Het Evangelie van Gods genade

Inleiding

Op 14 juli hield dr. G.A. van den Brink een lezing onder de titel ‘Het evangelie zonder kleine lettertjes.’ Daarin betoogde hij dat in grote delen van de gereformeerde gezindte geen recht gedaan wordt aan het appel tot geloof en bekering en dat alleen het geloof ons deel geeft aan de zaligheid. Vooral in de kring van de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland veroorzaakte zijn lezing veel beroering. Hij werd door meerderen van remonstrantisme beschuldigd. Er waren ook vragen over de plaats die hij geeft aan de wet in relatie tot het Evangelie.

Inmiddels heeft Van den Brink zijn betoog nader uitgewerkt in een boekje dat de titel kreeg Dordt zoals je Dordt niet kende. Het aanbod van genade in de Dordtse Leerregels. De titel zal vooral als aandachtstrekker zijn bedoeld. Immers alleen voor wie de Dordtse Leerregels nog nooit heeft gelezen, zal het nieuw zijn dat in dit belijdenisgeschrift zo indringend naar voren komt dat de boodschap van Gods verkiezende genade geen hinderpaal is om het Evangelie aan allen die het horen te verkondigen met bevel van bekering en geloof.

Wie de toelichting van zowel ds. C. den Boer als ds. D. Heemskerk op dit belijdenisgeschrift kent, weet dat zij beiden heel nadrukkelijk bij dit aspect van de Dordtse Leerregels de vinger hebben gelegd. Beide auteurs benadrukken ook dat wedergeboorte nooit zonder geloof is en geloof nooit zonder wedergeboorte. Enigszins merkwaardig is dat deze publicaties door Van den Brink nergens worden geciteerd of zelfs ook maar genoemd. Het had voor hem een reden moeten zijn wat voorzichtiger te zijn met zijn bewering dat in grote delen van de gereformeerde gezindte het appel tot bekering en geloof niet functioneert. Deze boeken zijn breed gelezen en gewaardeerd.

Dat wil overigens niet zeggen dat alom in de gereformeerde gezindte dit appel echt functioneert. Het kan zijn dat het niet echt een plaats heeft in de prediking, omdat de prediker ervan uitgaat dat de gemeente alleen maar levende en geen dode leden kent. Dan is de reden van het niet functioneren van de oproep tot geloof en bekering verbondsautomatisme.

Van den Brink denkt vooral aan het feit dat dit appel niet echt functioneert, omdat de prediker die niet kan verbinden met de soevereiniteit van God en de verlorenheid van de mens. Dan worden er tegenstellingen gezien of spanningen gevoeld die de Schrift niet kent, en is de uitkomst een prediking die lijdelijkheid omdat ongeloof en onbekeerd zijn. niet als schuld aan de kaak worden gesteld.

*

Een boekje dat vooral is toegespitst op opvattingen en vraagstellingen die voorkomen in de kring de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland)

De lezing van Van den Brink wekte vooral beroering in de kring van de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en opvallend is dat hij in zijn boekje uitsluitend auteurs uit genoemde kringen citeert om te staven dat aan de uitnodiging van het Evangelie met een beroep op Gods soevereiniteit en wederbarende genade geen recht wordt gedaan.

Ik zou niet willen beweren dat buiten de kring van Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland het niet voorkomt dat het Evangelie te weinig appellerend wordt verkondigd, maar de probleemstellingen die Van den Brink schetst zullen daar veel minder worden herkend. Als het daar speelt, dan is het veelal toch minder in de toegespitste vorm dan die Van den Brink aan de orde stelt. Dat geldt al helemaal voor het uit elkaar trekken van wedergeboorte en geloof in de Heere Jezus Christus.

Slechts weinig hervormd-gereformeerden zullen dat laatste vanuit de gemeente waarbinnen zij opgroeiden, herkennen. Aan hervormden dringt Van den Brink door zijn benadering dan ook een problematiek op die de meesten op deze wijze van huis uit onbekend is. En ik zou zeggen dat zij daar niets aan missen. Daarbij komt dat in meerdere delen van de gereformeerde gezindte – en dat geldt ook hervormd-gereformeerde kring – nog heel andere problemen spelen dan de problemen die Van den Brink aan de orde stelt. Dan denk ik aan verbondsautomatisme en een heel vanzelfsprekend geloof dat geen weet heeft zowel van aanvechting als verwondering.

In zijn boekje citeert Van den Brink meerdere vragen die hem hebben bereikt. Daar zitten vragen bij waarvan de vragenstellers wel eens uit gemeenten zouden kunnen komen waar dat het geval is. Nergens laat Van den Brink dan merken of geeft hij aan dat hij er weet van heeft dat ook deze zaken in de gereformeerde gezindte spelen. Dat doet aan de kracht van zijn betoog afbreuk en maakt dat hij onbedoeld de indruk wekt dat het Evangelie alleen bedoeld is voor mensen die met de vragen die hij aan de orde stelt, worstelen.

Echter het Evangelie is echt voor allen bedoeld, omdat ieder mens een verloren zondaar is en Jezus als Middelaar nodig heeft. De een worstelt met vragen zus en de ander met vragen zo. Menigeen worstelt helemaal niet. De ernst van de zonde en het ontmoeten van God is geen realiteit en daarom ziet men de relevantie van de boodschap van genade en vergeving niet.

*

Een reëel probleem

Dit gezegd hebbend, blijft staan dat Van den Brink een reëel probleem aan de orde stelt. Alleen al de vele reacties op zijn lezing laten dat zien. Terecht laat Van den Brink in zijn boekje zien dat de Dordtse vaderen geen enkele spanning hebben ervaren tussen de boodschap van Gods soevereiniteit en de wetenschap dat God in de verkondiging van het Evangelie laat weten dat Hij ernaar uitziet dat zij die worden genodigd ook metterdaad tot Christus komen.

Terecht stelt hij ook in dit verband dat ‘wil van goedkeuring’ feitelijk een betere naam is dan ‘wil van bevel’. Nooit kan te indringend aan hoorders van het Evangelie worden duidelijk gemaakt dat Christus kwam om het verlorene te zoeken en dat een zondaar welkom is bij Christus. In Hem is alles te vinden wat wij nodig hebben.

Ik wil ook de vinger leggen bij de constatering van Van den Brink dat er tussen de Dordtse vaderen verschillen waren in theologische zienswijzen. De geloofsleer moeten wij niet met theologische zienswijzen verwarren. Dan mogen er binnen de kerk verschillende zienswijzen naast elkaar staan. Aan die ruimte hebben niet alle kerken van de Afscheiding recht gedaan. Van den Brink geeft voorbeelden dat men juist bepaalde zienswijzen dwingend wil voorschrijven. Het zou goed zijn als men daarop terugkomt. Temeer omdat het een misverstand is te menen dat het geestelijk leven bewaard blijft door voor bepaalde theologische zienswijzen te kiezen.

*

Het is niet alles of niets

Bezwaarlijk acht ik wel dat Van den Brink heel sterk de indruk wekt dat het in de prediking alles of niets is. Ik zeg graag dat een prediking gebreken en tekorten kan vertonen, maar dat daarmee nog niet is gezegd dat zo’n prediking geen waarde heeft. Het feit dat een predikant leerstellig het juiste zicht op het aanbod van genade mist, betekent niet dat zijn prediking als het gaat om andere facetten van de Bijbelse boodschap geen grote zeggingskracht kan hebben. Zonder moeite zou ik daarvan voorbeelden uit de kerkgeschiedenis kunnen aanhalen. Zoals ik ook voorbeelden kan noemen van predikers die wel de oproep tot geloof lieten klinken, maar toch wel heel weinig zeiden over de rijkdom van Gods genade in Christus.

Eerlijk gezegd volg ik Van den Brink ook niet zondermeer na in zijn zienswijze dat het arminianisme geen dwaling is maar een ketterij. Ik ben ervan overtuigd dat arminianisme een grote bedreiging is voor Gods kerk. Maar arminianisme is nog geen pelagianisme. Op de positieve uiteenzetting van de geloofsleer volgt in de Dordtse Leerregels de verwerping van de dwalingen, maar niet die van de ketterijen.

Met Bavinck zeg ik graag dat meerderen van hen die theologisch arminiaan zijn op hun knieën een calvinist blijken te zijn. De Schotse predikers Duncan en MacCheyne waren zelf onverdachte calvinisten. Toch stond dat voor hen geestelijke verbondenheid met wesleyaanse methodisten niet in de weg. Dat had niet in de laatste plaats te maken met de bevindelijke wijze waarop wesleyaanse methodisten over het werk van Gods Geest in het hart konden spreken. Ik denk aan het prachtige lied van Charles Wesley:

No one can truly say,

That Jesus is the Lord,

Unless Thou takest the veil away,

And breathe the living Word;

*

Then, only then we feel,

Out interest in His blood,

And cry with joy unspeakable,

Thou are my Lord, my God!

*

(Niemand kan werkelijk zeggen,

Dat Jezus de Heere is,

Tenzij Gij, O Geest het deksel wegneemt

En het levende Woord uitademt;

*

Dan en alleen dan voelen wij,

Ons aandeel in Zijn bloed

En roepen met onuitsprekelijke vreugde

Gij zijt mijn Heere, mijn God!

En dit is dan weer een zaak waaraan Van den Brink jammer genoeg helemaal geen aandacht schenkt.

*

Wedergeboorte en geloof

De verkondiging van het Evangelie geeft ons het recht om tot Christus te gaan. Wij hoeven niet naar gronden in onszelf te zoeken. Het feit dat alleen God door de wederbarende werking van Zijn Geest ons de lust en de kracht geeft tot Christus te vluchten, doet niet af aan het feit dat de grond van het geloof enkel en alleen Gods genadige toezeggingen zijn. Als Van den Brink dit stelt, val ik hem zonder reserve bij.

Wij mogen nooit over wedergeboorte spreken zonder dat te verbinden aan het geloof in Christus. Dan laten wij de zuigelingen, heel kleine kinderen en mensen die in verstandelijk opzicht zeer beperkt zijn buiten beschouwing. Het uit elkaar halen van wedergeboorte en geloof is meer dan zomaar een misvatting en raakt de kern van het geestelijk leven. Immers de schapen van Christus kennen Zijn stem en Hij geeft hen het eeuwige leven.

In onderscheid met Van den Brink ben ik er wel van overtuigd dat er in de prediking ook aan het wederbarende werk van Gods Geest aandacht behoort te worden geschonken. Hoe komt dat wij onszelf schuldig leren kennen voor God? Hoe komt het dat Christus ons alles wordt? Wat brengt ons er toe ons leven aan Hem te wijden? Dan kan het antwoord toch niet anders zijn dat God Die rijk is in barmhartigheid in Zijn grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ons medelevend heeft gemaakt met Christus. Dat het geloof een gave van God is, komt als het gaat om de geloofsbeleving daarin tot uiting, dat een zondaar niet kiest voor Christus, maar vlucht tot Christus.

Zelf heb ik in het pastoraat ook herhaaldelijk meegemaakt dat mensen naar voren brachten dat het maar de vraag was of God hen werkelijk riep om tot Christus te komen. Lang niet altijd bleek het daar echt op vast te zitten. Men wilde zijn eigen leven blijven leiden en dit was een theologisch excuus dat goed uitkwam. Maar het werkelijke probleem was dat men er geen zin in had om direct te breken met een levensstijl die niet verbonden kan worden met de navolging van Christus.

Als wij zien hoe zeer wereldgelijkvormigheid alom in de gereformeerde gezindte te zien valt, had het betoog van Van den Brink aan kracht gewonnen als hij nadrukkelijk aan de orde had gesteld dat het bevel tot geloof ook altijd een bevel tot bekering is. Zelf heb ik mensen die er geen zin in hadden hun leven aan Christus te wijden, altijd ook het advies gegeven te bidden wat Augustinus bad: ‘Geef mij wat Gij van mij beveelt en beveel dan aan mij wat Gij van mij wilt.’

Van den Brink had ook meer kunnen en moeten zeggen over trappen in het geestelijk leven. Juist de Dordtse Leerregels bieden daartoe aanleiding. De notie van aanvechting die onder andere bij Luther zo’n grote plaats heeft, komt in het betoog van Van den Brink nergens aan de orde.


*

Wet en Evangelie. Geloof en kennis van schuld

Terecht stelt Van den Brink dat de wet gepredikt moet worden in dienst van het Evangelie. De wet laat ons onze schuld voor God zien en maakt ons duidelijk waarom wij Christus nodig hebben. Als hij echter stelt dat een dominee die wel het Evangelie preekt maar niet de wet, weliswaar onevenwichtig is maar toch nog altijd een Evangeliedienaar, kan ik hem niet bijvallen. Het Evangelie zonder de wet is een ander evangelie. Dat kan niet duidelijk genoeg worden. Immers het Evangelie is de boodschap dat Christus verlost van de vloek van de wet.

Heel onbevredigend acht ik ook de wijze waarop Van den Brink over kennis van zonde en schuld spreekt. Terecht stelt hij dat schuldkennis als zodanig ons geen deel geeft aan de zaligheid. Als hij met klem betoogt dat aan het geloof geen verslagenheid vooraf gaat, zeg ik hem dat niet na. Om iedereen die zo denkt van remonstrantisme te beschuldigen is ongegrond. Zeker is dat de puriteinen en hun geestelijke nazaten ervan overtuigd waren dat vaak aan het komen tot Christus een periode van zoeken en vragen vooraf gaat. Zo maakt MacCheyne in zijn preken vaak het onderscheid tussen een overtuigde en geredde zondaar.

Ongetwijfeld krijgt kennis van zonde pas het karakter van droefheid naar God als zij verbonden is met geloof in Christus. Evenzeer is waar dat men niet moet wachten met het komen tot Christus tot men genoeg verslagenheid bij zichzelf aantreft. Mijn moeite is dat Van den Brink geloof en kennis van schuld in reactie op allerlei misvattingen uit elkaar trekt, of althans niet ingaat op de positieve relatie tussen die twee, en zo zelf nieuwe misvattingen in het leven roept.

Zoals kennis van zonde zonder geloof geen betekenis heeft, heeft geloof zonder kennis van zonde geen inhoud. Wie gelooft komt als een zondaar die de eeuwige toorn van God heeft verdiend, tot Christus. Heel goed en bevindelijk is dat verwoord in het gezang ‘Vaste Rots van mijn behoud’.

Wie zoals de rijke jongeling met een ongebroken hart tot Christus komt en Hem niet als Zaligmaker nodig heeft die verlost van de last van de zonde, wordt door Christus niet weggestuurd, maar hoort evenals de rijke jongeling dat hem één ding ontbreekt. Dan is het zaak om niet zoals de rijke jongeling bedroefd weg te gaan, maar bij Christus te blijven om op de vraag: ‘Wie kan dan zalig worden?’ Zijn antwoord te horen: ‘Wat onmogelijk is bij de mensen, is mogelijk bij God.’

Heel onbevredigend is dat Van den Brink heel sterk in vraagstellingen en tegenstellingen denkt die niet de juiste zijn. Zo kan hij het prediken van de wet verbinden met tegenhouden. De wet moet echter gepredikt worden om uit te drijven tot Christus. De vloek van de wet is de achtergrond van de prediking van het Evangelie. Van den Brink stipt dit zelf aan, maar werkt het niet uit.

In de prediking staat de waarschuwing tegen oppervlakkig geloof niet in het kader van wetsprediking, maar van het uiteenzetten van de realiteit van geloof en de kenmerken of vruchten ervan en de daarmee verbonden oproep tot zelfonderzoek. Zij is gericht tot hen die belijden bij het volk van God te behoren. Dan is de wijze waarop Van den Brink over geloof spreekt, wel heel steriel en rationeel.

*

Conclusie

Ik verdenk Van den Brink niet van arminianisme. Zijn benadering is wel heel sterk neogereformeerd. En dan denk ik niet aan Bavinck en Kuyper als de grote voormannen van het neocalvisme. Niet alleen bij Bavinck, maar ook bij Kuyper was er aandacht voor het bevindelijke element van het geloofsleven. Ik denk bijvoorbeeld aan zijn meditatiebundel Nabij God te zijn. Het bevindelijke element ging ontbreken bij menige navolger van Kuyper en Bavinck en dat mis ik ook erg als ik het boekje van Van den Brink lees.

Zijn boekje lezend, dacht ik aan een uitspraak van John Duncan dat er een prediking is die enkel huis is en geen deur. Hij bedoelde een prediking waarin rijk wordt gesproken over de geestelijke zegeningen die God de Zijnen aanbiedt, maar waarin het appel tot geloof ontbreekt. Er is ook een prediking die enkel deur is en geen huis, zo zei Duncan. En dan dacht hij aan een prediking waarin weliswaar het bevel van geloof klinkt, maar niet tot nauwelijks naar voren komt waarom wij Christus nodig hebben en wat er allemaal in Hem is te vinden. En dan past het boekje van Van den Brink in de categorie van wel een deur maar geen huis.

Samenvattend: Van den Brink schreef een boekje dat gerelateerd is aan reële misvattingen, maar dat zelf helemaal door die vraagstellingen wordt beheerst. In feite blijft het erg staan in het analyseren van evangelie met kleine letters en lees je wel heel weinig van de kracht en zoetheid van het Evangelie. Als er lezers zijn die door dit boekje voor het eerst of nog dieper zicht hebben gekregen dat de prediking van het Evangelie ons het recht geeft om tot Christus te komen, is dat alleen maar verheugend.

Echter, gezien de hele wijze van benadering is het gevaar groot dat lezers van de regen in de drup komen. Wat geloven nu werkelijk betekent, komt nauwelijks uit de verf. Dat wordt mede veroorzaakt omdat alle nadruk valt op de daad van het geloven en we weinig horen over Degene in Wie wij geloven, namelijk onze Heere Jezus Christus.

Dat neemt niet weg dat het feit dat het alternatief wat Van den Brink biedt zo mager is, geen reden mag zijn zijn kritiek naast zich neer te leggen waar zij hout snijdt. Want heel verdrietig is het als hoorders van het Evangelie niet duidelijk wordt dat zij welkom der zijn bij Christus en heel gevaarlijk is als wedergeboorte en geloof van elkaar worden losgemaakt.

Laten predikers hun kracht zoeken in het uitdragen van het Evangelie van Gods genade en de rijkdom daarvan voor schuldige zondaren belichten. Een Evangelie dat een boodschap heeft voor mensen van allerlei achtergronden. Een boodschap die aan iedereen duidelijk maakt dat een mens zijn verzet tegen God onmiddellijk moet en mag opgeven. En daarom ook een boodschap die ongelovig en onbekeerd zijn niet op de een of andere wijze een legitieme status geeft. Laten we allen smeken of Christus aan Zijn kerk zulke predikers geeft en hen voortdurend bedien wil met de genade en kracht van Zijn Heilige Geest.

Wat allen die met het Evangelie in contact komen met elkaar verbindt, is dat zij van huis op de vlucht zijn voor God en juist zulke mensen zoekt God op. Hij brengt het Evangelie tot het oor en Hij legt ook beslag op het hart. Als Hij dat laatste niet deed, hadden we nooit gezien dat alleen Christus ons kan redden en waren we niet overweldigd door de schoonheid van het Evangelie. Dat deed ons alles schade achten om Christus te leren kennen en gaf ons ook de kracht en lust om met alles te breken wat ons van God gescheiden hield.

Dan kan alleen maar worden betuigd:

Amazing grace (how sweet the sound)

that saved a wretch like me!

I once was lost, but now I am found,

Was blind, but now I see.

*

’t Was grace that taught my heart to fear,

and grace my fears relieved;

how precious did that grace appear,

the hour I first believed!

N.a.v. dr. Gert van den Brink, Dordt zoals je Dordt niet kende. Het aanbod van genade in de Dordtse Leerregels (Ede: Geloofstoerusting, 2023), hardcover 220 pp., €14,90 (9789492941695)

Plaats een reactie