
Al weer heel wat jaren geleden beluisterde ik in de auto een preek op een cassettebandje. Ik had hem van een kennis gekregen. Duidelijk kwam erin naar voren dat er slechts twee wegen zijn. De noodzaak van waarachtige bekering tot God en van het geloof in Christus werden beklemtoond. Dat is uiteraard positief. Bij de nadere invulling van het één en ander had ik wel mijn vragen. Als het er om ging hoe de Heere het geloof en de bekering werkt en hoe het geloofsleven zich ontwikkelt en ontplooit, was het hoofdargument niet: ‘Alzo zegt de HEERE’, maar ‘Zo heb ik het vroeger kinderen van God horen vertel-len en God heeft hen in mijn leven willen gebruiken.’ Dat was dan ook de grote zwakte van de preek.
Gemeenschap der heiligen en gemeenschap met God behoren bij elkaar, maar dat wil niet zegen dat wij de inzichten van kinderen Gods altijd kunnen volgen. Ook al hebben kinderen Gods veel voor ons betekend, dat wil niet zeggen dat wij ervan uit mogen gaan dat zij alle zaken op de juiste wijze hebben belicht. Zij kunnen voor Gods werk aangezien hebben wat in werkelijkheid eigen menselijk inzicht was. Zij kunnen hun – op zich waarachtige geestelijke belevingen – in een heel fout raamwerk hebben geplaatst. En deze dingen kúnnen niet alleen gebeuren, maar gebeuren ook echt. Daarom hebben wij het Woord van God als richtsnoer nodig; ook om eigen bevindingen en die van anderen te toetsen op hun waarachtigheid en die belevingen de juiste plaats te kunnen geven.
Wie de beleving van Gods kinderen als laatste richtsnoer neemt, loopt vast als kinderen Gods elkaar tegenspreken. Ik kan er zelf vele voorbeelden van noemen dat – als het gaat om de wijze waarop het geestelijk leven zich ontplooit – het ene kind van God deze zaak heel anders benadert dan het andere. De prediker van wie ik in de auto een preek beluisterde, oriënteerde zich op kinderen van God die hij als jongeman had ontmoet en die veel voor hem hadden betekend. Hij ging zelfs zover dat het zo ook hoorde te gaan zoals die mensen het hem hadden verteld en het volstrekt niet anders kon.
Wat hij daarbij noemde over bepaalde geestelijke leidingen heb ik ook wel sommige kinderen Gods horen vertellen, maar ik heb ook weer andere kinderen Gods ontmoet, die het weer anders benader-den. Daarbij kwam het voor, dat de een met evenveel stelligheid ontkende, wat de ander met alle klem beweerde. Kinderen Gods uit de kringen van de Gereformeerde Gemeenten heb ik bij voorbeeld zaken naar voren horen brengen die door kinderen Gods uit de kringen van ds. Paauwe werden be-streden en dat is nog maar één voorbeeld.
Ik acht het een voorrecht dat van jongs af aan kinderen Gods op mijn levensweg zijn geplaatst. Ik denk aan ds. Verloop en ds. Hofman uit de kring waarin ik opgroeide. Ik noem ook mijn eigen oma van wie ik en ook de anderen in ons gezin het zo fijn vonden als ze op bezoek kwam. Zij had een opgeruimde aard. Geestelijk werd zij veel bestreden. Zij heeft, heb ik achteraf vaak gedacht, meer in het donker gezeten dan nodig was. Zij heeft, zoals meer gebeurt, zich te veel gespiegeld aan anderen en te weinig bij het Woord alleen geleefd. Maar deze gebreken in haar geloofsleven, die ik overigens als kind niet zag of niet kon plaatsen, nemen niet weg dat ik me haar herinner als een vrouw die de Drie-enige God kende als het hoogste goed. Dan voelde je als kind al dat je oma een geluk en rijkdom bezat die de wereld mist.
Datzelfde merkte ik op de lagere school in Kinderdijk bij meester Van Wijk. Heel in het bijzonder als hij op maandagmorgen de vraag en het antwoord van de catechismus uitlegde die je de volgende week moest kennen. Wat vooral indruk maakte was dat hij soms zichtbaar ontroerde. Een heel enkele keer kon hij nauwelijks verder als hij er over sprak hoe God Zich in Christus over zondaren ontfermt. Meester Van Wijk was de hoofdonderwijzer, directeur zeggen ze tegenwoordig, van de lagere school van Kinderdijk. Dat was de enige school van het hele dorp.
Meester Van Wijk was hervormd en kerkte bij dr. C.A. Tukker die toen in Kinderdijk stond. Al kon ik dat als kind niet allemaal onder woorden brengen, je voelde niet alleen de eenheid tussen Gods kinderen, maar ook de verscheidenheid. Meester Van Wijk had een eenvoudiger en ongecompliceerder geloofsleven dan bijvoorbeeld meerdere mensen die ik in oudgereformeerde kring tegenkwam. En toch heeft ds. Toes, die in die jaren de Oud Gereformeerde Gemeente van Kinderdijk diende, eens opgemerkt dat meester Van Wijk meer kennis van het geestelijk leven had dan het hele toenmalige team van een reformatorische school een dorp verder.
Als jongeman hebben verschillen in inzicht tussen mensen die waarachtig God vrezen, mij soms verward. Het heeft echter wel een voordeel gehad. Deze verschillen hebben mij terug geworpen op het Woord van God. Ik heb geleerd dat mensen, ook al vrezen ze God, zich kunnen vergissen en zich meer dan eens metterdaad hebben vergist. Onze bede moet niet zijn: ‘Maak in de inzichten en bekeringswegen van kinderen van God mijn gangen en treden vast’ maar ‘Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast.’
Zelf ben ik door de strijd die deze zaken mij opleverde meer gekomen tot de vrijheid van de kinderen van God. Dat is één van de redenen dat Psalm 56 vers 5 (berijmd) ‘Ik roem in God, ik prijs ’t onfeilbaar Woord, ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord’ één van mijn lievelingspsalmen is geworden. Augustinus schrijft, al staat dat wel in een iets ander verband, dat wij wel mét, maar niet ín de levende leden van de ene kerk van Christus gerechtvaardigd worden.
Dat neemt niet weg dat ik het contact met levende christenen voor een zeer groot goed houd. Het is één van de middelen die God gebruikt om ons gemeenschap met Zichzelf te geven. In de loop der jaren hebben de contacten met kinderen Gods zich in mijn leven alleen maar vermeerderd en dat zowel in Nederland als daarbuiten. Zo heb ik vrienden gehad en gekregen in de verschillende kerken en groe-pen van de gereformeerde gezindte: hervormd, christelijk gereformeerd, gereformeerde gemeenten, oudgereformeerden van diverse soort, pauweanen enz. Ik heb ze ook wel daarbuiten, al zijn dat er eerlijk gezegd wel wat minder.
Ik mag echter zeggen dat ik ook, om maar wat te noemen, onder mensen van de Vergadering der gelovigen waarachtige christenen heb ontmoet. Over John Nelson Darby, de stichter van deze groep, heeft dhr. F. van Holten uit Zwijndrecht, die inmiddels al weer ettelijke jaren geleden overleden is, eens een zeer lezenswaardig artikel in het RD geschreven. Ik ken evangelische mensen die als het gaat om wat God doet in het leven van een mens veel duidelijker dan menigeen die zegt reformatorisch te zijn, kunnen verwoorden dat zalig worden alleen dankzij Gods vrije gunst is, die eeuwig Hem bewoog. Eén van mijn kennissen uit die hoek vertrouwde me eens toe: ‘Ik ben voor mijn gevoel veel gerefor-meerder dan veel mensen die zo heten’ en dat kon ik alleen maar beamen.
Over de landsgrenzen heen weet ik me verbonden met presbyteriaanse christenen van verschillende kerkgroeperingen. Er zijn anglicanen met wie ik van hart tot hart heb mogen spreken. Dat geldt ook van baptisten. Wat een vreugde is het te mogen horen niet alleen wat de waarheid als zodanig inhoudt, maar ook hoe die beleefd wordt. Mijn hart springt op van vreugde als er eenheid was in de persoonlijk doorleefde wetenschap dat er maar één grond van behoud is.
Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schaûw,
waar het bloed door u gestort,
mij de bron des levens wordt.
Dat brengt mij bij het punt waarin Gods kinderen bij alle verscheidenheid werkelijk één zijn. Verscheidenheid is er tussen Gods kinderen in hun visie op kerkverbanden, op de doop, op de leer van de toekomst, op aspecten van de levensstijl, op Gods leiding in het geestelijk leven. De levende kerk is echter één in de wetenschap dat de Drie-enige God, de God is van volkomen zaligheid; de Heilige Geest die levend maakt, de Zoon die vrijkocht met Zijn bloed en nog gedurig voor de Zijnen bidt en de Vader Die liefheeft met een eeuwige liefde. Een kind van God kent God als een God Die Zich louter en alleen om Christus’ wil Zich over hem of haar heeft ontfermd.
Een kind van God kan alles kwijt raken: zijn bezittingen, zijn gezondheid, zijn verstand. Als dat laatste het geval is, ga je Bijbelteksten vergeten. Het kan zijn dat je je niet meer weet te herinneren hoe God nu precies in je leven kwam, maar één ding blijft, namelijk te weten dat je zelf een groot zondaar bent, maar dat Christus een nog groter Zaligmaker is. God verlaat nooit wat Zijn hand begon. Daarom is het: ‘Bezwijkt dan ooit in bitt’re smart, of bange nood mijn vlees en hart, zo zult gij Zijn voor mijn gemoed, mijn Rots, mijn Deel, mijn eeuwig Goed.’ In de Psalmen zien wij Gods kinderen in het hart. In het hart van allen die wedergeboren zijn tot een levende hoop rijst de lofzang op:
Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen;
Men loov’ Hem vroeg en spa;
De wereld hoor’, en volg’ mijn zangen,
Met amen, amen na.
Hierin is de kerk één en die eenheid zal eenmaal volkomen zijn. Gods kerk zal tenslotte van alle vlekken en rimpels worden verlost om eeuwig de Drie-enige God groot te maken. Wie zou dag geen lust hebben deze HEERE te vrezen?