John Owen (1616-1683) is door meerderen als de grootste Engelse theoloog getypeerd. Hij wordt wel de Engelse Calvijn genoemd. In zijn nagelaten geschriften blijkt zowel dat hij breed was als diep was.
De laatste jaren van zijn leven namen Owens lichaamskrachten sterk af. Hij werd onder andere gekweld door niersteen en kortademigheid. Aanzienlijke personen nodigden hem dikwijls uit op hun landgoed. Vanuit zijn eigen landgoed te Ealing schreef hij twee dagen voor zijn dood nog een brief aan Charles Fleetwood. Daarin stond onder andere het volgende: ‘Ik ga naar Hem die mijn ziel heeft liefgehad, of nog beter Hij Die mijn ziel heeft liefgehad met een eeuwige liefde; dat is de gehele grond van al mijn troost. (…) Ik verlaat het schip van de kerk in een storm, maar wanneer de grote Loods aan boord is, zal het verlies van een arme onderroeier van weinig betekenis zijn.’
Op de dag van zijn overlijden kwam William Payne (1650-1696), aan wie hij de uitgave van zijn werk Meditations and Discourses on the Glory of Christ had toevertrouwd, hem ’s morgens vertellen dat het werk reeds ter perse was gegaan. Owen antwoordde daarop: ‘Ik ben blij het te horen, maar, o broeder Payne, de lang verwachte dag is uiteindelijk gekomen, waarop ik die heerlijkheid op een andere manier zal zien dan ik ooit tevoren heb gedaan, of in staat was te doen in deze wereld.’