Is er wel een eeuwige rampzaligheid? De boodschap van het kruis

De hel verdwijnt in de kerk van het Westen in de prediking en in dat wat mensen over God geloven steeds meer uit beeld

Heel verdrietig is als in een preek wel over de eeuwige rampzaligheid wordt gesproken, maar niet op-geroepen wordt om daarom onmiddellijk tot Jezus Christus als de Zaligmaker de toevlucht te nemen. Deze zaak is te ernstig om er bedenktijd voor te vragen. Wat als we er nog een nacht over willen slapen, maar God in deze nacht ons oproept voor Zijn rechterstoel te verschijnen?! Als het gaat om het gehoor geven aan het appel van bekering en geloof, kent de Schrift maar één tijdstip en dat is heden. ‘Heden zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet’ (Ps. 95:7-8).

Veel en veel breder is echter een prediking waarin de eeuwige rampzaligheid nooit ter sprake komt. Het uitgangspunt is dat elke kerkganger – en uiteindelijk elk mens – een geliefd kind van God is. Veelal komt de hel in preken en meditaties helemaal niet ter sprake en als het al gebeurt, is het vaak om de realiteit ervan te ontkennen. Men zoekt dan naar argumenten. De hel zou niet in overstemming zijn met Gods liefde en het zoeken van het ontgaan van de toekomende toorn, zou een bewijs zijn dat men God uit angst en niet uit liefde dient.

Ook binnen de gereformeerde gezindte wordt de wetenschap dat er een eeuwige rampzaligheid is niet meer door allen gedeeld. Niet alleen binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken, maar ook binnen de Gereformeerde Bond en de Christelijke Gereformeerde Kerken zijn er predikanten die er kennelijk moeite mee hebben en dan moeten we al zondermeer aannemen dat het onder kerkgangers niet anders ligt.

Trouwens ook als kerkverbanden nog geen predikanten kennen aan wie bemerkt wordt dat zij geen raad weten met de boodschap van de eeuwige rampzaligheid, wil dat niet zeggen dat al hun gemeenteleden daarvan zonder reserve overtuigd zijn. Zeker als het gaat om de concrete boodschap van de twee wegen.

Zelf maakte ik het, inmiddels al jaren geleden, in één van mijn gemeenten mee dat een vrouw mij zei dat zij zich niet kon voorstellen dat alleen mensen die Christus als hun Zaligmaker kenden de eeuwige heerlijkheid zouden binnengaan. Deze vrouw kwam elke zondag ’s morgens naar de kerk. Eén dienst per zondag was voor haar genoeg. Zij hoopte dat God nog tal van anderen zou binnen laten in de eeuwige heerlijkheid boven op degenen die echt een band hadden aan de Zaligmaker, al voegde zij er wel aan toe dat je dat niet zeker kon weten.

Zij dacht namelijk met een beroep op ons gebruik van het woord ‘geloven’ dat je niets zeker kon weten. We konden dan wel geloven dat mensen verloren gaan, maar wellicht zou het toch erg meevallen. Want zeker weten was er niet bij. Uiteraard heb ik haar er toen onder andere op gewezen dat in de Bijbel ‘geloven’ juist ‘zeker weten’ inhoudt.

Met betrekking tot de realiteit van de hel las ik al enige tijd geleden ergens het volgende: ‘Vroeger meenden we dat Jezus naar de aarde was gekomen om ons naar de hemel te brengen. Nu zeggen we dat het Evangelie zich allereerst op dit leven richt en zoeken we samen het Koninkrijk van God. De hel als lijden dat nooit meer zal stoppen, is zo’n zware stok achter de deur. Dan kun je niet volhouden dat je God dient uit liefde. Dan is angst je diepste drijfveer. De angst dat mensen verloren gaan, is bij mij niet zo sterk. ‘Verloren’ is in Jezus’ gelijkenissen dat wat je echt niet missen kunt: je penning, je schaap, je kind’.

Wie zelf de Bijbel leest, bemerkt dat hier tegenstellingen worden gemaakt, die de Schrift niet kent en dat aan woorden een betekenis wordt toegekend die geen recht doet aan de wijze waarop zij functioneren in de Schrift zelf. Het Griekse woord dat in de gelijkenissen van het verloren schaap, de verloren penning en de verloren zoon wordt gebruikt voor ‘verloren’ heeft niet als betekenis ‘iets wat je niet kunt missen’. Dat vindt je in geen enkel Grieks woordenboek. Daar lees je dat het verwoesten, te gronde gaan betekent.

Soms wordt dan met een beroep op dit woord beweerd dat de rampzaligheid tijdelijk is, omdat degenen die door Gods eeuwige toorn worden getroffen, zo verwoest worden dat zij ophouden te bestaan. Echter, het woord ‘verloren’ houdt niet in dat iets niet meer bestaat. Het wordt ook gebruikt voor een leren zak die is gescheurd en daarom onbruikbaar is geworden. Als het gaat om de bestemming van de mens, wil het zeggen dat een mens voor eeuwig zijn diepste bestemming mist.

Predikanten en gemeenteleden die nog orthodox willen zijn, proberen meer dan eens met allerlei argumenten aan te tonen dat de Bijbel geen eeuwige rampzaligheid leert. Veelal doen theologen die wat verder van de orthodoxie afstaan die moeite niet.

Zelf woonde ik als predikant in mijn eerste gemeente een studieweek bij onder leiding van dr. H. Berkhof. Dat was in mijn studententijd een van de leidinggevende theologen uit de Hervormde Kerk. Berkhof ontkende niet dat het Nieuwe Testament heel uitdrukkelijk uitgaat, niet alleen van een eeuwige zaligheid, maar ook van een eeuwige rampzaligheid. Hij zag de Bijbel echter niet als een eenheid en kon de inhoud van de Bijbelse boodschap met een puzzel vergelijken waarbij je altijd een paar stukjes overhoudt. Die stukjes leg je dan terzijde. Voor Berkhof was datgene wat het Nieuwe Testament zegt over de eeuwige rampzaligheid een puzzelstukje dat hij terzijde legde. Hij hoopte erop dat de hel tenslotte niets meer dan een louteringsweg zou zijn.

*

Het spreken van eigentijdse Nederlandse theologen over de hel

Er zijn genoeg theologen te vinden die ontkennen dat er een hel is. Karl Barth die een wending maakte van de liberale theologie naar de orthodoxie in de brede zin van het woord, sprak over het verloren gaan van mensen als een onmogelijke mogelijkheid. Volgens hem kon je over de mens alleen maar spreken in het licht van de verzoening in Christus en is heel de mensheid in Christus verkoren. Omdat God de vrijmachtige is, wilde hij niet de conclusie van de alverzoening trekken. Als randmogelijkheid moet het verloren gaan genoemd worden.

Sinds het Tweede Vaticaanse Concilie is ook voor Rome verloren gaan feitelijk ook niet meer dan een randmogelijkheid. Meerdere leidinggevende rooms-katholieke theologen die meegewerkt hebben aan documenten die op dit concilie zijn opgesteld, waren trouwens diepgaand door Barth beïnvloed. In ons land zegt Gerard de Korte, bisschop van Den Bosch, dat hij hoopt dat de hel leeg zal zijn.

Dat is een uitspraak helemaal in de lijn van het Tweede Vaticaanse Concilie. Een concilie dat naar mijn overtuiging door veel protestanten veel te positief is beoordeeld. Ongetwijfeld is er veel ballast over boord gezet en kwam er grotere openheid naar christenen buiten Rome. Echter, sinds Vaticanum II ziet Rome ieder mens als een potentiële katholiek. Het exclusieve standpunt dat er buiten Rome geen zaligheid is, heeft plaats gemaakt voor het inclusieve standpunt dat heel de mensheid bij Rome behoort. Onbewust heeft ieder mens een band met Christus en Zijn kerk en is hij aangelegd op Gods genade. De ernst van de eeuwigheid die een vroegere generatie rooms-katholieken kenmerkt is wel niet geheel maar toch wel grotendeels verdwenen.

Veel theologen zwijgen over de hel. In de dogmatiek van Van der Kooi en Van de Brink werd heel omfloerst over de rampzaligheid gesproken. De auteurs noemen een aantal zienswijzen zonder zelf echt positie te kiezen. Nu vroeg in Nederland al wat langer geleden dr. Bram van de Beek aandacht voor de hel en onlangs deed dr. Arnold Huijgen dat in zijn oratie ter opening van het academisch jaar van de PTHU. Zowel Van de Beek als Huijgen gaven aan dat zij zich er niet voor schamen over de hel te spreken. Het gebeurt naar hun overtuiging binnen de kerk te weinig. Echter, wie leest wat zij daarover zeggen merkt al snel dat wezenlijke elementen van de Bijbelse boodschap niet aan de orde komen of zelfs worden ontkend.

De genoemde theologen willen spreken over de hel om aan te geven dat God het kwaad ernstig neemt. God zal eenmaal alle dingen recht zetten. Hij zal het kwaad niet blijvend verdragen. Daarom mogen wij niet hopen, zo zegt Van de Beek, dat de hel leeg blijft. Van de Beek kan schrijven dat de eeuwige straf een eeuwig bestaan is dat Hij niet wil met een lichaam dat Hij afgrijselijk vindt. Nergens maakt hij concreet wie dat betreft. Verloren gaan blijft een mogelijkheid die heel ver wegblijft.

Ik kan mij niet voorstellen hoe een lezer van de boeken van Van de Beek de vrees bekruipen kan dat voor hem verloren gaan een reële mogelijkheid is, laat staan dat hij zich gaat realiseren dat hij zich nog bevindt op de weg die naar de eeuwige rampzaligheid leidt. Dan is het verschil met predikers als Charles Spurgeon, J.C. Ryle en Robert Murray MacCheyne wel heel erg groot. Wie hun preken en geschriften leest, komt echt in een andere wereld. De genoemde schrijvers gaan er van uit dat een mens, tenzij hij uit de duisternis tot Gods licht is getrokken en vertrouwt op Christus in Wie alleen redding is van de toekomende toorn, een mens op weg is naar de eeuwige rampzaligheid. Dat verklaart de indringende aansporingen in hun preken en geschriften tot geloof en bekering.

In een column in het Nederlands Dagblad over kerkverlating schreef Van de Beek het volgende: ‘Hoe staat de kerk tegenover hen die haar verlaten hebben? Als iemand gedood wordt om de naam van Christus lijden allen mee. Maar als het erger is dan de fysieke dood? De stille verdwijning waar geen dramatisch verhaal over valt te vertellen? Alleen een stil verdriet – een voortdurend gemis. Gaan de kinderen die verdwenen de kerk wel ter harte? En de kerk, dat zijn zij die wel bleven en wel vieren. Of zijn ze eigenlijk ook al verdwenen, ook al zitten ze nog in de kerk? Want als je je niet meer bekommert over een broer of zus die verdwenen is, heb je dan nog wel iets met de liefde van Christus? Er is een Vader. Hij heeft ons verzekerd dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade aangaat en dat Hij ons als zijn kinderen en erfgenamen aanneemt. Zonder voorwaarden.’

Wie het onderwijs van onze Heere Jezus zoals weergegeven in het Nieuwe Testament vergelijkt met wat Van de Beek stelt, vraagt zich af waarom we niet beter kunnen stellen dat de poort eng en de weg smal is die naar de eeuwige rampzaligheid leidt en dat het niet valt uit te sluiten dat een enkeling die weg weet te vinden en door die poort zal gaan.

Haast nog sterker dan voor Van de Beek geldt voor de oratie van Huijgen het bezwaar dat niet concreet wordt gemaakt dat de hel door concrete personen bevolkt zal worden. De hel is voor hem definitieve uitbanning van het kwaad. Daarom stelde hij: ‘Mensen worden gered doordat ze gereinigd worden van hun kwaad en zonden.’

Al weer enige tijd geleden gaf Huijgen in een EO-podcast het volgende antwoord op de vraag waarom mensen verloren gaan: ‘Ik denk dat we moeten oppassen met het teveel invullen, maar ook moeten oppassen om te zeggen: God is zó goed, het komt allemaal in orde met ons. Daarvoor zijn de woorden van Jezus net iets te ernstig. Hoe het uitpakt is in Gods hand, daar hoeven wij geen oordeel over te hebben. Het positieve aan een oordeel is dat niet ieder­een overal mee wegkomt. God neemt ons gedrag serieus.’

Noch Van de Beek noch Huijgen stellen dat de hel leeg blijft. Dat laatste verklaart felle reacties op zijn oratie. Maar dat doet niets af van het feit dat bij deze theologen de klassieke notie van de twee wegen volstrekt niet functioneert en zij niet duidelijk maken dat wij in dit leven het levend geloof in Christus beoefend dienen te hebben om in de eeuwigheid daar te zijn waar eeuwig de lof van het Lam wordt bezongen.

*

De betekenis van het kruis van Christus

Wie het Nieuwe Testament leest, zal bemerken dat het kruis van Christus meer dan één betekenis heeft. Aan de zaligheid die Christus aan het kruis tot stand bracht zitten meerdere facetten. Centraal staat echter dat Christus plaatsvervangend de toorn van God die ons had moeten treffen aan het kruis wegdroeg. In het klassieke avondmaalsformulier staat zo treffend: ‘Hij voor mij, omdat ik anders de eeuwige dood had moeten sterven.’ Waar de realiteit van Gods toorn die ons allen behoort te treffen, geen plaats heeft in ons leven, zullen we het belang van de boodschap van verzoening door voldoening niet begrijpen. Daar zullen de woorden ‘Daar het bloed door U gestort mij de bron des levens wordt’ ons niet ontroeren.

Het is niet toevallig dat de boodschap van het kruis en van het plaatsvervangend lijden van Christus lang niet altijd meer centraal staan in de prediking. Ook binnen de gereformeerde gezindte zijn er theologen die weggegroeid zijn van deze boodschap en er is ook binnen de gereformeerde gezindte soms wel opmerkelijke waardering voor theologen die heel anders over het kruis spreken dan de Schrift zelf doet en wij het in de gereformeerde belijdenis verwoord vinden.

In zijn nieuwste boek Vrede op aarde. Over heil en redding in deze tijd stelt de christelijk gerefor-meerde missioloog Stefan Paas dat de klassieke protestantse heilsleer van redding door het bloed van Christus, het kruis als verzoening van de zonden, zelfs in de kerk nauwelijks meer wordt begrepen. Hij meent dat er daarom een andere boodschap moet klinken en wel dat waar mensen bij elkaar komen om verbinding, recht en verzoening te zoeken in verwachting van Gods Rijk, en daarin hun eigen tekorten en die van anderen ervaren, God hen nabij komt. Dat is inderdaad een volstrekt andere boodschap dan die van zonde en van genade, van verzoening met God door het bloed van Christus.

Ook die boodschap brengt trouwens verbinding en wel met allen die zo van de kracht van het verzoenend bloed weten. Een christen zal ook dienstbaar voor anderen willen zijn, maar het zoeken van recht en verzoening in deze samenleving behoort op het terrein van de algemene genade en op dit terrein kunnen christenen trouwens op vruchtbare wijze met niet-christenen samenwerken. Echter als het gaat om Gods koninkrijk, dan is de toegangspoort daartoe wedergeboorte, geloof in Jezus Christus als de Zoon van God en bekering tot God. Dat koninkrijk verschijnt pas in al haar glorie na het laatste oordeel als de scheiding tussen hen die in Christus zijn en hen die buiten bleven, definitief is.

Ik noem ook huidig theoloog van het vaderland Katja Tolstoj. Zij behoort bepaald niet bij de gerefor-meerde gezindte. Afkomstig uit een niet- religieus Russisch gezin ging zij, met haar tweeling en moeder naar Nederland. Zij kwam in Kampen terecht en ging daar theologie studeren. Zij voegde zich bij de PKN maar verdiepte zich ook diep in de oosterse-orthodoxie. Zij is nu hoogleraar aan de VU op een leerstoel die als taakomschrijving heeft ‘theologie en religie in post-traumasamenlevingen.’ Zij specialiseert zich in trauma’s die mensen in de voormalige Sovjet-Unie opliepen.

De ernst van wat mensen daar meemaakten, gaat meer dan eens ons begrip te boven. Dat geldt niet alleen voor de kampen in de Goelag-archipel maar dan noem ik ook de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en vooral wat toen Joden is aangedaan. Op de vraag: Waarom God dit toeliet, kan ik geen antwoord geven. Ik kan slechts stamelen dat God hierin mijn begrip te boven gaat.

Echter, dit betekent voor mij niet dat dit vormen van kwaad zijn die voorbij de zondeval liggen, dat wil zeggen vormen van kwaad waar de klassieke boodschap van zonde en genade, van Adam en Christus geen antwoord op heeft en daarom tekort schiet. Ik denk in dit verband aan Corrie ten Boom. Door en in de verschrikkingen van het kamp Ravensbrück vond zij houvast in het plaatsvervangend lijden en sterven van Christus en leerde zij die boodschap nog dieper verstaan. Er is voor ons alleen behoud als wij door geloof in Christus mogen weten dat onze schuld is betaald en het handschrift dat tegen ons was, is uitgewist.

Dat ligt voor Katja Tolstoj, de huidige theoloog van het vaderland, anders. Het hersteld hervormd seminarie zag reden haar voor haar jaarlijkse studentenconferentie uit te nodigen. Daar zei zij onder andere: ‘Zelfs Jezus zou in zo’n kamp (een gevangenkamp in de Sovjet-Unie) als een muzelman’ zijn geëindigd, als volledig mens zou ook Hij ‘tot de bodem toe omlaag gegleden zijn, als ‘levende dode, te uitgeblust om nog echt te kunnen lijden (…) We moeten ons eerst laten verbijsteren over de ellende en gebrokenheid in de wereld, want christelijke theologie begint vanuit het besef dat ook God zich klein en kwetsbaar heeft gemaakt, door in de persoon van Jezus naar de aarde te komen.’

Het zal duidelijk zijn dat hier de klassiek boodschap van het plaatsvervangend lijden is verdwenen. Toch menen meerderen, ook binnen de gereformeerde gezindte, dat wij veel van de huidige theoloog van het vaderland kunnen leren. Wie dat echt zo ziet, moet het niet bevreemden dat in de prediking de boodschap van het kruis als bron van eeuwig behoud en daarmee verbonden de noodzaak van een levend geloof in Christus en van bekering tot God, steeds meer zal verbleken.

*

De noodzaak van getuigende theologie

Wie zijn geloof verklaard en verwoord weet in de gereformeerde belijdenis, zal geen redenen kunnen zien waarderende opmerkingen te maken over Huijgen en Van de Beek over wat zij naar voren brengen over de hel en wat Paas en Tolstoj betuigen over de betekenis van het kruis van Christus. Toch kan geconstateerd worden dat dit ook in de rechterzijde van de gereformeerde gezindte juist wel gebeurd.

Echter, waar dit gedachtengoed ingang vindt, zal er van de kerk in Nederland niet veel overblijven. Dan verdwijnt de klassieke boodschap dat Christus een zondaar die de toekomende toorn heeft verdiend, daarvan redt en als die boodschap niet meer duidelijk wordt gebracht, zullen mensen tot bekering komen, niet dankzij maar ondanks wat er in de kerk wordt gebracht. Dat kan geen christen onberoerd laten. En wanneer een theoloog echt een theoloog is, laat ook een theoloog dit niet onberoerd.

In de negentiende eeuw merkte Spurgeon op dat meerderen binnen de Baptist Union de realiteit van de eeuwige straf ontkenden. Men plaatste ook vraagtekens bij de volkomen betrouwbaarheid van de Schrift (Engels: plenary inspiration). Over de betekenis van het kruis werd niet altijd een duidelijk geluid gegeven. Verzoening door het plaatsvervangend wegdragen van Gods toorn was voor lang niet iedereen het centrum van het Evangelie. Ook nu zien we dat het opgeven van deze noties vaak samen gaat. Waar men het een niet meer belijdt, verbleekt ook het ander.

Het was voor Spurgeon reden publiek aan te geven dat met dergelijke geluiden de kerk werd afgebroken. De gebeurtenissen die met het publieke protest van Spurgeon verband hielden, staan bekend als de Down Grade Controversy. Spurgeon durfde Christus en Zijn Evangelie te belijden. Zulke belijders hebben we nu ook nodig en dan denk ik aan voorgangers en ook aan academische theologen. Het maken van waarderende opmerkingen als zulke grote zaken op het spel staan, is dan al helemaal ongepast. Hier gelden de woorden van Paulus: ‘Wie zal zich tot de strijd gereed maken als de bazuin een onhelder geluid geeft?’ (1 Kor. 14:8). Juist als zaken die het eeuwig heil van de mens raken in het geding zijn, dient theologie getuigende theologie te zijn. Anders verliest zij haar bestaansrecht.

Theologie is méér dan de wetenschap die ons leert te verwoorden wat wij geloven. Het is de wetenschap die God Zelf als voorwerp heeft. Bron en norm van de ware Godskennis is de Bijbel. Dat is namelijk de stem van de levende God. Als theologie alleen maar verwoorden is van wat wij geloven, kan ik een heel orthodox geluid laten horen, maar uiteindelijk laat ik anderen alleen maar weten hoe ik dingen zie, aanvoel, besef. Ik vertel aan anderen wat tussen mijn oren zit.

Echte theologie is het naspreken van de Schrift, het nazeggen van Gods gedachten. Het is weergeven wat God ons bekend heeft gemaakt over hemel en hel, over de eeuwige bestemming van de mens. Uitgangspunt is de waarheid van de Schrift. Die waarheid blijft staan ook als wij er niet meer voor buigen.

Als het ging om de vraag of er buiten het geloof in Christus en de bekering tot God behoud is, wees ik heel eenvoudig op het getuigenis van de Schrift. Ik kreeg dan wel de tegenwerping: ‘Maar u kunt toch ook van mening veranderen.’ Dan antwoordde ik vaak niet door te zeggen dat deze boodschap mij zo diep geraakt heeft, dat mijn hele bestaan erdoor gestempeld wordt, maar merkte ik op: ‘Al zou ik van mening veranderen, daarmee verandert de waarheid van de Bijbel nog niet. De Bijbelse boodschap blijft waar ook als ik haar niet meer zou geloven.

Echte theologie is het naspreken van de Schrift. Nu weet ik dat wij ons in dit naspreken kunnen vergissen. De Bijbel is in zichzelf klaar en duidelijk maar voor ons is niet alles even klaar en duidelijk. Tussen hen die de Schrift willen naspreken en in die houding één zijn, kunnen er niet alleen verschillen van inzicht zijn, maar zijn die er ook. Echter, er zijn ook zaken die onder ons volkomen zekerheid hebben. Niemand kan tot de Vader komen dan door Jezus Christus, Die plaatsvervangend de toorn van God die ons had moeten treffen wegdroeg. Vanuit dit centrum van de Bijbelse boodschap krijgen we zicht op het geheel ervan en dan is zeker waar dat ons kennen ten dele blijft. Echter, als het gaat om de twee wegen zal de bazuin een helder geluid geven. Is dat niet het geval, dan mist een gemeente het belangrijkste kenmerk van een ware kerk.

*

De boodschap van de twee wegen

In de Heidelbergse Catechismus wordt over de sleutels van het koninkrijk der hemelen gesproken. De belangrijkste sleutel is de prediking. Als het gaat om het gebruik van die sleutel lezen we in antwoord 84 het volgende: ‘volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en elke, verkondigd en openlijk betuigd, dat hun, zo dikwijls als zij de beloften des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn; daarentegen alle ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.

Zeker is dat wij niet op Gods rechterstoel mogen gaan zitten, maar vanuit de Bijbel weten we wel welke norm er in het laatste gericht wordt gehanteerd. Als iemand in Nederland onder invloed een dodelijk ongeluk veroorzaakt, hoeven wij niet op de stoel van de rechter te gaan zitten. We weten wel dat zo iemand niet ongestraft blijft en eveneens dat hij er niet met een geldboete vanaf komt.

De Bijbel zegt ons dat er zonder geloof in Jezus Christus en bekering tot God geen ingang mogelijk is in het nieuwe Jeruzalem. Zolang iemand leeft, is er altijd een weg terug naar God. Is iemand gestorven die niet of in ieder geval niet duidelijk de kenmerken van een ware gelovige heeft vertoond, dan moeten we het ergste vrezen. Want dit is zeker: ‘Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet (1 Joh. 5:12).

Wie de Zoon van God echt kent, wil Hem ook gehoorzamen. Dan denk ik aan de woorden van onze Heere Jezus Christus: ‘Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is.’ (Mat. 7:1). Als het gaat om het doen van de wil van God wijs ik nog op 1 Kor 6:9-10: Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven.’

Als de Bijbel een juist portret van God tekent – en wie buigt voor het zelfgetuigenis van de Schrift weet dat dit zo is – weet ook hoe God zal oordelen op de jongste dag. Dan moeten we onszelf toetsen of wij straks binnen gaan. En anderen mogen en moeten we op deze dingen aanspreken.

*

Slot

Ik bracht Spurgeon al ter sprake. Ik noem nu opnieuw ook zijn tijdgenoot Ryle, de eerste anglicaanse bisschop van Liverpool. Ryle heeft vele traktaten geschreven. Traktaten die gebaseerd waren op zijn preken. Een ervan gaat over de vrouw van Lot. In deze preek die werd opgenomen in de bundel Holiness (Heiligmaking) kunnen we onder andere het volgende lezen:

‘God weet dat ik nooit over de hel spreek zonder pijn en verdriet. Met vreugde bied ik de zaligheid aan de voornaamste van de zondaren aan (…) Echter, als u een gezonde Schriftuurlijke christen wilt zijn, geef dan de hel een plaats in uw theologie. (…) Als u een gezonde en Schriftuurlijke christen wilt zijn, raad ik u aan u ver te houden van elke bediening die niet duidelijk de realiteit en de eeuwigheid van de hel leert.’

Ook een prediking waarin wel de hel wordt geleerd, maar hoorders de indruk krijgen dat niemand van hen het gevaar loopt daar te komen, is naar de overtuiging van Ryle misleidend. Mensen moet worden voorgehouden dat zij kinderen des toorns zijn die Gods koninkrijk niet kunnen binnengaan, tenzij zij opnieuw geboren worden.

Wij hebben in onze tijd predikers nodig die duidelijk en bewogen de boodschap brengen: ‘Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens geopenbaard te zijn 2 Kor. 5:11). Als het gaat over de hel en wie daar behoort te komen, moeten we altijd bij onszelf beginnen. De enige grond dat wij daar niet komen is dat wij gereinigd zijn door Christus’ bloed en bekleed met Zijn gerechtigheid. Dat geeft grote verwondering en ook de drang anderen voor Christus te winnen.

John Watsford, een negentiende-eeuwse wesleyaanse methodist die geboren is, gewoond en gewerkt heeft in Australië betuigde eens: ‘De vraag die wij elk jaar aan iedere predikant stellen is: “Gelooft u en predikt u onze leer?” (Watsford dacht dan niet in de laatste plaats aan de realiteit van de eeuwige rampzaligheid; PdV). Het is niet genoeg dat hij ze preekt, hij moet ze ook zelf geloven.’

In diezelfde negentiende eeuw merkte Frederic Barker, de anglicaanse aartsbisschop van Sydney, op: ‘Wat wij nodig hebben, is niet zozeer een frisse organisatie, maar nieuw leven, het leven dat de Geest van God meedeelt, het leven waardoor een kerk een licht en kracht in de wereld wordt.’ Laat daarom onze bede zijn: ‘Uw werk, o HEERE! behoud dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens’ Hab. 3:2).

Plaats een reactie