Het boek van Jonah Falke over de gereformeerde gezindte
De journalist Jonah Falke deed een onderzoek naar de gereformeerde gezindte. Voordat hij dit onderzoek deed, wist hij, naar zijn eigen woorden, meer van New York en haar inwoners dan van de gereformeerde gezindte. Zijn onderzoek leidde tot de publicatie van De Bible Belt. Een waarachtige zoektocht naar geloof, hoop en liefde in Nederland. Falke maakte geen karikaturen, maar schreef op wat hij hoorde en zag – en dat leidde tot een positiever boek dan menigeen zou verwachten. Zowel binnen als buiten de gereformeerde gezindte trok De Bible Belt de aandacht.
Dit boek laat ons zien hoe een welwillende buitenstaander tegen de gereformeerde gezindte aankijkt. Juist daarom houdt hij ons een spiegel voor. Wie het boek leest, voelt de zwakheden van de gereformeerde gezindte. Ook al weten wij of behoren wij te weten dat wij geen mensen kunnen bekeren, er zou een veel grotere drang moeten zijn onze naaste voor Christus te winnen. Het boek laat ook iets zien van het geestelijke verval van de gereformeerde gezindte.
Ook voor predikanten is het boek als zij het eerlijk lezen, een oproep tot zelfonderzoek. Mij viel wel op dat hij slechts bij één van de predikanten die hij ontmoette bemerkte dat hij echt geloofde wat hij anderen verkondigde. Nu heeft Falke slechts een klein aantal predikanten van de gereformeerde gezindte ontmoet en zijn oordeel is niet het laatste en uiteindelijke oordeel. Mij bracht het echter tot de vraag: ‘Kan iemand buiten de kerk die mij ontmoet aan mij merken dat ik werkelijk geloof wat ik anderen predik? Kom ik over als een gezant van Christus of als toneelspeler die zich voordoet als een gezant van Christus?’
*
Ben ik geen toneelspeler?
Een predikant loopt het gevaar een toneelspeler te zijn. De achttiende-eeuwse Engelse opwekkingsprediker George Whitefield vertelde eens in een preek hoe George Sheldon, aartsbisschop van Canterbury, in 1675 een ontmoeting had met de heer Butterton, een in die tijd bekende toneelspeler. De aartsbisschop vroeg hem: ‘Kunt u mij vertellen, meneer Butterton, hoe het mogelijk is dat jullie toneelspelers op de planken jullie toeschouwers diep kunnen ontroeren, terwijl het toch gaat om denkbeeldige zaken, terwijl wij in de kerk spreken over werkelijke dingen, en onze luisteraars ze aanhoren alsof ze denkbeeldig zijn?’
Het antwoord van Butterton was veelzeggend, zo merkt Whitefield op: ‘Wel, lord aartsbisschop,’ zo zei Butterton, ’de reden is zeer duidelijk. Wij toneelspelers spreken op de planken over denkbeeldige dingen alsof zij werkelijk zijn, en u op de preekstoel spreekt over werkelijke dingen alsof zij denkbeeldig zijn.’
Nu dat laatste kon van Whitefield zelf niet worden gezegd, al waren eigentijdse toneelspelers onder de indruk van de zeer grote retorische gaven van deze prediker. Iedereen kon echter merken dat hij alle gaven en middelen van welsprekendheid waarover hij beschikte in dienst van de prediking van het Evangelie gebruikte. Een diepe ernst doortrok zijn hele optreden. Toen hij voor het eerst Howel Harris, een lekenprediker uit Wales, ontmoette was zijn eerste vraag aan hem: ‘Mag u weten dat uw zonden u vergeven zijn?’
Eens kwam hij aan het begin van de avond aan in de woning van een Amerikaanse generaal. Hij zou daar de nacht doorbrengen om de volgende dag verder te reizen. Toen hij naar bed ging kwam het op hem af dat hij met de generaal niet gesproken over diens eeuwige bestemming. De generaal was een integere en keurige man, maar meer had Whitefield uit wat de generaal die avond had gezegd, niet in hem kunnen bespeuren. Hij wilde de volgende morgen de generaal expliciet vragen op welke grond hij God dacht te kunnen ontmoeten. Echter, nog vóór het ontbijt was de generaal al vertrokken. Whitefield heeft toen, met zijn ring waarop een diamantje zat, in het glas van een de ruiten van de slaapkamer die hij had gebruikt, de woorden gekrast: ‘Eén ding ontbreekt u.’
*
Ook dominees kunnen nog bekeerd worden
Ook dominees kunnen nog bekeerd worden. Als student hoorde ik eenmaal live ds. Jac. van Dijk. Ik kan mij die ene preek nu nog herinneren. Van Dijk was radicaal vrijzinnig toen hij beroepbaar werd gesteld in de Hervormde Kerk, maar God Zelf kwam Van Dijk tegen en naar diens eigen woorden werd hij met het geloof begiftigd sneller dan de bliksem. Hij herkende zich in Paulus. Ook voor hem gold dat het God behaagd had Zijn Zoon in hem te openbaren en dat onverdiend.
Van Dijk was geen groot Schriftuitlegger, maar wel een begaafd spreker. Zijn valkuil was dat hij de neiging om op de preekstoel al te grappig te zijn, niet altijd kon weerstaan. Dat neemt niet weg dat zijn prediking ernstig, onderscheidenlijk en bevindelijk was. Hij had maar één wens en dat was zijn hoorders tot Christus te leiden. Op zijn grafsteen staan dan ook de woorden: ‘Hij predikte hen Jezus’ (vgl. Hand. 8:35).
Van Dijk ging vanwege lichamelijke en psychische klachten vervroegd met emeritaat. Ondanks dat hij in zijn preek meer dan eens een grap maakte, had hij nergens zo’n hekel aan als aan toneel in de kerk. Daarvan had hij genoeg gezien. In zijn rechtzinnige periode nog veel meer dan in zijn vrijzinnige periode. Van Dijk vroeg zich na zijn emeritering af of het bij hemzelf niet alleen maar toneelspel was geweest.
Grote aanvechtingen maakten zich van hem meester. Op advies van anderen schreef hij, als een soort medicijn, zijn herinneringen op onder de titel: Het nooit verloren vergezicht. In een lezing, die hij niet lang na de verschijning van dit boekje hield, gaf hij aan dat Gebedsgestalten van ds. F. Bakker meer inhoud had dan zijn geschrift en dat meende hij uit de grond van zijn hart.
Zelf verwoordde hij zijn aanvechtingen als volgt: ‘Ik had veel en veel te weinig de Bijbel bestudeerd – veel te weinig gebedsleven gekend. Te weinig de schijnvroomheid gestriemd en kleintjes in de genade gesteund. Het vergezicht was verloren van mijn kant. Alles wat gezegd en geschreven was, daar stond ik wel achter, maar het verborgen leven met de Heere was er niet meer (…) Totdat de Heere de nevels op deed klaren. Zijn oog zag mij toch in liefde. Er was het vergezicht.’
Van Dijk spaarde als prediker geen mensen. Hij spaarde vooral zichzelf niet. Daarom bleef er in de avond van zijn leven voor hem maar één ding over:
Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den HEER, godvruchte schaar, houd moed:
Hij is getrouw, de bron van alle goed;
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer;
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den HEER.
Mijn wens is dat mensen binnen en buiten de kerk ook aan mij kunnen merken dat dit mijn uitzicht en houvast is. Mijn gebed is ook dat dit het houvast mag zijn van hen die mij hebben gehoord, ontmoet of gelezen hebben wat ik schreef. Dit is zeker: ambtsdragers en gemeenteleden hebben allen hetzelfde nodig. Wie Christus toebehoort en bij Hem schuilt mag van Hem zeker zijn, maar die zekerheid mag nooit vanzelfsprekend worden. Zalig worden is een wonder niet alleen als die ons wordt geschonken maar ook als wij na dit leven de volle zaligheid ontvangen. Het is genade van het begin tot het einde.