Statenvertaling A.D. 2019. Behouden naar de letter of de geest

eeBijbelvertalingen

Als het gaat om de talen van de Bijbel dan heeft de Heere ons het Oude Testament in het Hebreeuws of voor een heel klein deel in het Aramees (SV: Chaldeeuws) gegeven en het Nieuwe Testament in het Grieks. Terwijl de kerk van het Westen eeuwenlang de Bijbel in het Latijn had gelezen, greep de Refor-matie terug op de Bijbel in de brontalen. Bij theologische geschillen mag niet op een vertaling worden teruggegrepen, maar op de Bijbel in de brontalen. Daarom was het voor de Reformatie regel dat een dienaar van het Woord de Bijbel in de brontalen kon lezen.

Om het gewone volk met de Bijbel bekend te maken, vervaardigde de Reformatie vertalingen uit de brontalen in de landstalen. Voorafgaande aan de Statenvertaling werd in ons land de Deuxaes-Bijbel het breedst gebruikt. Voor wat betreft het Nieuwe Testament was deze uit het Grieks vertaald, maar bij het Oude Testament was de Duitse Luthervertaling in het Nederlands vertaald.

Al in de tweede helft van de zestiende eeuw werd de noodzaak gevoeld voor een nieuwe Bijbel-vertaling die in zijn geheel uit de brontalen was vertaald. Het heeft tot 1637 geduurd voordat het zover was. Op de bekende Dordtse synode nam de kerk daartoe de beslissing en omdat de overheid de kosten van dit project voor haar rekening nam, kreeg deze vertaling de naam Statenvertaling. Nadien werden nog een aantal correcties aangebracht. De Van Ravensteijn-editie van 1657 wordt dan ook als de normatieve editie gezien.

Tot aan de verschijning van de Bijbelvertaling van 1951 van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) was de Statenvertaling veruit de meest gebruikte vertaling en ook na de verschijning van deze ver-taling bleef een niet onbelangrijk deel van de kerken de Statenvertaling gebruiken. In de praktijk speelden ook allerlei emoties een rol, maar terecht werden meerdere vertaalkeuzes van de vertaling van 1951, die bekend werd als de Nieuwe Vertaling, onder kritiek gesteld. In vergelijking met de toen en nog altijd meest gebruikte editie van de Statenvertaling was het taalkleed van de vertaling van 1951 iets meer eigentijds dan dat van de Statenvertaling.

 

De editie van de Statenvertaling die de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) uitgeeft is een negen-tiende-eeuwse hertaling

Een taal is in ontwikkeling. Woorden verdwijnen, omdat zij niet meer worden gebruikt. Woorden ver-anderen van betekenis of gevoelswaarde. Er komen nieuwe woorden bij. Zowel gebruikers van de Statenvertaling als die van de Nieuwe Vertaling kregen steeds meer moeite met het begrijpen van de Bijbel. In de jaren zestig is de GBS opgericht met als doel de Statenvertaling voor de Nederlandse kerken te behouden.

Gezien de grondslag en ook de start van de GBS was het meest voor de hand liggend geweest dat deze stichting het initiatief had genomen voor een nieuwe getrouwe Bijbelvertaling. Immers, de Bijbel-uitgave die zij uitgaf en uitgeeft is niet de originele Statenvertaling van 1657, maar een op een enkele punt gewijzigde heruitgave van de hertaling van de Statenvertaling die in 1888 door het NBG werd verzorgd.

In de negentiende eeuw kwamen er steeds meer onderling van elkaar afwijkende uitgaven van de Statenvertaling. Aan deze wildgroei kwam een einde met de editie die het NBG in 1888 uitgaf. Op een enkele uitzondering na ging iedereen die aan de Statenvertaling wilde vasthouden deze editie gebrui-ken. Het gebruik van hoofdletters en spelling was aangepast naar de taal van de negentiende eeuw. De zogenaamde stomme ‘e’ werd buiten de namen Heere en HEERE slechts in enkele gevallen gehand-haafd. Ook een niet onaanzienlijk aantal woorden werden veranderd. ‘Ende’ werd ‘en’, zoude’ werd ‘zou’, ‘doe werd ‘toen’, ‘kapittel’ werd hoofdstuk enz. Niet altijd was de hertaling van het NBG con-sequent.

Terwijl men vrijwel overal de stomme ‘e’ wegliet, liet men deze echter wel staan in het eerste Bijbel-vers. ‘In den beginne’ werd niet ‘In het begin’. Je kunt vermoeden dat ze dit niet gedaan hebben, omdat het kerkvolk bij dit zo bekende Bijbelvers de oude klanken graag wilde handhaven. Ook op een enkele andere plaats werd de stomme ‘e’ gehandhaafd zonder dat er een vaste lijn valt te ontdekken. Zo werd in Gen. 2:22 ‘vrouwe’ wel in ‘vrouw’ veranderd maar ‘ribbe’ niet in ‘rib’.

In Gen. 4:23 werd de stomme ‘e’ bij ‘wonde’ en ‘buile’ gehandhaafd, maar in dezelfde tekst werd ‘mijne’ wel veranderd in ‘mijn’. Terwijl mijn ‘wijf’ in ‘vrouw’ veranderde, bleven ‘wijfje’ en ‘bijwijf’ onveranderd. Merkwaardiger is dat men wel in het Oude Testament van ‘manneke’ ‘mannetje’ maakte, maar dit niet deed in het Nieuwe Testament.

Al deze inconsequenties heeft de GBS vanaf het begin voor lief genomen. Slechts op een enkel punt paste zij de editie van 1888 aan. Merkwaardig is dat in Luk. 2:15 van ‘verkondigd’ weer ‘kond gedaan’ werd gemaakt. Hier keerde men terug naar de woorden van 1657. Echter, terwijl in 1888 (en ook in de zogenaamde Jongbloed-editie) in Gen. 34:21 ‘wijd van begrip’ stond, staat in de GBS-editie terecht ‘wijd van ruimte’. Het woord ‘begrip’ heeft in het eigentijdse Nederlands een andere betekenis dan in de negentiende eeuw. Dat roept wel de vraag op waarom men ook niet heel veel andere woorden die inmiddels verouderd of van betekenis veranderd zijn, heeft vervangen.

In Gen. 9:23 staat in de Van Ravensteijn-editie ‘Doe nam Sem ende Japeth enz.’ Aansluitend bij de editie van 1888 heeft de GBS-editie ‘namen’. Feitelijk is dit onjuist. In het Hebreeuws staat het enkel-voud. Kennelijk nam Sem het initiatief en is Jafeth hem gevolgd. Dat verklaart ook dat allereerst Sem wordt gezegend. In de Van Ravensteijn-editie staat in Gen. 23:13 : ‘Trouwens, zij ghy’t? Lieve hoor my.’ In navolging van de editie van 1888 van het NBG heeft de GBS-editie ‘Trouwens, zij gij het? Lieve, hoor mij.’ De GBS-editie suggereert dat ‘lieve’ een bijvoeglijk naamwoord is dat als zelfstandig naam-woord wordt gebruikt. Echter, dat is niet het geval. In het Nederlands van de zeventiende eeuw betekenden deze woorden: ‘wilt u mij alstublieft (aan)horen.’

Al deze zaken en ook nog meer, kunt u lezen in het boekje van dr. Pieter Rouwendal Statenvertaling A.D. 2019. Behouden naar de letter of de geest. Hij noemt de kritiek op de Herziene Statenvertaling van de kant van de GBS, maar hij laat de Herziene Statenvertaling verder geheel liggen. Zijn boekje is een appel aan de GBS om een hertaling van de Statenvertaling in het Nederlands van de eenentwin-tigste eeuw te verzorgen en niet een hertaling in een negentiende-eeuws taalkleed te blijven uit-geven. Hij legt er de vinger bij dat de GBS naar haar eigen achterban te weinig heeft uitgelegd dat ook zij niet de originele Statenvertaling uitgeeft, maar een goed doorgenomen negentiende-eeuwse hertaling inclusief alle inconsequenties van die hertaling.

Als er geen bezwaar is om een negentiende-eeuwse hertaling uit te geven, dan kan er ook geen bezwaar zijn een hertaling uit te geven in het Nederlands van de eenentwintigste eeuw. Sterker nog: gezien de opdracht die de Statenvertalers destijds kregen, is dat zelfs geboden. Hun opdracht was namelijk de Bijbel in gewoon Nederlands te vertalen.

 

De principes van de Statenvertalers

Het beginsel van de Statenvertalers was dat het Hebreeuwse en Griekse taaleigen moest worden gehandhaafd. Ik wil dat iets concreter invullen dan Rouwendal dat doet. Het belangrijkste uitgangs-punt was daarbij dat zoveel als mogelijk is, één Hebreeuws, Aramees of Grieks woord door één Nederlands woord moest worden weergegeven. Men wilde ook geen woorden toevoegen. Zag men zich daartoe met het oog op het Nederlands toch gedwongen, dan werd zo’n woord cursief gedrukt. De lezer weet dan: een equivalent van dit woord komt niet in de brontaal voor. Niet altijd is het mogelijk. Zo telt het laatste kruiswoord in het Nederlands drie woorden, namelijk ‘het is volbracht’, terwijl er in het Grieks maar één woord staat (tētelèstai). En ook waar het wel kon, hebben de Statenvertalers het toch niet altijd gedaan.

In vergelijking met de Statenvertaling is in de Herziene Statenvertaling niet vastgehouden aan het beginsel dat in principe elk woord in de brontaal als het even kan met een woord in het Nederlands moet worden vertaald. Zo wordt in het Hebreeuws evenals in het Grieks het woord dat met ‘en’ wordt vertaald telkens herhaald. Dus: ‘goud en zilver en ijzer en kostelijke stenen’. De Herziene Staten-vertaling vertaalt dan alleen de laatste keer het woordje ‘en’.

Veel meer dan in het Nederlands gebruikt het Hebreeuws een woord dat meestal met ‘aangezicht’ kan worden vertaald. Het Hebreeuwse woord is (pānim.) Vooral in Genesis 32-33 is dit niet onbelangrijk. Het woord aangezicht komt daar zeventien keer voor. De Statenvertaling heeft dan zestien keer met aangezicht vertaald en één keer met ‘gezicht’. De Herziene Statenvertaling laat het woord twaalf maal onvertaald. Vier maal wordt met ‘aangezicht’ en eenmaal met ‘zicht’ vertaald.

Overigens heeft ook de Statenvertaling in andere passages pānim onvertaald gelaten. Het verschil tussen de Statenvertaling en de Herziene Vertaling is dus niet absoluut. Naast het feit dat de Herziene Statenvertaling niet heeft vastgehouden aan het principe dat zoveel mogelijk elk woord in de brontaal met een Nederlands woord wordt weergegeven, maakt men soms ook andere vertaalkeuzen. Keuzen die soms in de kanttekeningen staan. Onverantwoord zijn die keuzen eigenlijk nooit.

De Statenvertalers vertaalden ook behoorlijk concordant. Hetzelfde Hebreeuwse of Griekse woord werd zoveel mogelijk met hetzelfde Nederlandse woord weergegeven. Nu kan dit bepaald ook niet altijd wil de vertaling nog goed Nederlands blijven en meer dan eens kan het hoe dan ook niet. Soms deden de Statenvertalers het niet, terwijl het toch goed kon. Zo is hetzelfde Hebreeuwse woord de ene keer met ‘goedertierenheid’ en de andere keer met ‘weldadigheid’ weergegeven. De verklaring is wellicht dat de verschillende vertalers daarin toch de zaken niet helemaal met elkaar hebben afgestemd. Hoe dan ook blijft elke vertaling voor verbetering vatbaar.

 

Taal ontwikkeld

Rouwendal geeft aan dat wie in de eenentwintigste eeuw een editie van de Statenvertaling in het taalkleed van de negentiende eeuw wil blijven uitgeven, zeker niet naar de geest van de Staten-vertalers handelt. Allerlei woorden zijn van betekenis veranderd. Als voorbeeld noemt hij onder andere het woord ‘trouwens’ in Gen. 23:13. Dat betekende in de zeventiende eeuw ‘voorwaar, waarachtig’. Men hoorde er het woord ‘trouw’ in. Het gebruikte grondwoord komt 161 maal in het Hebreeuws van het Oude Testament voor. Slechts tweemaal hebben de Statenvertalers met ‘trou-wens’ vertaald en in onze taal kan dat woord zeker niet meer als een getrouwe weergave worden gezien van het oorspronkelijke woord dat in Gen. 23:13 wordt gebruikt.

Terecht zegt Rouwendal dat wanneer aan woorden wordt vastgehouden die helemaal in onbruik zijn geraakt of inmiddels een andere betekenis of gevoelswaarde hebben gekregen, men wel naar de letter maar niet naar de geest van de Statenvertalers handelt. Als voorbeeld van een woord dat wij helemaal niet meer gebruiken, noemt hij ‘onderwinden’.

In Gen. 18:31 lezen we dat Abraham zegt: ‘Ik heb mij onderwonden te spreken tot de Heere’. De schrijvers van de Herziene Statenvertaling hebben hier ‘aangedurfd’ in plaats van ‘onderwonden’. Nu is als kritiek wel geuit dat ‘aangedurfd’ vrijpostiger zou zijn en ‘onderwonden’ een stuk eerbied weerspiegelt. Echter, dat is ons gevoel. Rouwendal wijst erop dat men nog in de achttiende eeuw kon spreken over mensen die zich onderwonden geweren te dragen en daarom als struikrovers werden gestraft.

Woorden die wij in de Statenvertaling als heel gewijd en eerbiedig ervaren, waren in de zeventiende eeuw heel gewone woorden. Ik noem de woorden ‘krank’ en ‘krankheid’. Overigens laat onder andere dit woord zien hoe snel de laatste tientallen jaren de taalontwikkeling is gegaan. Ik bezit een boek dat in 1937 door een seculiere uitgever is uitgegeven, waarin de woorden ‘krank’ en ‘krankheid’ voor-komen. Dat zal toen al wat verheven zijn geweest, maar zo’n woordgebruik was kennelijk ook voor een seculiere uitgever niet per definitie bezwaarlijk. Dat is nu volstrekt onvoorstelbaar.

Door de taalontwikkeling krijgt de negentiende-eeuwse editie van de Statenvertaling die de GBS uitgeeft, om van de originele Statenvertaling maar te zwijgen, voor hen die het Nederlands van de eenentwintigste eeuw spreken, steeds meer het karakter van een Bijbelvertaling in een andere taal. Ook al is hij dan beter dan andere Nederlandse vertalingen, dan wordt hij toch onbruikbaar.

Nu is het wel zo dat jongelui veel talen kunnen leren en daarom ook het zeventiende-eeuws Neder-lands. Rouwendal stelt terecht dat jongelui met een lbo-niveau helemaal niet in staat zijn veel talen te leren. De eis dat zij een taal van woorden die wij nooit meer gebruiken moeten leren om de Bijbel te gaan begrijpen, is onbillijk en strijdig met de geest van de Statenvertalers. Er wordt ook met twee maten gemeten.

De Statenvertalers vonden dat in principe elke predikant de brontalen moest kennen. De GBS heeft in haar bestuur predikanten van wie dat niet geldt. Met recht kan de vraag dan worden gesteld waarom deze predikanten geen moeite doen om zich het Bijbelse Hebreeuws en Grieks eigen te maken. Nu weet ik dat deze eis naar bepaalde predikanten toe heel onbillijk kan zijn, maar het is niet minder onbillijk om van kinderen of jongelui met lbo-niveau te verwachten dat zij het Nederlands van de negentiende eeuw, laat staan van de zeventiende eeuw leren beheersen.

Omdat de GBS zelf een hertaling van de Statenvertaling niet ter hand nam, kregen anderen de ruimte dit wel te doen. Zo kwam de Herziene Statenvertaling tot stand die breed ingang heeft gevonden ook op het grondvlak van kerken die in de erediensten de Statenvertaling gebruiken. Van de zijde van de synode van zowel de Hersteld Hervormde Kerk als de Gereformeerde Gemeenten is de GBS gevraagd zelf een verantwoorde hertaling uit te brengen. Dat dringende verzoek kwam ook van het reforma-torisch onderwijs.

Aanvankelijk toonde de GBS zich bereid tot een hertaling van verouderde woorden over te gaan. Echter, vorig jaar gaf men aan dat de taalkloof tussen de taal van haar editie en die van ons eigentijdse Nederlands veel groter was dan men zich had gerealiseerd en men het daarom toch maar bij het oude wilde laten. Het taalkleed zou teveel veranderen. Een wel heel merkwaardige beslissing en argumentatie. Temeer, omdat men in diezelfde tijd aangaf een vertaling in modern Hebreeuws mede te willen financieren, omdat woorden in de zogenaamde Delitzsch-vertaling óf in het modern Hebreeuws niet meer gangbaar waren óf een andere betekenis hebben gekregen.

 

Hoe nu verder?

Hoe moeten wij nu verder? Rouwendal stelt voor om vasthoudend aan de uitgangspunten van de Statenvertalers een hertaling te verzorgen in eigentijds Nederlands. In de tweede helft van zijn boekje doet hij dit zelf met het boek Genesis en dit heeft hij werkelijk uitstekend gedaan.

Dhr. Valk uit Rhenen vertaalde op eigen initiatief met als uitgangspunt de principes van de Staten-vertalers een aantal nieuwtestamentische Bijbelboeken. Ook zijn vertaling is zowel betrouwbaar als van hoge kwaliteit. Onmogelijk is het dus niet. Ik heb zelf wel een drietal opmerkingen. Vooral bij het boek Job en bij delen van de profeten zal het niet gemakkelijk zijn puur met een hertaling te volstaan. Er zijn teksten waar de Statenvertalers, omdat zij er eigenlijk ook niet zo uitkwamen, de woorden hebben vertaald, maar de betekenis bleef onhelder. Hier zijn echt nieuwe vertalingen geboden. Het biedt ook grote voordelen dichterlijke teksten zoals de Psalmen in vertaling dichterlijk weer te geven.

Daarnaast lopen Bijbellezers nu al vast met de taal. Een hertaling, ook als zij direct ter hand wordt genomen, zal toch nog wel zo’n vijf jaar in beslag nemen. Uit ervaring weet ik dat er gezinnen zijn waar men niet de Herziene Statenvertaling wil lezen, maar waar alleen op zondag nog uit de Statenvertaling wordt gelezen. Doordeweeks leest men alleen Bijbelse vertellingen van Vreugdenhil en van Van Dam, eenvoudig omdat men de Statenvertaling niet begrijpt. Waar dat het geval is, heb ik mensen aangeraden de volgende dag nog in de boekhandel een Herziene Statenvertaling te gaan halen en die te gaan lezen. Die kunnen niet nog vijf jaar wachten al aannemend dat er een betere hertaling van de Statenvertaling komt.

Rouwendal spreekt van kritiek op de Herziene Statenvertaling uit de kring van de GBS. Er is ook een andere kant. Eigenlijk is de constatering van de GBS dat de taalkloof groter is dan men dacht en haar beslissing er niets aan te doen weinig minder dan een indirecte aanbeveling van de GBS om als men de taal van de editie van de Statenvertaling die zij uitgeeft niet meer kan begrijpen, naar een andere vertaling te grijpen. Dan is de Herziene Statenvertaling het meest voor de hand liggend. De synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken gaf unaniem het gebruik van de Herziene Statenvertaling vrij. Ook synodeleden die participeren in de GBS of er zich op oriënteren, stemden voor.

Een hertaling zoals Rouwendal die voorstaat, zal op een aantal punten de voorkeur hebben boven de Herziene Statenvertaling maar het taalkleed zal hetzelfde zijn. Emotioneel is dat laatste het moeilijkst. Rouwendal gaat op dit facet niet in. Echter, de eeuwen door en wereldwijd zal een oudere generatie een stuk verlies ervaren als voor een vernieuwd woordgebruik wordt gekozen. Iets wat vroeg of laat onvermijdelijk is. Die emoties moeten wij wel een plek geven. Geestelijke leidslieden moeten er pastoraal en wijs mee omgaan. Echter, deze emoties kunnen door mensen wel als principieel ervaren worden, maar zijn het niet. Ook ik ervaar ‘onze krankheden heeft Hij op Zich genomen’ als inniger dan ‘onze ziekten heeft Hij op Zich genomen.’ Dat zal ook tot mijn dood zo blijven. Een generatie die helemaal opgroeit met de woorden ‘onze ziekten heeft Hij op Zich genomen’ kan daarin echter dezelfde diepte gaan horen.

Samenvattend: de GBS heeft goed werk gedaan vooral met het verspreiden van Bijbels in andere talen. Met het beleid dat zij de laatste vijfentwintig jaar heeft gevoerd, heeft zij zichzelf als het gaat om het uitgeven van een verstaanbare editie van de Statenvertaling in toenemende mate overbodig gemaakt. En heel eerlijk gezegd ben ik in tegenstelling tot Rouwendal minder zeker of een hertaling nog haalbaar is. Zeker is dat men mede door het beleid van de GBS vijftien tot twintig jaar op achterstand staat. Dat is een halve generatie.

Als men meent dat er toch nog een hertaling moet komen (en begrijp mij goed, daar ben ik niet op tegen), moet men echt direct beginnen en als de GBS dit niet wil doen, zullen de synodes van de Gereformeerde Gemeenten en de Herstelde Hervormde Kerk het initiatief moeten nemen. De komende tijd zal leren of dit gebeurt. Gebeurt dit niet, dan is voor de komende decennia de keuze voor de Herziene Statenvertaling gemaakt.

Laten wij naar de toekomst zien. De Statenvertaling zal nog lang bruikbaar blijven als hulp, zeker als je de Bijbel in de brontalen bestudeert. Ik wees al op Genesis 32 en 33. Voor een nieuwe generatie is de meest verantwoorde Bijbelvertaling in de eigen taal op het ogenblik de Herziene Statenvertaling. Hoe dan ook telt de Bijbel een heel groot aantal verschillende woorden en wel omdat er zoveel verschillende levensgebieden aan de orde komen (landbouw, stadscultuur, visserij, oorlog, politiek, tempeldienst enz).

Wil men zich die woordenschat – nog afgezien van de vertaling die men gebruikt – eigen maken dan zal men elke dag meer dan eens in de Bijbel moeten lezen. Van groot belang is dat kinderen, vanaf het moment dat zij kunnen lezen, tot Bijbellezen worden gestimuleerd. Doet men dat niet dan zal blijken dat ook de Herziene Statenvertaling nog te moeilijk is. Gaat men dan de ‘Bijbel in gewone taal’ gebruiken dan acht ik dat bepaald geen winst. Ik hoop dat deze overwegingen voor iedereen duidelijk zijn.

Om de Bijbelse boodschap ter harte te nemen moeten wij die allereerst begrijpen. Daarom verzorgden de Statenvertalers een Bijbelvertaling die als het ging om woorden, zinsconstructies enz. aansloot bij het taalgebruik van de zeventiende eeuw. Laten wij in de eenentwintigste eeuw aan dit beginsel vast houden. Het moet niet met begrijpen eindigen, maar het moet er wel mee beginnen. Het moet eindigen in het kennen en verheerlijken van God. Dat blijft hier ten dele en zal eenmaal volkomen zijn.

N.a.v. dr. Pieter Rouwendal, Statenvertaling A.D. 2019. Behouden naar de letter of de geest (Kampen: Brevier, 2019), paperback 190 pp., €19,50 (ISBN 9789492433473).

Plaats een reactie