Inleiding
Het was nog in mijn middelbareschooltijd dat ik in het RD las over Concordia Seminary, het belangrijke seminarie van de Lutheran Church Missouri Synod (LCMS) in de Verenigde Staten. Verslag werd gedaan hoe de leiding van de kerk ingreep omdat Schriftkritiek en in samenhang daarmee het leren van allerlei opvattingen die strijdig waren met de lutherse belijdenisgeschriften een plaats hadden gekregen in het onderwijs dat hoogleraren aan een nieuwe generatie van toekomstige predikanten gaven. Dat ingrijpen leidde ertoe dat het overgrote deel van de hoogleraren samen met de meerderheid van de studenten vertrokken en een seminarie in ballingschap stichten zoals zij dat zeiden. Dat seminarie werd aangeduid als Seminex (Concordia Seminary in Exile): een seminarie in ballingschap (exile).
Het een en ander leidde ertoe dat zo’n 250 gemeenten met 100.000 leden de LCMS verlieten. De overgrote meerderheid bleef binnen dit verband dat toen al meer dan tweemiljoen leden telde. Het oorspronkelijke seminarie herstelde zich snel, de LCMS en de uitgaven van Concordia Publishing House, de huisuitgeverij van de LCMS, werden weer gekenmerkt door een confessioneel luthers geluid. Iets dat geldt tot op de dag van vandaag.
Als het gaat om de uitgaven van Concordia Publishing House noem ik in dit verband met name de delen uit de serie Concordia Commentary. Dat is een Bijbelcommentaar waarin uitleg van een hoog academisch niveau gekenmerkt wordt door een diepe eerbied voor de Schrift als Gods heilig en onfeilbaar Woord. Een uitleg ook die handvatten geeft voor de prediking, omdat steeds vanuit de tweeslag van Wet en Evangelie de betekenis van een passage wordt belicht.
In de tijd dat ik de Hersteld Hervormde Gemeente van Waarder-Driebruggen diende kreeg ik voor het eerst een deel uit deze serie in handen en toen ik in Boven-Hardinxveld stond een tweede deel. Het bracht mij ertoe een mail te sturen aan de redacteur van deze serie: dr. Chris Mitchell. Inmiddels heb ik de meeste delen die de laatste jaren zijn verschenen op mijn weblog gerecenseerd en het verblijdt mij dat een nieuwe generatie predikanten in de gereformeerde gezindte er gebruik van maakt bij de voorbereiding van hun preken.
*
Ontwikkelingen in de LCMS na de Tweede Wereldoorlog
De LCMS ontstond in de negentiende eeuw. De stichters waren Duitsers die naar de Verenigde Staten waren geëmigreerd. Hun emigratie was niet in de laatste plaats veroorzaakt doordat in Pruissen van staatswege een unie aan gereformeerde en lutherse kerken werd opgelegd die later ook in andere Duitse vorstendommen werd ingevoerd. Dat verklaart mede de grote gehechtheid aan de lutherse erfenis en – daarin moeten we eerlijk zijn – ook langere tijd een zeer gereserveerde houding naar gereformeerde christenen.
Tot na de Tweede Wereldoorlog was de LCMS over de hele linie trouw aan de lutherse confessionele erfenis. Dat begon in de decennia na de Tweede Wereldoorlog te veranderen. Het pleiten van meer openheid naar christenen buiten de lutherse geloofstraditie ging vaak samen met het relativeren van die traditie en dat ook op punten die confessioneel gereformeerden na aan het hart liggen. Dan moeten we niet in de laatste plaats denken aan de volstrekte betrouwbaarheid van de Schrift en aan het onvoorwaardelijk buigen voor haar gezag.
Wereldwijd kreeg na de Tweede Wereldoorlog de theologie van Karl Barth steeds meer ingang. En overal waar deze theologie ingang vond, zag je zaken gaan verschuiven. Dat hebben we in Nederland in de Gereformeerde Kerken gezien en in de confessionele richting en later ook de gereformeerde richting in de Hervormde Kerk waarvan in 2004 het grootste deel zich met de Gereformeerde Kerken en de Hersteld Evangelisch Lutherse Kerk verenigde tot de PKN . De grote problemen waarin de Christelijke Gereformeerde Kerken verkeren zijn daarvan ook niet los te zien. Aan de TUA klinken inmiddels naast klassiek gereformeerde al ettelijke decennia ook voluit Barthiaanse geluiden.
Barth keert de volgorde van Wet en Evangelie om en meent dat over de schepping alleen in het licht van de verzoening kan worden gesproken. Terwijl Luther zei dat wij in de theologie over de mens als zondaar spreken, kun je volgens Barth alleen over de mens spreken die als zondaar met God verzoend is. De Bijbel is voor hem een in tal van opzichten feilbare neerslag van het Woord van God.
Aan het einde van de jaren zestig ontstonden er steeds meer spanningen tussen de synode van de LCMS en het belangrijkste seminarie dat onder haar hoede stond Concordia Seminary in St. Louis, Missouri. In de Bijbelwetenschappen deed daar de historisch-kritische methode haar intrede. De meeste hoogleraren waren van mening dat er van de historisch-kritische methode een gelovig gebruik kan worden gemaakt. Een standpunt dat hier in Nederland vanaf de negentiende eeuw in de Hervormde Kerk werd verdedigd door de zogenaamde ethische richting.
Jacob A. O. Preus president (wij zouden zeggen de permanente voorzitter van de synode) van de LCMS en John H. Tietjen, de president van Concordia Seminary, kwamen in conflict met elkaar. Het conflict kan echter niet worden geïnterpreteerd als een conflict tussen twee personen met botsende karakters waarbij het alleen maar ging om invloed en macht.
Er waren fundamentele verschillen in hun theologische opvattingen. Tietjen en de meerderheid van de hoogleraren van Concordia Seminary meenden dat alleen het Evangelie en niet heel de Schrift norm van ons geloof mag zijn. Alles wat niet aan het Evangelie beantwoord, mag worden verworpen of gerelativeerd. Daartegenover heeft Preus met de overgrote meerderheid van de synode gesteld dat wij zo het Evangelie en de Schrift niet tegenover elkaar mogen stellen. Wie niet zonder reserve alles aanvaardt wat de Schrift ons leert, raakt ook het Evangelie kwijt.
In 1974 kwam het conflict tot een climax. Omdat men niet tot een vergelijk kwam, nam een door de synode nieuw benoemd bestuur van Concordia Seminary het besluit om Tietjen te schorsen. In antwoord op dit besluit verliet de overgrote meerderheid van de hoogleraren en studenten van Concordia Seminary in een georganiseerd protest het seminarie. Na deze zogenaamde ‘Walkout’ werd Seminex opgericht. Tijdelijk vond men gastvrij onderdak in Eden Theological Seminary in St, Louis dat toen Walter Brueggemann als decaan had. De ‘Walkout’ leidde tot een kerkscheuring, zoals ik al aan het begin van deze bijdrage aangaf.
*
Het gezag en de inhoud van de Schrift
Meerdere hoogleraren van Concordia Seminary stelden dat zij vasthielden aan de historiciteit van de maagdelijke geboorte en van de opstanding van Christus, omdat dit geloofsartikelen van de kerk der eeuwen waren. We zien hier een parallel met de vroegere zogenaamde ethische richting in de Hervormde Kerk. Bezwaar tegen deze zienswijze is dat zo de kerk en niet de Schrift de norm van ons geloof wordt. Slechts de historiciteit van de grote nieuwtestamentische heilsfeiten werd van belang geacht maar men deed geen recht aan het feit dat de historiciteit van de grote nieuwtestamentische heilsfeiten in de Schrift zelf onlosmakelijk verbonden is met het feitelijke en historische karakter van oudtestamentische gebeurtenissen.
Na hun vertrek van Concordia Seminary bleek dat bepaald niet van alle vertrokken hoogleraren gold dat zij vasthielden aan de historiciteit van alle grote heilsfeiten. Zo bleek dat sommigen de geboortegeschiedenissen van Jezus uit het Nieuwe Testament als midrasj zagen; vertellingen die niet historisch zijn, terwijl men van de opstanding kon zeggen dat het een gebeurtenis is die niet journalistiek kan worden verslagen.
Wat ook speelde aan het Concordia Seminary was de zienswijze van hoogleraren op de verhouding tussen het Oude en het Nieuwe Testament. De meerderheid van de hoogleraren meende dat het Oude Testament niet direct verwees naar Christus. Het Nieuwe Testament sluit aan bij lijnen in het Oude Testament maar is zelf niet werkelijk verborgen in het Oude Testament.
Uitspraken van Jezus en van de schrijvers van het Nieuwe Testament over het auteurschap van oudtestamentische boeken of Psalmen en over de historiciteit van oudtestamentische personen en gebeurtenissen zeggen iets over de wijze waarop Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament het Oude Testament verstonden, maar hoeven niet feitelijk juist te zijn. Deze zienswijze werd uitdrukkelijk van de hand gewezen in een verklaring van de synode die in 1973 werd aangenomen (A Statement of Scriptural and Confessional Principles).
Heel expliciet werd onder andere afstand genomen van de visie dat het feit dat Jezus David als de auteur van Psalm 110 ziet en de Psalm zelf als een directe verwijzing naar de komende Messias, ons er niet toe verplicht het Oude Testament zo te lezen. De verklaring wijst af dat dit een visie is die vanuit het Nieuwe Testament teruggelezen wordt in het Oude Testament. Ik denk dit verband aan het geschrift van Kohlbrugge Waartoe het Oude Testament. Daarin stelt Kohlbrugge dat het Oude Testament, dat hij liever aanduidt als Mozes en de Profeten, de basis legt voor de christologie van het Nieuwe Testament.
*
De verbale inspiratie
Reeds in 1932 had de synode van de LCMS een verklaring aangenomen (A Brief Statement of the Doctrinal Position of the Missouri Synod) waarin zij had uitgesproken dat de leer van de woordelijke inspiratie (verbal inspiration) niet slechts een theologische deductie is maar rechtstreeks in de Schrift zelf wordt verwoord. Concreet betekent dit dat de inspiratie niet tot de thema’s en centrale gedachten die via de woorden van de Schrift tot ons komen mag worden gereduceerd.
In de verklaring was ook verwoord dat de Schrift het Woord van God is en daarom geen vergissingen of tegenstrijdigheden bevat, maar dat zij in alle opzichten de onfeilbare waarheid bekend maakt ook als het gaat om historische en geografische zaken. Op deze verklaring werd teruggegrepen in 1973 met A Statement of Scriptural and Confessional Principles. Terwijl de historisch-kritische methode de kloof tussen ons en de eerste hoorders en lezers van de bijbelse boodschap benadrukt, gaat A Statement of Scriptural and Confessional Principles in de lijn van Luther. Wij moeten als het ware tijdgenoten van de aartsvaders, profeten, psalmisten en apostelen worden en daarmee worden zij ook onze tijdgenoten die ons de weg wijzen.
Een zogenaamd gelovig gebruik van de historisch-kritische methode werd door de synode van 1973 afgewezen. Deze methode is namelijk niet neutraal, maar is onlosmakelijk verbonden met bepaalde vooronderstellingen en werkwijzen en dat bepaald mede de resultaten. De tweeslag Wet en Evangelie is, zo stelde men, bedoeld om ons de diepste bedoeling van de Bijbel te laten zien en ons te bewaren voor en verlossen van legalisme en eigengerechtigheid. Het mag niet worden gebruikt om de boodschap van de Bijbel te reduceren of te relativeren. In haar geheel is de Bijbel het Woord van God.
Hier gaat men echt in de lijn van Luther. In zijn toespraak die hij op 18 april 1521 op de rijksdag van Worms hield citeerde Luther een brief die Augustinus aan Hiëronymus schreef (Epistola 82): ‘Ik heb geleerd slechts aan die boeken die de Heilige Schrift worden genoemd, de eer te geven om standvastig te geloven dat geen van haar schrijvers zich heeft vergist.’
Toen was de vraag of als het gaat om de geloofsleer de Bijbel de uiteindelijke bron en norm van het geloof is en dat concilies en pausen zich kunnen vergissen. Dat laatste stelde Luther. De uitspraken van pausen en zelfs van concilies kunnen niet zondermeer als uitspraken van de Heilige Geest worden aangemerkt. In de tijd van de Reformatie was de vraag of de Bijbel in historische en geografisch opzicht betrouwbaar is geen brandende kwestie. Dat werd vanaf de Verlichting anders.
Wel zien we dat de reformatoren in de lijn van de kerkvader, voor schijnbare tegenstrijdigheden op dat terrein naar harmoniserende verklaringen zoeken en eventueel een overschrijffout aannemen. Een kopiist kan zich vergissen. Een bijbelschrijver omdat er sprake is van inspiratie door de Heilige Geest niet.
Luther schreef in zijn Grote Catechismus (Hoofdstuk IV, 57): ‘Gottes Wort kann nicht fehlen’ en in de Latijnse versie: ‘verbum Dei nec potest errare nec fallere’. Het laatste luidt vertaald: Gods Woord kan geen vergissingen bevatten en niet falen.’ De in de Engelssprekende wereld gebruikte zelfstandige naamwoorden inerrancy en infallibility gaan op deze werkwoorden terug.
Fallere heeft in het Latijn de betekenis van ‘bedriegen/misleiden’ en errare betekent ‘zich vergissen/vergissingen maken’. Ons woord ‘onfeilbaarheid’ heeft beide noties in zich, omdat ‘feil’ een weliswaar verouderd woord is, maar wel een woord dat ook ‘vergissing’ en niet alleen ‘misleiding’ betekent. Dat ligt voor het Engelse infallibility anders. God Woord is een betrouwbare gids als wij antwoord zoeken op de vraag wie God is, hoe wij Hem leren kennen, Hem moeten dienen enz. Inerrancy zegt dat de Bijbel op geen enkel gebied waarover de Bijbel zich uitspreekt vergissingen bevat.
De noties waarvoor in de Engelse taal de woorden inerrancy en infallilibility worden gebruikt, zitten in onze taal in het ene woord onfeilbaarheid. In de LCMS wordt van alle predikanten en professoren verwacht dat zij volledig en onverkort vasthouden aan de inspiratie, het gezag, de doeltreffendheid, de genoegzaamheid de duidelijkheid, de vergissingsloosheid en de onfeilbaarheid van de Schrift. Het Woord van God is de enige bron en norm voor het christelijk geloof en de christelijke praktijk. (to fully affirm the inspiration, authority, efficacy, sufficiency, clarity, inerrancy, and infallibility of Scripture. The Word of God is the sole source and norm for Christian faith and practice).
Hierin is de lijn van de LCMS de lijn van alle protestanten of zij nu gereformeerd, anglicaan, congregationalist of baptist zijn die op eenzelfde wijze als kerkvaders en reformatoren willen luisteren naar de Bijbel als de stem van de levende God. Voor de toekomst van de kerk is het van groot belang dat aanstaande predikanten in hun opleiding als het gaat om deze zaken een helder geluid horen en dat hoogleraren en docenten voor hen een voorbeeld zijn in het buigen voor de Schrift in de houding: ‘Spreek, want Uw knecht hoort’.
N.a.v. Ken Schurb (red.), Rediscovering the Issues: Surrounding the 1974 Concordia Seminary Walkout (St. Louis: Concordia Publishing House, 2023), paperback 304 pp., $19,99 (ISBN 9780758674234)
Onder redactie van Ken Schurb worden in elf hoofdstukken de oorzaken van de zogenaamde ‘Walkout’ belicht. Aan deze hoofdstukken gaat een historische inleiding vooraf en wordt afgesloten met een epiloog waarin duidelijk wordt gemaakt dat het resultaat van de Walkout voor de LCMS was dat zij weer een eenduidig en helder geluid gaf over de Schrift en haar boodschap. Rediscovering the Issues wordt afgesloten met de volledige tekst van A Statement of Scriptural and Confessional Principles.
Dean O. Wenthe wijst er in de epiloog op dat inmiddels vele kerken niet alleen het gezag van de Schrift zijn gaan betwijfelen maar ook dat van de natuurwet. Ook als vorige generaties niet meer wilden weten van de Schrift als het onfeilbare Woord van God, ging men nog wel uit van de heiligheid van het menselijke leven en van het huwelijk als een unieke relatie tussen één man en één vrouw. Dat is nu heel anders.
Bij de wens dat het lezen van deze studie de kerken mag helpen een duidelijk getuigenis te geven en dat het mag leiden tot een nog diepere liefde tot de Heilige Schrift als de levende stem van Jezus die door de woorden van profeten en apostelen tot ons komt, kan ik van harte aansluiten.