaderen hebben heel uitdrukkelijk afgewezen dat er een bijzondere ervaring nodig is om tot zekerheid van het geloof te komen.
In hoofdstuk V, paragraaf 10 van de Dordtse Leerregels lezen we het volgende: ‘En diensvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in zijn Woord zeer overvloedig tot onzen troost geopenbaard heeft; uit het getuigenis des Heiligen Geestes, die met onzen geest getuigt, dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn (Romeinen 8 vers 16); eindelijk, uit de ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie en van goede werken. En zo de uitverkorenen Gods deze vasten troost in deze wereld niet hadden, dat zij de overwinning behouden zullen, mitsgaders dit onbedriegelijk pand der eeuwige heerlijkheid, zo zouden zij de ellendigste van alle mensen zijn.’
We moeten van het begin van onze geestelijke loopbaan tot het einde ervan uit het geloof leven
Tegenover dit verwarde gevoelen wil ik de leer van de rechtvaardiging door het geloof en de betekenis die de bevinding daarbij heeft, nog eens kort weergeven. Waar de Heere ons door Zijn Woord en Geest in het hart raakt, wordt de vraag geboren: Hoe kan ik rechtvaardig verschijnen voor God? Door de wederbarende werking van Gods Geest wordt ons verstand verlicht tot de kennis van Christus, onze wil wordt vernieuwd en onze gevoelens gereinigd. We nemen de toevlucht tot Christus Die ons aangeboden wordt om niet. Op grond van Zijn verdiensten verklaart God ons rechtvaardig.
Zij die door het geloof met Christus verbonden worden, ontvangen ook het onderpand van de Heilige Geest. De Heilige Geest doet ons de troost en kracht van het Woord ervaren, verwekt in ons hart heimwee naar God en droefheid naar God. We bevinden onze eigen verlorenheid en verdorvenheid. We mogen ook bevinden dat God de waarachtige is. Deze bevinding is geen grond van het geloof, maar wel een vrucht en bewijs ervan. Zij begeleidt het hele leven lang het leven van het geloof.
Telkens weer bedreigt de christen het gevaar dat hij rijk wordt in zichzelf. Wij moeten steeds weer leren om met alles wat wij van de Heere ondervinden een arme bedelaar te blijven. Dat neemt niet weg dat we in nood en druk wel troost mogen putten uit vroegere bevinding/ondervinding van de trouw van God. De psalmist zei: “‘k Zal gedenken, hoe voor dezen ons de HEER’ heeft gunst bewezen.” Hier op aarde wandelen Gods kinderen tot aan hun laatste ademtocht door het geloof. Daarna mogen wij wandelen door aanschouwen. Dan is alle strijd en aanvechting voorgoed voorbij.
Tenslotte is er nog een boekje dat ik in dit verband heel hartelijk kan aanbevelen. Het is geschreven door ds. Knight en de titel luidt De rechtvaardiging van de goddeloze. Ds. Knight was een Engelse predikant. Zelf heb ik hem eenmaal op de Leicesterconferentie in Engeland ontmoet. Het is één van de ontmoetingen die ik niet snel zal vergeten. Vele jaren heeft ds. Knight een baptistengemeente in Grand Rapids in Amerika gediend. Daar kwam hij met christenen van Nederlandse afkomst in aanraking die de hierboven geschetste gevoelens over de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten huldigden. Vanuit de Schrift en met citaten uit werken van tal van gereformeerde theologen zet Knight in het genoemde boekje de bijbelse leer van de rechtvaardiging uiteen. Moge datgene wat hier geschreven is tot bezinning en verduidelijking zijn.
J.C. Ryle over wasdom in de genade
Wanneer ik spreek over wasdom in de genade, bedoel ik op geen enkele wijze dat het aandeel van een christen aan Christus kan groeien. Ik bedoel niet dat hij kan groeien in de genadige aanneming door God. Ik bedoel niet dat hij ooit meer gerechtvaardigd kan zijn, meer vergeven kan zijn en meer vrede met God hebben dan op het moment dat hij eerst gelooft. Ik ben er ten diepste van overtuigd dat de rechtvaardiging van de gelovige een volkomen werk is en dat ook de zwakste in de genade, ook al weet hij het niet en voelt hij het niet, niet minder gerechtvaardigd is dan de sterkste gelovige.
Onze verkiezing, roeping en toegang tot God laten geen standen toe. Er is daarin geen afname of toename mogelijk. Ik ga liever de brandstapel op dan af te doen aan de waarheid dat elke gelovige in Christus volmaakt rechtvaardig voor God is. Wanneer ik spreek over wasdom in de genade bedoel ik slechts dat de genadegaven die de Heilige Geest in ons hart gelegd heeft groeien in kracht, sterkte en intensiteit. (…)
Wanneer ik van iemand zeg dat hij groeit in de genade bedoel ik heel eenvoudig dat zijn schuldbesef verdiept, zijn geloof sterker wordt, zijn hoop helderder, zijn liefde vuriger, zijn geestelijk gezind zijn meer aan de dag treedt. Zo iemand voelt meer van de kracht van de godzaligheid in zijn eigen hart. Het komt ook meer tot openbaring in zijn leven.