Wat is een waar geloof?

Een van de cruciale vragen van de Heidelbergse Catechismus is de vraag: Wat is een waar geloof? In antwoord 21 wordt die vraag beantwoord. Een waar geloof is nodig om te delen in de zaligheid die Christus heeft verworven. Tegenover Rome heeft de Reformatie beklemtoond dat geloven zekerheid inhoudt. Die zekerheid is gebaseerd op Gods beloften die in Christus ja en amen zijn.

Als het gaat om zekerheid, moet alle nadruk vallen op de woorden ‘om Christus’ wil’. Anders wordt de zekerheid een nieuwe wet. De bedoeling van de Reformatie was niet om kleingelovigen mismoedig te maken, maar juist om hen te troosten. Wie bekend is met de geschriften van de Reformatoren, weet dat zij juist in het kader van het gebruik van het Heilig Avondmaal aandacht schenken aan strijd, aan-vechting en twijfel. Dat is ook de lijn van het klassieke avondmaalsformulier. Het feit dat wij geen vol-komen geloof hebben, betekent niet dat wij geen waarachtig geloof hebben.

In de eeuwen na de Reformatie vinden we de boodschap van de Reformatie terug in een vaak iets andere toonzetting. Dat is geen reden de reformatoren en gereformeerde theologen uit de zeven-tiende en achttiende eeuw tegen elkaar uit te spelen. Vanaf de zeventiende eeuw hebben gerefor-meerde theologen een onderscheid gemaakt tussen een toevluchtnemend en een verzekerd geloof. Daarmee wilden zij aangeven dat niet elke christen de volle zekerheid heeft dat hij een kind van God is. Hij mag die zekerheid wel hebben en moet er ook naar staan. Dat is de lijn die wij in onze belijdenis-geschriften al vinden in de Dordtse Leerregels. Het is ook de lijn van de Geloofsbelijdenis van West-minster. Een belijdenis die internationaal mede het gezicht van gereformeerd protestantisme bepaald.

Bij uitgeverij De Banier verscheen in samenwerking met de stichting Gereformeerd erfgoed een zeer lezenswaardig boekje over geloof en geloofszekerheid. De auteur is Ds. Gerardus van Aalst (1678-1759) die diende als predikant de gemeenten van Vuren en Dalen, Sommelsdijk en West-Zaandam. Naar aanleiding van antwoord 21 van de Heidelbergse Catechismus gaat Van Aalst in op de aard en de natuur van het ware, zaligmakende geloof. Het boekje van Van Aalst is in een zorgvuldige hertaling door C.M. de Bruine en Ruth Pieterman toegankelijk gemaakt voor lezers van vandaag.

Ds. D. Heemskerk schrijft terecht in het aanbevelend woord vooraf dat de wijze waarop Van Aalst het geloof beschrijft, laat zien dat zijn benadering aansluit bij die van ds. Abraham Hellenbroek in zijn catechisatieboekje Voorbeeld der goddelijke waarheden. Evenals Hellenbroek geeft Van Aalst geen ruimte aan de gedachte dat er sprake van wedergeboorte kan zijn zonder kennis van Christus. Hellen-broek stelt in zijn vragenboekje dat wanneer wij inwendig worden geroepen wij God in zijn algenoeg-zaamheid leren kenen, Jezus in Zin dierbaarheid en onszelf in onze vloekwaardigheid.

Roeping, wedergeboorte en geloof mogen we nooit chronologisch van elkaar onderscheiden. Waar geloof is, is wedergeboorte en waar wedergeboorte is, is geloof. Geloven is wel een levenslang leer-proces. We leren niet alles in één keer en moeten ons leven lang leerling blijven.

In de lijn van Hellenbroek spreekt Van Aalst als het gaat over het geloof over kennis, toestemming en vertrouwen. Hij laat zien dat de kennis en de toestemming van een waar gelovige een ander karakter heeft dan van hem die het ware geloof mist. Bij een waar gelovige is de kennis een zaak van het hart en niet slechts een kennen van de uitwendige schors.

Bij het toestemmen gaat het niet alleen om een theoretisch, maar ook een praktisch en werkzaam toestemmen. De zondaar stemt toe dat er buiten Christus geen behoud is en stemt ook in met de aan-bieding van Christus in het Evangelie. Hij wenst Christus als volkomen Zaligmaker aan te nemen om zo persoonlijk van de vloek van de wet te worden verlost en in het verbond van genade over te gaan.

Met deze omschrijving maakt Van Aalst al duidelijk dat bij geloof ook vertrouwen behoort. Juist dan benadrukt hij dat er in het geloven trappen zijn. Hij onderscheidt een toevluchtnemend, een over-gevend en een rustend vertrouwen. Het rustende vertrouwen is niet het deel van alle gelovigen en behoort daarom niet bij het wezen van het geloof. Dat ligt anders met het toevluchtnemend ver-trouwen. Elke ware christen is gevlucht tot Christus en vlucht telkens weer tot Hem.

Niet allen die overtuigd zijn van zonden hebben dit toevluchtnemend vertrouwen. Hier komen we bij Van Aalst dezelfde geluiden tegen als bij de puriteinen. Aan het ware geloof en de wedergeboorte kunnen allerlei werkzaamheden vooraf gaan. Werkzaamheden die door God gebruikt kunnen worden om plaats te maken voor Christus. Als echter het toevluchtnemend vertrouwen ontbreekt, hebben deze werkzaamheden geen zaligmakende betekenis. Zij kunnen weer wegzakken of ertoe leiden dat men op zandgrond gaat bouwen. Kenmerkend voor het toevluchtnemend vertrouwen is dat Jezus boven alles dierbaar wordt.

In het overgevend vertrouwen geeft de ziel zich aan Christus over zoals Hij haar wordt aangeboden. Het rustend vertrouwen betekent dat men de volle zekerheid mag hebben dat Christus zijn Borg en Zaligmaker is. Van Aalst bestrijdt dat dit de eerste geloofsdaad is. Dat zou inhouden dat men moet weten behouden te zijn, voordat men daadwerkelijk het geloof beoefend. Van Aalst onderstreept dat elke gelovige hoe zwak zijn geloof ook is, rechtvaardig is in de vierschaar van God. Het ware geloof is altijd ook een rechtvaardigend geloof.

Niet elke gelovige heeft echter in zijn eigen geweten de zekerheid dat hij waarachtig gelooft. Hier gebruikt Van Aalst de uitdrukking ‘rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten’. In de gezel-schappen is vanaf de negentiende eeuw deze uitdrukking gebruikt om er een crisiservaring mee aan te duiden. Een crisiservaring die men noodzakelijk achtte om tot geloofszekerheid te komen.

Het is voor de lezer van belang te beseffen dat Van Aalst deze uitdrukking anders gebruikt. Het gaat om de zekerheid in het hart en het geweten. In principe is dit voor Van Aalst een levenslang proces. Terwijl elke gelovige rechtvaardig is in de vierschaar van God, heeft hij in zijn hart en geweten niet altijd dezelfde mate van troost en zekerheid en heeft de ene gelovige dat ook meer dan de andere.

Wezenlijk is het hartelijk willen of begeren van Jezus als Zaligmaker. Van Aalst wijst er dan op dat niet alle willen een zaligmakend willen is. Is dat wel het geval dan wil men Jezus als Profeet, Priester en Koning. Men kan geen van de drie ambten missen. Een schijngelovige wenst Jezus wel als Priester, maar niet als Koning. Een schijngelovige roemt in genade, maar weet niet van zelfverloochening en navolging. Van Aalst slaat hier dezelfde tonen aan als zijn Schotse tijdgenoten Thomas Boston en Ralph en Ebenezer Erskine.

In Nederland hebben ook wel achtenswaardige predikanten de gedachte verdedigd dat er een chrono-logie ziet in het leren kennen van de ambten van Christus. Ook als men er ware dingen mee wilde zeggen, is de verwoording hoogst ongelukkig. We mogen ook in de geloofsbeleving de drie ambten van Christus niet scheiden. Het gaat namelijk om het drievoudige ambt van de ene Middelaar. Of wij willen Hem hebben zoals het Evangelie ons Hem tekent en aanbiedt of wij willen Hem niet.

Van Aalst weet dat ook bij hen die nog buiten staan zaken als hongeren en dorsten, zoeken, enz. kunnen voorkomen. Dat weerhoudt hem er niet van het wezen van het geloof in deze werkzaamheden te leggen. Bij het hongeren, dorsten en zoeken van onbekeerden zoekt men alleen van aardse moei-lijkheden te worden verlost en breekt men niet met een zondige levenspraktijk. Men zoekt rust voor het geweten buiten goede gronden. Als men maar behoorlijk onderscheid,  is het helemaal niet gevaar-lijk of verkeerd om in hongeren en dorsten het wezen van het geloof te stellen.

Van Aalst eindigt zijn boekje met een oproep tot zelfonderzoek. Men kan een vorm van zekerheid bezitten, terwijl men zelfs de allereerste oefeningen van het ware geloof niet kent. De overtuiging dat men Christus toebehoort, wordt voor het ware geloof aangezien zonder dat men zich afvraagt waarop die overtuiging gebaseerd is en zonder dat er metterdaad geloof wordt beoefend. Wie mag weten de toevlucht te nemen tot Christus mag zich daarover verblijden. Men moet dit vertrouwen zoeken te bewaren en te beoefenen. Dat is de weg om tot een rustend vertrouwen te komen.

Elk boek moet aan de Bijbel worden getoetst en van elke theoloog geldt dat hij slechts ten dele kent. Geen enkel menselijk geschrift kan het einde van alle tegenspraak zijn Dat neemt niet weg dat ik het boekje van Van Aalst hartelijk ter lezing en vooral ook ter overdenking kan aanbevelen. Nog altijd wordt soms de gedachte verdedigd dat er geestelijk leven kan zijn zonder een daadwerkelijk zien op Jezus, zonder een vluchten tot Jezus in Zijn drievoudig ambt van profeet, priester en koning.

Dat is strijdig met de Schrift. Ook strijdig met onze belijdenisgeschriften. Ik noem voor wat betreft het laatste slechts wat wij lezen in de Dordtse Leerregels III/IV, 13: De wijze van deze werking kunnen de gelovigen in dit leven niet volkomen begrijpen; ondertussen stellen zij zich daarin gerust, dat zij weten en gevoelen, dat zij door deze genade Gods met het hart geloven, en hun Zaligmaker liefhebben.’

De gedachte dat er geestelijk leven kan zijn zonder het kennen en liefhebben van Christus is ook strijdig met de bevinding van de kinderen van God. Ik denk in dit verband aan het lied van John Newton ‘How sweet the name of Jesus sounds in the believer’s ear’. Ik geef drie coupletten in een Nederlandse herdichting weer:

O Jezus, hoe vertrouwd en zoet

klinkt mij Uw Naam in ’t oor,

Uw Naam die mij geloven doet:

Gij gaat mij reddend voor.

*

O Naam, mijn Rots, waarop ik bouw,

mijn Schuilplaats en mijn Schild,

mijn Schrijn, die Gods oneind’ge trouw

steeds vult, genadig mild.

*

Mijn Herder en mijn Held, mijn Vriend,

mijn Koning en Profeet,

mijn Priester Die mijn schuld ontbindt,

mijn Weg waarop ik treed.

Niet onbelangrijker acht ik de waarschuwing van Van Aalst dat zekerheid als zodanig nog geen bewijs is van geloof. De grote negentiende-eeuwse prediker Spurgeon merkte in dit verband op dat er tal van mensen in de rampzaligheid zijn voor wie het hier op aarde geen twijfel leed dat Christus ook voor hen was gestorven. Echter die overtuiging als zodanig is geen bewijs van geloof. Geloven is zien op Jezus, vluchten tot Jezus, omhelzen van Jezus en als vrucht ervan bloeit de zekerheid van het geloof op.

Ik ken voorbeelden van mensen die opgevoed in een klimaat waarbij men bij elk gemeentelid het geloof vooronderstelde, van kerk veranderden en vervolgens vurig verdedigden dat er wedergeboorte kan zijn zonder daadwerkelijk vluchten tot Christus. Dan is men van de regen in de drup gekomen. Theologisch is men wel veranderd, maar geestelijk ten diepste niet.

Meer nog heb ik gezien dat mensen opgevoed in een klimaat waar wedergeboorte en geloof uit elkaar werden gehaald, groot van de daad van geloof gingen spreken maar de inhoud ervan eigenlijk nooit aan de orde stelden. Nu is het laatste oordeel aan God,  maar dan valt te vrezen dat men van de regen in de drup is gekomen. Wat je zou willen horen maar niet hoort is het vluchten tot Christus en zuchten om Christus vanuit de wetenschap dat wij buiten Hem God niet kunnen ontmoeten. In beide gevallen di eik noemde, is het boek van Van Aalst een goed medicijn.

Mijn diepe wens is dat predikers Christus echt uitschilderen en voorstellen. En dat niet om mensen tot het aannemen van een overtuiging te bewegen, maar tot het daadwerkelijke geloven. Dan blijkt tel-kens weer dat wij het Woord alleen tot het oor kunnen brengen en dat God Zelf alleen harten kan openen en in brand steken. Dat neemt niet weg dat het bepaald niet onbelangrijk is, wat tot het oor wordt gebracht. Mensen kunnen tot geloof komen, ondanks dat wat tot hun oor werd gebracht. Gods gewone weg is dat mensen tot geloof komen door middel van datgene wat tot het oor wordt gebracht. Daarvoor biedt het boekje van Van Aalst veel stof. Ik kan het hartelijk ter lezing aanbevelen aan (aanstaande) predikanten in het bijzonder, maar breder ook aan elk gemeentelid.

Gerardus van Aalst, Proeve des Geloofs. Wat is een waar geloof? (Apeldoorn: De Banier, 2021), hardcover 128 pp., €14,95 (ISBN 9789087185053)

Plaats een reactie