Een bundel met bijdragen over Jezus, Paulus en de Vroege Kerk

Deze bundel bevat zeventien essays die Eckhard J. Schnabel in een periode van vijfentwintig jaar schreef. De in Duitsland geboren auteur gaf les aan theologische seminaries in de Filipijnen, Duitsland en de Verenigde Staten. Als gastdocent gaf hij daarnaast nog les aan meerdere seminaries in andere landen. In zijn publicaties leren wij Schnabel kennen als een begaafd nieuwtestamenticus die uitgaat van het goddelijke gezag en de goddelijke oorsprong van de nieuwtestamentische geschriften. Wetenschappelijke bekwaamheid en eerbied voor de Schrift reiken in zijn persoon elkaar de hand.

De essays in de bundel Jesus, Paul, and the Early Church: Missionary Realities in Historical Contexts richten zich op de realiteit van het werk van Jezus, Paulus, Johannes en de kerk van de eerste eeuw. Aspecten van de geschiedenis, missionaire expansie en theologie van de christelijke kerk uit de tijd van de apostelen worden onderzocht.

Specifieke onderwerpen die aan bod komen zijn onder meer Jezus’ stilzwijgen tijdens zijn proces, de introductie van vreemde godheden in Athene, de woorden ‘bekering’ en ‘bekeren’ in de brieven van Paulus, de betekenis van het woord baptizein in het Nieuwe Testament, de realiteit van vervolging, christenen, Joden en heidenen in het boek Openbaring en zang en instrumentale muziek in de vroegchristelijke kerk. De bundel eindigt met een bijdrage over de theologie van het Nieuwe Testament als missionaire theologie.

In het eerste essay keert Schnabel zich tegen de gedachte dat de evangelisten een positieve boodschap van Jezus voor heidenen vanuit hun eigen contexten terug hebben geprojecteerd op de historische Jezus. De zending van Jezus naar heidenen toe komt vooral naar voren in concrete ontmoetingen. Voor Jezus had het Joodse volk als het volk van God heilshistorische prioriteit. Toch wordt al in het optreden van Jezus Zelf zichtbaar dat tot de gemeente van het nieuwe verbond niet alleen Joden maar ook heidenen behoren. Deze open houding van Jezus naar de heidenen ligt in het verlengde van zijn open houding naar hen die zich aan de marge van de Joodse samenleving bevinden.

De evangeliën maken ons duidelijk dat het verhoor van Jezus voor het sanhedrin, door Herodes en door Pilatus te maken had met de vraag hoe Hij Zichzelf zag. De evangelisten vertellen ook allemaal over het zwijgen van Jezus zowel bij het verhoor door het sanhedrin, als bij de verhoren door Herodes en Pilatus. Jezus wist Zich de Messias en de Zoon van God. Echter, hij had geen politieke agenda. De term Messias werd veelal politiek ingevuld. Het zwijgen van Jezus staat daar niet los van, zo stelt Schnabel. Hij ontkende niet dat Hij de Zoon van God is en daarmee aan God gelijk. De dood van Jezus gevolgd door Zijn opstanding lieten de juistheid van deze claim zien. Jezus’ zwijgen moet worden verbonden met het feit dat de uiteindelijke manifestatie dat Hij de Zoon van God was, nog moest plaatsvinden.

In de bijdrage over de wijze waarop nieuwe goden in Athene werden geïntroduceerd, laat Schnabel zien dat een belangrijke reden voor de Areopagus als het stadsbestuur van Athene was dat een nieuwe god verbonden kon worden met een bestaande. Paulus sluit daarbij aan.

De God die door Paulus wordt geïntroduceerd, is hoewel de Atheners hem niet kennen, ten diepste niet nieuw. Hij openbaart Zich namelijk aan iedereen van ons. Alleen merken wij het niet op. Voor wie daarmee niet bekend is, is het goed te weten dat Areopagus, dat de naam was van een heuvel in Athene, ook de naam werd van het stadsbestuur dat op die heuvel samenkwam. In Hand 17:22 lezen we daarom dat Paulus stond in het midden van de Areopagus.

Belangwekkend is de bijdrage over bekering in de brieven van Paulus. Hoewel de woorden metanoia en metanoein niet veel voorkomen, is de zaak die met deze woorden wordt aangeduid voor Paulus zeer fundamenteel. Samen met epistrefoo, dat ook slechts een enkele maal bij Paulus voorkomt, maken deze woorden samen met nog andere uitdrukkingen die Paulus gebruikt, duidelijk dat een verandering van hart, inzichten en levenswandel nodig is. Bekering behoort niet alleen bij het begin van een christenleven maar is blijvend nodig.

De auteur had er nog iets explicieter op kunnen wijzen dat Paulus de omkeer die in het leven van christenen tot stand is gekomen en waarnaar zij vervolgens wensen te leven maar ook moeten leven, veelal verwoord door te verwijzen naar de band die gelovigen hebben met de dood en opstanding van Christus. Zij zijn met Hem gestorven en opgewekt en hebben de oude mens afgelegd en de nieuwe aangedaan. Ook de woorden vlees en Geest hebben hier bij Paulus een grote plaats. Omdat een christen de Heilige Geest heeft ontvangen, leeft hij niet meer naar het vlees. Zeker is echter dat we het gebruik van genoemde woorden en uitdrukkingen niet moeten uitspelen tegen die van woorden zoals metanoia en metanoein. Zij hebben op dezelfde zaak betrekking.

Heel belangrijk acht ik de twee bijdragen over het werkwoord baptizein en het daarmee nauwe verwante werkwoord baptoo. Schnabel vraagt aandacht voor het feit dat het Engelse woord baptize feitelijk niet meer is dan een transliteratie. Deze transliteratie verdoezelt dat zowel in het klassiek Grieks als in het koinè-Grieks baptizein niet per definitie een religieuze betekenis had. Die vooronderstelling noemen we in de taalwetenschap ‘the technical fallacy’. Dat wil zeggen omdat wij in onze eigen taal het woord uitsluitend in toegespitste zin kennen en gebruiken, gaan we er, zonder dat daar grond voor is, van uit dat dit ook in de brontaal gold.

In het Nieuwe Testament komt baptizein weliswaar louter in religieuze zin voor maar daaruit mogen we niet afleiden dat de eerste lezers van het Nieuwe Testament dit werkwoord alleen maar in die zin kenden. Het feit dat de kerkvaders –  in overstemming met het gebruik ervan in buiten-bijbelse Griekse geschriften – het werkwoord baptizein ook in niet-religieuze contexten gebruikten, maakt aannemelijk dat ook de eerste lezers van het Nieuwe Testament bij baptizein niet onmiddellijk aan een religieuze handeling dachten.

In het Nieuwe Testament vinden we het woord baptizein in meerdere contexten. Het wordt gebruikt in de zin van dopen en dan zowel voor de doop van Johannes de doper, de doop met water als teken van opname in de christelijke kerk als ook voor de doop met de Heilige Geest en met vuur. Daarnaast komt het tweemaal voor in de zin over het ritueel wassen van de handen en wel in Mark. 7:4 en Luk 11:38. Ook gebruikt de Heere Jezus het in overdrachtelijke zin voor Zijn werk als Middelaar in Zijn gang naar het kruis (Mark. 10:38; Luk. 12:50).

Schnabel laat zien dat de primaire betekenis van baptizein indompelen of onderdompelen is. Dat hoeft niet per definitie in water te zijn. De overdrachtelijke betekenis vloeit voort uit deze letterlijke betekenis. Heel goed is het zich te realiseren dat de eerste lezers van het Nieuwe Testament het woord baptizein verstonden in de zin van indompelen of onderdompelen en dat zij uit de context het religieuze gebruik concludeerden en ook dan was niet altijd het dopen in de voor ons specifieke zin van het woord.

Het essay over de vroegchristelijke missie en de christelijke identiteit in de etnische, sociale en politieke context van het boek Openbaring begint met de constatering dat de uit vier elementen bestaande uitdrukking ‘alle geslacht, taal, volk en natie’ zevenmaal voorkomt. Vier wijst op alle windstreken en zeven is het getal van de volheid. De schrijver van het boek Openbaring maakt zo het universele karakter van de verspreiding van het Evangelie duidelijk.

De bundel besluit met een bijdrage waarin een korte beschrijving gegeven wordt van nieuwtestamentische theologieën en theologieën van de apostel Paulus vanaf de negentiende eeuw tot in onze tijd. Schnabel legt er de vinger bij dat alle geschriften van het Nieuwe Testament ontstaan zijn in de context van het verbreiden van het Evangelie In de meeste theologieën blijft dit element onderbelicht.

Voor Schnabel behoort een goede theologie van het Nieuwe Testament uit drie delen te zijn opgebouwd: 1. het leven en de prediking van Jezus; 2. het leven en de prediking van de gemeente van Jeruzalem; 3. het leven en de prediking van de apostelen. Bij elk van de drie delen behoort dan uit te komen dat leven en prediking in een missionaire context stonden. Het geloof dat de apostelen verkondigden, was gericht op de bekering van mensen. Schnabel zegt het in deze bijdrage niet met zoveel woorden maar het is wel heel duidelijk dat het zijn diepe overtuiging is dat met dat doel nog altijd theologie moet worden bedreven en het geloof worden beleden en verwoord.

Eckhard J. Schnabel, Jesus, Paul, and the Early Church: Missionary Realities in Historical Contexts. Collected Essays, WUNT 406 (Tübingen: Mohr Siebeck, 2018), hardcover xvi + 609 pp., €184,– (ISBN 978-3-16-156061-3)

Plaats een reactie